In de discussie naar aanleiding van het concept-manuscript van het eerste deel van Het Koninkrijk kwamen vragen op over de status van het geschiedwerk, de verantwoordelijkheid van de regering die de opdracht had verleend en de visie van de auteur. Van der Kooy opperde aanzienlijke bezwaren tegen de teneur van Voorspel en vooral tegen de weergave van de ontwikkelingen in de verschillende zuilen in de negentiende en twintigste eeuw. Hieraan zou 'de gepaste billijkheid'
hebben ontbroken. Van der Kooy betoogde dat 'de regeringsgeschiedschrijving'
boven de partijen behoort te staan. Hij voegde daaraan toe dat zijn positie in de begeleidingscommissie 'moeilijk'
zou worden indien de bevolkingsgroep waartoe hij zich rekende (de protestants-christelijke) aanstoot zou nemen aan bepaalde uitlatingen van de auteur over haar mensen. Van der Kooy keurde het af dat voor dit werk gebruik was gemaakt van een door hem karikaturaal genoemd boek als B. van Kaams Parade der mannenbroeders en schreef dat hij het beeld dat De Jong van Colijn had geschetst 'niet verantwoord'
vond, terwijl zijns inziens het veelvuldig toegepaste etiket 'conservatief beter niet kon worden gehandhaafd. (v)
Deze criticus kreeg echter weinig of geen steun van de andere leden van de begeleidingscommissie, al had de secretaris-generaal van het departement van Algemene Zaken Van Nispen tot Parmerden (die uitdrukkelijk aan zijn katholieke achtergrond refereerde) in zijn ingezonden opmerkingen geschreven: 'Aan de tekst valt wel erg goed te merken dat de schrijver van joods-socialistische huize is'
. (M) Van Nispen vond dit op zichzelf'Uitgesproken "
debunking" is niet nodig, maar aan canonisatie hebben wij geen behoefte. In een gecompliceerde materie moet elke geschiedschrijver zijn eigen weg vinden.' Rogier toonde zich '
verheugd dat De Jong het gedaan heeft zoals hij het heeft gedaan'. (v) Brugmans sloot zich hierbij aan: 'In de orgeltoon van het boek moet zich de persoon van de schrijver weerspiegelen'
; zo ook Hermesdorf en De Pater. De laatste zei het niet voor mogelijk te houden een 'nationale geschiedschrijving'
te vervaardigen, in die zin dat elke richting zich met elke passage zou kunnen verenigen. (v)
De leden van de begeleidingscommissie stelden in beginsel vast het uitgangspunt van de auteur te delen dat alleen hijzelf de verantwoordelijkheid voor het werk zou dragen. De opmerkingen waren daarom alleen ter overweging bedoeld: uiteindelijk moest de auteur beslissen wat hij over zou nemen. Brugmans voegde hieraan toe: 'Voor eventuele kritiek uit regeringskringen moeten wij niet bevreesd zijn; eerder is het onze taak om, als dit nodig is, dit boek als geheel te verdedigen'.
(v) De Jong reageerde hierop door te zeggen dat, voor zover hem bekend, van regeringswege geen bezwaren bestonden tegen integrale publikatie van zijn manuscript. Hij had het Van Nispen tot Pannerden en dr. E. Haas, hoofd van de afdeling Wetenschapsbeoefening van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, toegezonden en geen van beiden had bezwaren tegen publikatie geopperd. 2.