Na enkele maanden van ballingschap in Londen ontstond een crisis rond de minister-president, jhr. D. J. de Geer. Deze stelde zich naar de zin van de koningin en van enkele collega's te weinig weerbaar op. Hij zag in dat zijn positie onhoudbaar was geworden, diende zijn ontslag in en werd opgevolgd door prof. P. S. Gerbrandy. Minister H. van Boeyen van Binnenlandse Zaken betuigde de scheidende eerste minister in een rede voor Radio Oranje uitvoerig dank in kwalitikaties die De Jong als 'even onwaarachtig als misleidend'
karakteriseerde. A. Pelt, de toenmalige directeur van de Londense Regeringsvoorlichtingsdienst, stelde De Jong de termen 'welbedoeld maar overdreven'
voor, maar die vond deze te zwak. Brugmans en Verdam wezen erop dat de regering rekening had te houden met de reputatie die De Geer in Nederland vermoedelijk nog genoot en daarom koos De Jong voor de formulering 'even overdreven als onwaarachtig'
. (M, v)' Verdam maakte opmerkingen over staatsrechtelijke aspecten van dit ontslag en drong - tevergeefs - aan op een milder oordeelover de regeringsverklaring, met betrekking tot de desertie van De Geer naar Nederland in februari I 94 1. (M, v)