Toen hij in 1862 wederom minister-president werd, kwam het tot een nieuwe maatregel die de invloed van de koning gevoelig beperkte. Tot in dat jaar had de directeur van het kabinet des konings als secretaris van de ministerraad gefungeerd: bij elk overleg in die raad was de koning dus als het ware direct en persoonlijk vertegenwoordigd geweest. Mocht hij zich met de genomen besluiten al niet verenigen, hij kende althans hun achtergronden; hij kende ook de stromingen in de raad; hij kon van die kennis gebruik maken. Op zijn verzoek had hij bovendien van eind 1850 af een afschrift ontvangen van de notulen van de ministerraad die als regel vrij uitvoerig waren. Dat zinde Thorbecke niet. De directeur van het kabinet des konings kreeg niet Ianger toegang tot de ministerraad: de raad ging zelf voor notulen zorgen. Thorbecke wilde niet zo ver gaan dat hij de koning ook die notulen onthield, maar daar vond hij iets anders op: zij werden tot een minimum gereduceerd. Veel meer dan eenlijst van sommige besluiten waren zij voortaan niet S0I1/11/ige besluiten: de belangrijkste werden er als rcgel niet in opgenomen en van die omissies werd in het geheel niet gerept. 'Zo onbeduidend'
worden zij, 'dat de koning er letterlijk niets aan heeft.'!
Voor de historicus geldt, helaas, veelal hetzelfde.