Korting Willem III voelde zich uitgeschakeld. Zijn toch al zo geslonken invloed slonk nog verder toen als gevolg van de parlementaire crisissen van I866 en '67 (waar wij hier niet verder op in willen gaan) een nieuwe ongeschreven regel zijn intrede deed in het staatsbestel: geen kabinet kon voortaan aanblijven tegen de uitdrukkelijke wens van de meerderheid der Tweede Kamer in. Dat maakte het kabinet in sterker mate afhankelijk van de volksvertegenwoordiging en dus minder afhankelijk van de koning; ook was het hiermee voor de ministers gemakkelijk geworden, zich bij conflicten met de koning op de uitgesproken of onuitgesproken wensen van die volksvertegenwoordiging te beroepen. Koning Willem III trok zich meer en meer in een gemelijk isolement terug. 'De samenwerking en zelfs het gewone contact van de vorst en zijn ministers werd tot een minimum beperkt; er zijn tussen I870 en 1890 ministers geweest die de koning alleen bij hun beëdiging tot zich toeliet.'!
De geleidelijke beknotting van zijn koninklijke macht en invloed kon hij niet verkroppen; zij vrat haast dagelijks aan zijn gemoedsrust. 'Hoewel hij'
, schreef een van zijnministers in 1875, 'sedert zes-en-twintig jaar Constitutioneel Koning is, heeft hij nog steeds de meest autocratische begrippen en neigingen. Te midden van de verwarring zijns geestes, te midden van de luimen, van zijn schijnbaar onredelijk willen of niet-willen, is één idéefixe altijd heersende bij hem en deze verklaart veel van zijn zonderlinge handelingen en uitingen. Hij is steeds beducht dat men de hand zal uitsteken naar zijn prerogatieven en hiertegen waakt hij met de meest angstvallige volharding maar dikwerf ook op de meest kleingeestige wijze."