Zo had de tweede oorlogsdag, II mei, voor de Nederlandse strijdkrachten een katastrofaal verloop gehad. Dat bij het Friese uiteinde van de Afsluitdijk de Wonsstelling nog intact was, had weinig te betekenen; de Duitsers waren er nog niet klaar voor de aanval. Daar evenwel, waar die Duitsers wèl tot de aanval overgegaan waren, hadden zij zich duidelijk de sterksten betoond - en nu niet aan de IJsel- en Maaslinies waarvan het Algemeen Hoofdkwartier wist dat men er niet lang weerstand zou kunnen bieden, maar bij de twee stellingen die men, naar gehoopt was, geruime tijd zou kunnen verdedigen: Grebbelinie en Peel-Raamstelling. Ten oosten van de Grebbeberg was de voorpostenstrook verloren gegaan; de Peel-Raamstelling was verlaten, de verdediging van de zuid-Willemsvaart ingestort, paniek had zich van de Nederlandse troepen in Noord-Brabant meester gemaakt.
Niet minder bedenkelijk, ja onheilspellend was het, dat van de aanvalsacties die aan Nederlandse eenheden gelast waren, niets terecht gekomen was. De Lichte Divisie was niet over de Noord gekomen, het öde grensbataljon had bij het Moerdijkse bruggehoofd niets bereikt en was bezig terug te trekken, het jde zat bij Barendrecht vast voor de Oude Maas. In Rotterdam hadden de Duitsers het kleine gebied dat zij bij het noordelijke uiteinde van de Willemsbrug in handen hadden, ietwat kunnen uitbreiden; alle aanvallen op hun luchtlandingstroepen bij Delft, Den Haag, Wassenaar en Valkenburg waren mislukt, zulks onder omstandigheden die het hoogst twijfelachtig maakten of men met nieuwe aanvallen succes zou hebben.
Wel waren Franse eenheden in westelijk Noord-Brabant doorgedrongen, maar de Duitsers die, ook in België, op een breed front oprukten, zouden naar het betrokken gebied zoveel sneller strijdkrachten kunnen overbrengen dan de Fransen, dat de terugtocht van die laatsten spoedig onvermijdelijk zou zijn. Op aanzienlijke Engelse hulp viel niet te rekenen. In de middag van de r rde deed luitenant-ter-zee eerste klasse de Booy in Londen weer een dringend beroep op de Vice-Chief of the Imperial General Staff, generaal Dill:
'Met nadruk wees ik op de ernstig bedreigde positie van onze regering in Den Haag, omringd door parachutetroepen. Konden er dan in het geheel geen troepen gezonden worden opdat de uitgeputte Nederlandse soldaten tenminste enige rust zouden krijgen? '1 have na troops'. Ja, maar een paar honderd man aan de Hoek zouden reeds veel betekenen. 'Send the best troops we have: The Guards', luidde zijn order'?
- het was een order die betrekking had op één bataljon: rond zevenhonderd man. Dat zou niet veel verschil maken.
En op nog een punt waren de Nederlandse verzoeken om hulp onverhoord gebleven. Op de lode mei had de Nederlandse luchtdoelartillerie, zoals wij al vermeldden, ongeveer de helft van haar munitie verschoten. De moderne zware batterijen waren een product van Vickers.
'Ik kreeg'
, aldus de landmacht-adjudant van minister Dijxhoorn, 'een noodkreet, bij te bestellen in Engeland. We dachten: straks komen de schepen met die munitie al binnen. Ik belde de Booy op, maar die moest enige tijd later laten weten dat Engeland niets kon leveren: wat wij nodig hadden, was van een afwijkend kaliber waarvan men niets voorradig had."
Een sombere balans dus - maar een balans die men eerst na jaren onderzoek kon opmaken. Vanwat zich op zaterdag I I mei in werkelijkheid op de
1 A. de Booy: 'Herinneringen'
p. 46. "H.]. Kruls, 16 febr. 1956.'het is te mooi om waar te zijn en het is ook niet waar"
) - maar dat alles verhinderde niet, dat in het Algemeen Hoofdkwartier aan het einde van de tweede oorlogsdag een tamelijk optimistische stemming heerste, bepaald door gebrek aan nieuws, door onjuiste interpretatie van het weinige dat men vernomen had en door een op zichzelf te waarderen strijdlust.
Vandat optimisme vindt men de weerslag in het legerbericht dat op I I mei uitgegeven werd, alsmede in het bericht van 12 mei dat op het verloop van de strijd op de r rde terugzag." Omtrent de strijd in Brabant vermeldde het legerbericht van de ude dat Mill heroverd was; dat van de rzde, dat Duitse troepen 'op verschillende plaatsen de Maas overschreden'
hadden; 'onze grenstroepen zijn'
, zo heette het verder, 'gedeeltelijk volkomen ongeschokt teruggenomen. Nederlandse luchtstrijdkrachten hebben oprukkende Duitse troepen gebombardeerd. De Franse troepen zijn in het oostelijk deel van Brabant met de vijand in aanraking gekomen.'
Bij dit ene voorbeeld (geen regel was in overeenstemming met de werkelijke situatie) willen wij het laten.
Alweer: in die gebrekkige berichtgeving mag men, dunkt ons, geen poging zien tot misleiding van strijdkrachten en burgerij of van bondgenoot en vijand. Generaal Winkelmans rechterhand, generaal-majoor van Voorst tot Voorst, zag aan het eind van de r rde mei in alle oprechtheid geen reden tot pessimisme. Zeker, de Lichte Divisie was voor de Noord blijven steken, maar, zo legde hij later vast, 'de vindingrijkheid van de generaal van Andel'
had 'een nieuwe uitweg'
gevonden (de opmars via het Eiland van Dordrecht, Beijerland en de Barendrechtse brug); de poging tot herovering van de voorpostenlijn bij Wageningen was wel mislukt, 'toch was'
, meende generaal van Voorst tot Voorst, 'de toestand nog allerminst hopeloos. De verwachting werd zelfs gekoesterd dat de vijand er niet in zou slagen, de Grebbelinie-zelf (de hoofdverdedigingslijn) te doen vallen. De eigenlijke strijd moest hier nog beginnen. Dat de troepen in Noord-Brabant terug zouden moeten gaan, was bekend; deze terugtocht be
1 H. F. M. van Voorst tot Voorst: 'Notities'
, p. I09. 2 Teksten in Nierstrasz: Algemeen Overzicht, p. 285-86.
Minder hoopvol dan de chef van de landmachtstaf was zijn oudere broer, de commandant veldleger. 'Wanneer er geen groter weerstand geboden wordt dan thans'
, zo liet hij na één dag strijd om de Grebbeberg aantekenen, 'dan gaat de vijand er door.'
2
Zo dacht die~vijand er ook over.
Op de weg van Rhenen naar EIst had hij bij luchtverkenning gemotoriseerde kolonnes gezien. Opgevallen was voorts dat de Nederlanders bij de verdediging van het voorterrein van de Grebbeberg weinig artillerie ingezet hadden. Aan beide constateringen was door de staf van het legerkorps waartoe de tegen de Grebbelinie oprukkende Duitse troepen behoorden, de conclusie vastgeknoopt, dat er van hardnekkige verdediging van die linie geen sprake zou zijn. 'Der Widerstand noch haltender Nachhuten in und westlich der Grebbelinie ist', zo luidde het aanvalsbevel voor zondag de rzde, 'mit allen Mitteln schnell zu brechen.'3 Of de Grebbelinie al of niet hardnekkig verdedigd zou worden, werd overigens door de staf van de Heeresgruppe B terecht niet I van beslissend belang geacht: alle reden was er, aan: te nemen dat de çde Panzer-Division via Moerdijk en Dordrecht tijdig Rotterdam zou kunnen bereiken (generaal Student stond al in direct radiografisch contact met die tankdivisiet) - en zulks zou betekenen dat, eventueel ver in de rug van Nederlandse troepen die nog de Grebbelinie of de Nieuwe Hollandse Waterlinie verdedigden, honderdvijftig zware Duitse tanks regelrecht naar Den Haag, zetel van regering en opperbevel, residentie der koninklijke familie, zouden oprukken.
Als het zo ver zou komen.H.van Voorst tot Voorst: 'Notities'
, p.Hoofdkwartier Veldleger: 'Dagboek'
meimei(CDI;no.mei(a.v.,