Een simpele opzet dus - maar uit ons gehele verdere relaas zal blijken dat de drie besluiten die wij noemden, maar van relatieve betekenis geweest zijn. Hitler heeft zich voor Nederland weinig geïnteresseerd en slechts een gering aantal beslissingen genomen, zij het soms zeer belangrijke, die rechtstreeks op Nederland betrekking hadden; op economisch gebied is Goerings persoonlijke invloed spoedig gaan tanen, en van een zakelijk gelijkwaardig naast elkaar fnnctioneren van de formeel naast elkaar geplaatste Reichskommlssar en Wehrmachtbefehlshaber is nooit sprake geweest. Eén feit maken deze relativeringen niet ongedaan: dat, maar dan uitsluitend inlaatste instantie, Hitler het in bezet Nederland voor het zeggen had. Dat is de reëele inhoud van de besluiten van 18, 19 en 20 mei, maar daar dienen wij aan toe te voegen dat binnen het kader dat in die besluiten aangegeven werd, alle instanties die in het Derde Rijk macht en invloed uitoefenden, getracht hebben, die macht
Goering, H.
Hitler, A.
Seyss-Inquart, A.
Visser, 1. E.
en invloed tot bezet Nederland uit te breiden, soms met weinig, soms met veel succes. wel waren Reichsleommissar Seyss-Inquart en Wehrmachtbefehls haber Christiansen bevoegd, zich bij conflicten met derden, alsook bij onderlinge centlieten op Hitler te beroepen - heel iets anders is of zij er naar eigen overtuiging verstandig aan deden, dat beroep in te stellen. De drie besluiten regelden in wezen formele competenties - meer niet. In geen enkele staat wordt evenwel ooit de realiteit van de machtsuitoefening volledig door de voor dat staatsbestel vastgestelde regels gedekt. In het nationaal-socialistische Duitsland vormde die tegenstelling tussen materiële macht en formele bevoegdheid zelfs een wezenstrek van het gehele systeem.