De Tsaristische regering had in 1874 verder willen gaan: zij had op de conferentie van Brussel die wij eerder memoreerden, voorgesteld dat men niet alleen het deelnemen aan krijgsverrichtingen tegen hetvaderland volkenrechtelijk ongeoorloofd zou noemen, maar ook, veel ruimer, 'elke handeling die de vijand zou helpen bij het verwezenlijken van zijn oorlogsdoeleinden.'
Die toevoeging was toen verworpen en het oorspronkelijke artikel, in 1874 voor het eerst geformuleerd, was in de twee versies van het Landoorlogreglement (1899 en 1907) ongewijzigd gehandhaafd. Het artikel was in de eerste wereldoorlog door de deelnemende landen, en weer in het bijzonder door Duitsland in bezet Belgiƫ, op ruime schaal overtreden: de Duitsers hadden het Belgische bedrijfsleven in hun oorlogsproductie in een mate ingeschakeld die met 'voorziening in de behoeften van het bezettingsleger'
niets meer te maken had en van een redelijke verhouding tussen wat zij voor zichzelf opeisten en wat voor de Belgische burgerbevolking overbleef, was ook geen sprake geweest.