Deze feiten raakten spoedig aan anderen bekend. Door Fentener van Vlissingen en Snouck Hurgronje werd Winkehnan gewaarschuwd dat er directies waren die zijn uitspraak als een vrijbrief beschouwden om militaire opdrachten voor de Duitsers uit te voeren. Winkehnan liet Teschmacher dus opnieuw bij zich komen, maar toen hij hem op 23 mei voor de tweede maal ontving, waren ook anderen present: generaal-majoor van Voorst tot Voorst, Snouck Hurgronje, prof. mr. J. P. A. François, adviseur van Buitenlandse Zaken voor volkenrechtelijke vraagstukken, ir. G. A. Kessler, presidentdirecteur van de Nederlandse Hoogovens, D. C. Endert, directeur van de Rotterdamse Droogdokmaatschappij (die toen het militaire werk nog niet hervat had) en vermoedelijk nog enkele andere grootindustriëlen uit de metaalsector. Die industriëlen hadden allen grote defensie-orders in bewerking en voor een deel daarvan moesten de Hoogovens het staal leveren. Kon, zo werd gevraagd, Winkehnan in afwijking van zijn op 18 mei gepubliceerde richtlijn niet goed vinden dat men de geplaatste orders ten behoeve van de Duitsers afmaakte? Winkelman weigerde: hulpverlening aan de vijand was, betoogde hij, strafbaar volgens de wet. 'u spreekt heel anders dan de vorige keer!'
zei Teschmacher. 'Dan hebt u het verkeerd begrepen'
, antwoordde Winkehnan,