De botsing met de Duitsers kon niet uitblijven. Zij vond plaats met dat deel van het Duitse apparaat dat opdracht had, onmiddellijk de nodige Wehr macht-orders in bezet Nederland te plaatsen en op hun uitvoering toe te zien: de Rüstungs-Inspektion. Op 22 mei had in Düsseldorf een bespreking plaatsgevonden tussen de chef van het Wehrwirtschafis und Rüstungs-Amt, General
1 Getuige]. D. Schepers, Enq., dl. VII c, p. 575, 577. 2 B. A. Sijes: De arbeidsineet. P·77·
Met die opdracht arriveerde von Schrötter op 24 mei in Den Haag, twee dagen eerder nog dan Seyss-Inquart. Hij vestigde zijn bureau in het departement van defensie. Zijn eerste taak was, een overzicht te krijgen van wat aan Nederlandse militaire opdrachten in bewerking was. De gegevens waren bij Defensie aanwezig, maar secretaris-generaal Ringeling weigerde hem inzage te geven. Tegelijk bereikten von Schrötter berichten dat bij de meeste grote bedrijven het werk aan de Nederlandse defensie-orders gestaakt was. Hoe kon hij de bedrijfsdirecties het snelst bereiken? Hij besloot, zich te wenden tot hun organisatie.
De Vereniging van Metaalindustriëlen telde in '40 negen-en-negentig leden; alle grote bedrijven in den lande waren er bij aangesloten. Voorzitter was een der bekendste groot-industriëlen: ir. M. H. Damme Sr. Damme was zestig jaar; acht-en-twintig jaar lang was hij al verbonden' aan de N.V. Werkspoor die grote bedrijven had in Amsterdam en Utrecht. Hij was er in '3 I directeur geworden, later president-directeur, maar hij was tevens, afgezien nog van andere functies op sociaal gebied, presidentcommissaris van de Hoogovens, van de Heemaf en van een ijzergieterij in Vaassen en voorzitter van de Nederlandse Verenigde Scheepsbouw Bureaux, een gemeenschappelijk constructiebureau van de grootste werven: WiltonFijenoord, de Rotterdamse Droogdokmaatschappij, de Nederlandse Scheepsbouwmaatschappij en de werf'De Schelde'
te Vlissingen - kortom: Damme was een gezaghebbende captain of industry die op zijn beurt als president-directeur van Werkspoor te maken had met een raad van commissarissen waar weer andere kopstukken van het bedrijfsleven in zaten: Fentener van Vlissingen (directeur van de Steenkolenhandelsvereniging en president-commissaris van de Aku), mr. D. Crena de Iongh (president van de Nederlandse Handelmaatschappij); ir. A. H. Ingen Housz (directeur van de Hoogovens), ir. H. I. Keus (directeur vande Heemaf) en M. C. Koning (voorzitter van de raad van bestuur van de Koninklijke Paketvaartmaat(Neur.doc.
Damme was het, van wie op 26 of 27 mei door von Schrötter of door een van diens ondergeschikten geëist werd, onmiddellijk op te geven, welke defensie-orders bij zijn eigen bedrijf en bij de andere grote Nederlandse metaalindustrieën in bewerking waren. Damme gaf op 28 mei alle gewenste inlichtingen over Werkspoor door en verzocht diezelfde dag de leden van de . Metaalbond in Noord-Holland en Utrecht, zijn voorbeeld te volgen.' Het verstrekken van gegevens betreffende de defensie-orders betekende intussen nog niet dat men, in strijd met Winkelmans verbod, het werk aan die orders hervatte. Door Hirschfeld en Snouck Hurgronje gesteund, begon het bestuur van de Metaalbond met zich schrap te zetten. Dat was het laatste wat von Schrötter wenste. Hij riep de heren op I juni bijeen: Hirschfeld, Damme, Endert, Kessler, Teschmacher en J. B. Giljam, een van de directeuren van de machinefabriek en scheepswerf van P. Smit Jr. te Rotterdam. In dit gezelschap was Teschmacher de enige die zijn arbeiders het werk had laten hervatten. De overigen weigerden en vooral Kessler beet van zich af: hij had zich tevoren in de rechtspositie van een bezet gebied verdiept.ê Von Schrötter ging dreigen: werden de Duitse bevelen niet opgevolgd, 'dan zouden de directeuren vervangen worden door Duitse Kommissare. nog afgezien van de persoonlijke gevolgen voor de industriëlen zelf." Hoe zwaar woog dit dreigement? Dat wist men niet. Wat in '14 in België gebeurd was, noopte wel tot nadenken. Vooreerst besloot men tot nader beraad in eigen kring: twee dagen later, op 3 juni, kwamen de leden van de Metaalbond in Amsterdam en Rotterdam bijeen en daarop volgde diezelfde dag nog een gemeenschappelijke vergadering in Den Haag. Damme en Kessler werden er naar von Schtötter afgevaardigd en deze, zeker van zijn zaak, deed enkele kleine concessies. Hij dicteerde een ultimatum dat, zei hij, vóór de volgende dag 's middags om vijf uur door de Metaalbond
1 PRA-Utrecht: Résumé van onderzoek inzake Werkspoor (1948) (Doe II-90S, a-r); PRAe-Utrecht: p.v. M. H. Damme (18 febr. 1948) (a.v., a-z), 2 (Kon. Ned. Hoogovens) J. de Vries: Hoogovens Ijmuiden 1918-1968 (1968), p. 471. 3 PRAUtrecht: Résumé van onderzoek inz. Werkspoor, p. 6.
'I. Die Wehrmacht tritt in die Verträge ein die zwischen der hollándischen Marine und den Werften abgeschlossen uiaren ... wobei vorausgesetzt wird dass die Geschutzröhre in den Werften nicht montiert werden' - die montage zou natuurlijk elders kunnen geschieden maar van Schrötter begreep dat hij zijn tegenspelers op een ondergeschikt punt tegemoet moest komen.
'2. Der Rûstungsinspekior wird versuchen davon abzusehen dass der hollán dischen Industrie neue Aufträge auf [ertiges Kriegsgerät erteilt werden, soweit es sich um SchusswafJen handelt' - iedereen begreep dat dit pogen, zo van Schrötter het al ondernam, geen succes zou hebben.
'3. Darüber hindus besteht die Bereitwilligkeit, zu prüfen, ob und inwieweit die niederldndische Industrie im Rahmen der Rohstoff/age ihre normale Produktion durchführen kann' - hiermee werd de niet-militaire productie bedoeld; van Schrötter zag zijn toezegging sub 3 natuurlijk als afhankelijk van de regeling sub I.
'4. Von dieser Vereinbarung sind die staatlichen Betriebe ausgeschlossen+ over de Rijkswerf en de Artillerie-Inrichtingen had de Metaalbond geen zeggenschap. Daarvoor moest van Schrötter zich tot de secretaris-generaal van defensie en tot de bedrijven-zèlf wenden.
Damme en Kessler legden het ultimatum op 4 juni aan de twintig belangrijkste leden van de Metaalbond voor die, alweer in Den Haag, in spoedvergadering bijeengeroepen waren. Er werd daar een brief aan von Schrötter opgesteld die door de leden zelf als een 'protest'
beschouwd werd - eigenlijk was het dat niet. Geen enkele volkenrechtelijke opmerking kwam er in voor, evenmin werd er in gezegd dat het ontoelaatbaar was, Nederlanders te dwingen, wapens te produceren waarmee andere Nederlanders gedood konden worden - wèl werd van Schrötters dreigement, de Nederlandse directies door Duitse Kommissare te vervangen, er in vastgelegd en ook werd opgemerkt dat een dergelijk onder-toezicht-stellen voor Nederland nog kwalijker gevolgen zou hebben dan indien men op post bleef. Aan von Schrötter werd in de laatste paragraaf meegedeeld, 'dass die niederlandischen Betriebs/eiter, in der Versammlung anu/esend, aus den angeführten Gründen die i111 Protokoll [estgesetzten Richtlinien als Grundschlag zur Zusammenarbeit mit den Besatzungsautoritaten annehmen'2 - en dáár ging het om.
Damme en Kessler ondertekenden het stuk namens de aanwezigen; hun aller namen en functies werden in een presentielijst opgenomen die samen
1 Protocol o.m. in H. M. Hirschfeld: Herinneringen uit de bezettingstijd, p. 225. 2 Tekst in a.v., p. 224.'protest'
aan von Schrötter overhandigd werd. Seyss-Inquart kreeg een afschrift. Von Schrötters overwinning was kompleet en dat het bestuur van de Metaalbond de strijd die maar kort geduurd had, als geëindigd beschouwde, bleek uit het feit dat de leden die niet ter vergadering aanwezig geweest waren, geen afschrift van het 'protest'
ontvingen en dat hun het stuk, als zij er om vroegen, bewust onthouden werd.! De directie van de vliegtuigfabriek 'Aviolanda'
te Papendrecht kreeg vijf maanden later namens Damme te horen 'dat ieder voor zich maar moet bepalen welke houding hij zal aannemen."
Eerder op die 4de juni was von Schrötter aanwezig geweest bij een bespreking die Snouck Hurgronje en Hirschfeld met Seyss-Inquart en Fischböck voerden. De twee Nederlandse secretarlssen-generaal wezen wèl, en met nadruk, op het volkenrechtelijk ontoelaatbare karakter van von Schrötters optreden. Zij wezen ook op de 'Aanwijzingen'
, 'een bindend richtsnoer voor de Nederlandse autoriteiten'
, zeiden zij. Von Schrötter las zijn 'concessies'
voor: geschutlopen behoefde men op de werven niet te monteren en hij zou zijn best doen dat men geen nieuwe orders voor schietwapenen zou opleggen. 'Absoluut onvoldoende'
, riposteerden Snouck en Hirschfeld. De Reichskommissar, zich er terdege van bewust dat op dit kritieke moment duidelijkheid van hem verlangd werd, hakte de knoop door: wat von Schrötter gevraagd had, achtte hij 'niet onredelijk'
, het protest van Nederlandse kant nam hij dus voor kennisgeving aan: von Schrötters richtlijnen vormden voortaan zijn besluit. 'Van Nederlandse zijde werd nog nadrukkelijk verklaard dat van geen overeenkomst met de Nederlandse industrie sprake was, doch dat deze door dwang genoodzaakt werd, het besluit van de Rijkscommissaris te aanvaarden."
Drie jaar na de oorlog deed het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag de uitspraak dat' de intimidatie voortvloeiend uit de mededeling van von Schrötslag, 5 juni 1940, door H. M. Hirschfeld, tekst o.m. in zijn Herinneringen uil de bezettingstijd, p.'elk begin van uitvoering om aan de intimidatie kracht bij te zetten ten enenmale'
had ontbroken; er was dus volgens het Hof geen sprake geweest van 'overmacht'
in de zin van de wet.!
In de juridische merites van deze uitspraak willen wij ons niet verdiepen. Wel willen wij opmerken dat in die eerste dagen van juni niet alleen geen enkele bedrijfsdirecteur maar ook geen enkele secretaris-generaal slachtoffer werd van uitgevoerde dreigementen. Wil men constateren dat de Metaalbond en het college van secretarissen-generaal voor het menselijk en volkenrechtelijk ongeoorloofde Duitse optreden snel bezweken zijn (dàt op een moment waarop de Duitsers hun offensief van Noord-Frankrijk uit nog niet eens ingezet hadden), dan zou die constatering enige steun kunnen vinden in het feit dat, merkwaardig genoeg, Hitler de instructie gegeven had, het Nederlandse bedrijfsleven 'unter Beachtung der Haager Konvention einzuschal ten. Das bedeutet' , legde generaal Thomas op 6 juni in Berlijn aan vier-entwintig officieren van de Wehrmacht uit, 'dass auf die Bevölkerung und wirt schaftenden Kreise kein Zwang zur Fertigung von Kriegsgerät ausgeübt werden darf.'2
Wat volgde, was een achterhoedegevecht van secretaris-generaal Ringeling en generaal Winkelman. Ringeling was nog in functie en aan Winkelman was door de Duitsers, die er zich van bewust waren dat het verzet in de eerste plaats van hem uitging, op 3 juni wel meegedeeld dat hij zich voortaan alleen met de demobilisatie van de Nederlandse krijgsmacht mocht bezig houden, maar de generaal wenste die taakbeperking te interpreteren zoals het hem beliefde.
Op dezelfde dag waarop von Schrötters ultimatum door de Metaalbond aanvaard werd (4 juni), herhaalde Ringeling het door Winkelman al uitgesproken verbod (geen werk aan de defensie-ordersl) en deed de commandant luchtverdediging, generaal P. W. Best, een rondschrijven uitgaan waarin hij ter attentie van bedrijven als Hazemeyer en Philips uitgebreid uit dep. 6.6.40 über die rüstungswirtschajtliche Ausnützung det Niederlande' (Neur. doe. EC'Aanwijzingen'
citeerde.' Een dag later, 5 jnni, deed Winkelman aan de Amsterdamse scheepswerf van de Vries Lentsch weten dat het werk aan de Nederlandse mijnenveegsloepen die er in bestelling waren, niet hervat mocht worden. De Vries Lentsch had terzake op 27 mei een overeenkomst met de Duitsers gesloten maar hij voelde zich, had hij aan Winkelman geschreven, 'zeer bezwaard door deze kwestie'
; hij had 'de indruk gehad'
dat hij bij weigering afgezet zou worden. Winkelman wees hem op de volkenrechtelijke bepalingen. 'Overwegingen ... betreffende het in uw plaats stellen van een ander en omtrent de uit een weigering wellicht dreigende werkloosheid' (bedrijfssluiting dus) 'moeten'
, zo voegde hij daaraan toe, 'voor de aangehaalde rechtsregel wijken.l"
Natuurlijk wist Winkelman ook van de 'overeenkomst'
af die von Schrötter met de Metaalbond getroffen had. Direct gezag over de leden van die bond had hij niet - maar wèl over hun personeelsleden voorzover deze groot-verlofgangers waren. Hij liet dus op 10 juni binnen het militair apparaat een rondschrijven verspreiden waarin hij verzocht, speciaal alle reserveofficieren, ook als zij al met verlof waren, te wijzen op art. roz.lid I van het Wetboek van Strafrecht: 'Met gevangenisstrafvan ten hoogste vijftien jaar wordt gestraft hij die opzettelijk in tijd van oorlog de vijand hulp verleent of de staat tegenover de vijand benadeelt."
Twee dagen later (12 jnni) werd de generaal door Seyss-Inquart gedwongen, bekend te maken dat hij de 'bevelen en aanwijzingen'
welke hij na 3 juni met betrekking tot de Nederlandse industrie gegevenhad, introk": hij handhaafde dus zijn instructies van 18 en 27 mei, maar dat was van weinig betekenis: het bedrijfsleven deed al alsof zij niet langer bestonden. Bests rondschrijven van 4 jnni werd ingetrokken door een brief van het departement van defensie d.d. 17 jnni; ze was ondertekend door een 'waarnemend secretaris-generaal'
.
Ringeling was uit zijn positie verwijderd.