De gebeurtenissen die tot het ontstaan van de Nederlandse Unie geleid hebben, moet men in verband brengen met een tegenstelling welke zich in die onzekere zomer van '40 in tal van Nederlandse milieus voordeed: moest men naar een nieuwe eendracht streven dan wel naar een nieuwe eenheid?
Aan beide concepties lag de overtuiging ten grondslag dat de situatie waarin Nederland door de bezetting was komen te verkeren, een breken vergde met tal van tot dusver geëerbiedigde tradities, ja eigenlijk een zich afzetten op de organisatorische gescheidenheid van het Nederlandse volk die in veel gevallen op godsdienstige beginselen gegrondvest was - een gescheidenheid die, zoals wij in Voorspel betoogden, in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw vaste vormen aangenomen had. Waarom moesten er (de vraag was al vóór mei' 40 gesteld) naast Rooms-Katholieke instellingen en verenigingen van velerlei aard Protestants-Christelijke en eventueelook 'neutrale'
zijn? Die strikte gescheidenheid welke de gehele politieke en maatschappelijke opbouw van het Nederlandse gemenebest doortrok, werd al vóór de Duitse inval door velen (maar als regel niet door de betrokkenen!) als een absurditeit beschouwd en wie er zo over dacht, werd door die inval alsmede door de bezetting in zijn overtuiging versterkt. De militairen die in de meidagen van '40 het leven verloren hadden, waren i111111ers niet op grond van hun geloof gesneuveld, evenmin als aanhangers van de een of andere politieke partij, maar als Nederlanders! En als Nederlander was men
1 J. E. de Quay: 'Algemeen overzicht van de geschiedenis der Nederlandse Unie'
(1945), p. 3 (eNU,
Zowel de voorstanders van een nieuwe eendracht als die van een nieuwe eenheid beantwoordden die vraag bevestigend - maar dan gingen hun wegen uiteenlopen. De voorstanders van eendracht gingen er van uit dat de natie, samengesteld als zij nu eenmaal was uit groeperingen met verschillende beginselen, juist in die beginselen haar kracht zou vinden, zeker als het er op aankwam, zich tegen de nationaal-socialistische ideologie te verzetten; men moest de historisch gegroeide organisaties, al hun misschien irriterende verscheidenheid ten spijt, dus niet opheffen - men moest ze bundelen: samenbrengen in federatieve verbanden; die verbanden zouden stuk voor stuk een defensief front kunnen vormen. Brede samenwerking was dus wel wenselijk, doch met handhaving van de identiteit der partners.
De voorstanders van een nieuwe eenheid wilden wezenlijk verder gaan. Zij meenden dat al die organisatorische gescheidenheden hun tijd gehad hadden en in de situatie waarin men was komen te verkeren, hun zin en betekenis hadden verloren. Nederland moest een geheel nieuw begin maken: wilde men gezagsoverdracht aan NSB' ers voorkomen, wilde men in de strijd die zich zou gaan aftekenen, eventueel ook bij de bescherming van Nederlandse belangen in een door Duitsland gedomineerd Europa, zo sterk mogelijk staan, dan moest dat zijn in de vorm van nieuwe eenheidsorganisaties m.et een duidelijk 'Nederlandse'
signatuur. Dat betekende dus een breuk met het verleden; voorstanders van de nieuwe eenheid zagen daar geen nadeel in doordat zij het vertrouwen koesterden dat alleen al uit het feit dat men allen tezamen Nederlander was, een nieuwe bezieling zou ontstaan, sterk genoeg om de nationale identiteit van Nederland te handhaven. Zij die niet verder wilden gaan dan tot het bevorderen van eendracht, zagen daarentegen aan die eenheid gevaarlijke kanten vastzitten: speelde men de Duitsers niet in de kaart door zelf te vernietigen wat historisch gegroeid was? Beroofde men de Nederlanders niet van een wezenlijk deel van hun geestelijke weerstandskracht indien men de organisaties ophief die zij vanuit die weerstandskracht opgebouwd hadden? Moest men niet vrezen dat men juist door de vorming van eenheidsorganisaties een eventuele machtsoverdracht aan NSB'ers vergemakkelijkte? En moest men niet óók aannemen dat die eenheidsorganisaties, zodra zij voor concrete politieke vraagstukken geplaatst werden, een innerlijke verdeeldheid zouden gaan vertonen die verdacht veel op de oude verscheidenheid leek?
Hoe dat zij - het streven naar een nieuwe eendracht dan wel eenheid ging zich kort na de capitulatie op tal van terreinen manifesteren. Wij maakten' Orgaan van overleg in arbeidszaken'
opgericht werd waartoe aanvankelijk alleen de grote vakcentrales en de centrales van werkgevers behoorden(die laatsten met in totaal ca. vierduizend leden), later ook de drie middenstandsbonden (ca. vijftigduizend leden) en drie grote landbouw-organisaties: het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond en de Christelijke Boeren- en Tuindersbond in Nederland (samen met ongeveer honderdvijftigduizend leden). 'Landbouwen Maatschappij'
had men in die samenwerking niet betrokken. Als voorzitter van het Orgaan van overleg in arbeidszaken trad een katholiek parlementariër op, mr. dr. L. G. Kortenhorst, als secretaris een liberaal, mr. dr. B. C. Slotemaker. Men ziet: aan de identiteit der organisaties werd niet getornd - wel was het gemakkelijk voor dr. Hellwig dat hij zijn wensen via dat Orgaan van overleg aan alle organisaties kenbaar kon maken; Hellwig was al bij de constituerende vergadering aanwezig.
De wens om de oude gescheidenheid te overwinnen, leefde sterk bij het college van secretarissen-generaal, maar vermoedelijk bij geen der leden sterker dan bij de secretaris-generaal van onderwijs, kunsten en wetenschappen, prof van Poelje. Deze zag het als een 'noodzakelijkheid om op elk gebied een overkoepeling te vinden van nationale eenheid, terwijl', zo betoogde hij eind juli, 'de verschillende individuele vrijheid in zekere mate gewaarborgd blijft."
Dat kwam dus neer op bevordering van eenheid met handhaving van de kenmerken der eendracht - een innerlijk-tegenstrijdige doelstelling bij welker verwezenlijking van Poelje dan ook allerlei moeilijkheden kreeg. Die deden zich met name op de sector van het onderwijs voor waar de protestantse en katholieke organisaties zich al in de zomer van '40 tegen het eenheidsstreven gingen verzetten - een verzet waartegen van Poelje begin augustus als verweer aanvoerde dat hij '
tenslotte 'lil dienst'
van de Duitsers was." Op dit gebied vloeide uit zijn initiatieven niet meer voort dan dat in de herfst (van Poelje zat toen al bij de gijzelaars in het kamp Buchenwald) het Algemeen Nederlands Onderwijzers Verbond opgericht5'nationale jeugdleider'
waar van Poelje in juli van gerept had-, verdween onder tafel.
Er waren twee, politiek minder gevoelige gebieden waarop van Poelje wèl iets wist te bereiken: de sport en de kunsten, op beide terreinen niet zonder nadelige effecten.
Alle voetbalbonden bracht hij samen in een Nederlandse Voetbalbond, waarbij overigens de katholieken de diocesane bonden (voor het 'lagere'
voetbal) buiten de samenwerking hielden. Aan de fusie van de gymnastiekverbonden weigerde het protestantse verbond (dat vijftienduizend leden telde) mede te werken. Bij de wandelsportbonden lukte de fusie wèl - met als gevolg dat ook voor een NSB-organisatie, eertijds de gecamoufleerde voortzetting van de WA, plaats moest worden ingeruimd in het bestuur. Ter bevordering van al dat eenheidsstreven werd in de herfst de in voetbalkringen zeer bekende K. J. J. Lotsy als adviseur aan het departement verbonden; 'tal van fusies'
(wij zullen ze maar niet alle noemen) kwamen, aldus Lotsy, 'op de meest plezierige wijze tot stand'
"; daarbij werd overigens zijnerzijds in oktober '40 meegedeeld, 'dat in een te vormen bestuur geen Joden mogen zitten"
en in februari '41 kreeg Lotsy bij zijn dirigerende arbeid onverhoeds twee NSB'
ers naast zich! Ruim een half jaar later trok hij zich terug.
Bevreesd dat de Duitsers nagenoeg onmiddellijk onder hûn leiding een imitatie van de Kulturleanuuer zouden gaan oprichten, nam van Poelje al in mei maatregelen om alle kunstenaars in een eigen organisatie samen te brengen. Dit werd de Nederlandse Organisatie van Kunstenaars, die onder voorzitterschap kwam te staan van de secretaris van het hoofdbestuur der PTT, mr. J. F. van Royen, een in kunstenaarskringen bekende en geachte figuur, zelf amateur-drukker van bibliofiele uitgaven; vijftig organisaties met bijna zevenduizend leden sloten zich bij de Nok aan. Het was echter zowel van Poelje als van Royen onbekend dat de eigenlijke initiatiefnemer, de architect Hein von Essen (die tweede voorzitter werd), de gehele opzet tevoren met de Duitsers besproken had. Dat van Essen pro-Duits was, bleek spoedig: in augustus verscheen van zijn hand een brochure [Iienheid der Nederlandse kunstenaars eis tot behoud der Nederlandse cultuur) die deJ. ].'Ik houd meer van het ras van Christus dan van CIrristenen van ras'
, liep Sandberg in september uit een vergadering van de organisatie weg, samen met de schilder Huib Luns.'
Von Essenwist in zijn eigen vak, de architectuur, de drie bestaande verenigingen met hulp van de bezetter in één samen te brengen, de Bond van Nederlandse Architecten (dat was de naam van de oudste); deze bond nam prompt in een Studiekring voor de Corporatieve Orde 'een vrij groot aantal notoire NSB'
ers' Op.2 De afdeling toneelkunst van de Nok, de Nederlandse Organisatie van Toneelkunstenaars, had daarentegen in '40 geen last van '
foute' elementen: die sloten zich bij het Nederlands Arbeidsfront van de NSB aan.
Wanneer dit overzicht één conclusie toelaat, dan toch wel deze dat, als men niet stevig in zijn schoenen stond, elk streven om. zich in de vorm van nieuwe eendrachts- en a fortiori eenheidsorganisaties tegen het vooroorlogse Nederland af te zetten, grote risico's met zich kon brengen.