Dank zij al die activiteit was de Quay in katholieke kring, maar ook daarbuiten, alseen van de bekwaamsten onder de jongere katholieken gaan gelden: een trouwe zoon van de Moederkerk, maar geenszins afgesloten voor andere richtingen; een werkzaam man, zeer beminnelijk, goed spreker, goed erganisator - misschien wat ondoorzichtig. Hij had kennelijk een afkeer van de hokjes- en schotjesgeest en kon zich moeilijk schikken in de historisch-gegroeide partij-indeling; vandaar dat hij ook met enthousiasme deelnam aan het werk van de Nederlandse Gemeenschap. Dat begrip 'gemeenschap'
kwam tegemoet aan zijn wens, de maatschappij een meer' organische'
structuur te geven. Natuurlijk viel daar bij de vooroorlogse krachtsverhoudingen in de binnenlandse politiek niet aan te denken, maar de Quay was in het katholieke kamp niet de enige en evenmin de meest-gezaghebbende (eerder was dat Remme) die de klassenstrijd ook in zijn politieke uitwerkingen wilde 'opheffen'
door corporaties in het leven te roepen die een deel van de taak van het parlement zouden overnemen. Dergelijke denkbeelden kwamen in katholieke kringen veel voor; men aanvaardde er de parlementaire demoeratie niet zozeer uit principiƫle dan wel uit opportunistische overwegingen: zij was een stelsel dat in dit land en in dit tijdperk de ontplooiing van het katholieke volksdeel bevorderde; in andere landen werd daar weer een ander stelsel dienstig voor geacht en mochten zich in Nederland ooit de omstandigheden wijzigen, dan zou het katholieke volksdeel zich hebben aan te passen zoals het in de loop der historie zo vaak gedaan had.