De Quay had over de stap die hij eind juni samen met Einthoven, Homan en Reinink bij Schmidt ondernomen had en over het verdere contact met de voormannen der zes grote democratische partijen het college van secretarissen-generaal regelmatig ingelicht. Had het college niet veel vertrouwen in het contact met die voormannen? Voorzitter Snouck Hurgronje uitte zich in die tijd tegen een bezoeker zo negatief dat deze vastlegde dat Snouck 'van politiek partijgeknoei niets meer (moest) hebben.'! Hij en zijn ambtgenoten vonden het met dat al, naar wij aannemen, hoogst onaangenaam dat er in den lande geen enkel tegenwicht tegen de NSB en het Nationaal Front
']. N. Breunese: Dagboek, 25 juli 1940.
'.._.
Nu verdient het de aandacht dat Homan en de Quay in de weken waarin zij met de leiders der politieke partijen in contact stonden, ook andere combinaties overwogen hadden. Homan zowel als de Quay hadden een gesprek gevoerd met Arnold Meyer en deze had zich zelfs bereid verklaard, met hen samen een Driemanschap te vormen, zulks in de overtuiging dat dat Driemanschap op zijn eenhoofdige leiding zou uitlopen. Overigens had Meyer 66k geëist dat Homan en de Quay voor de nieuwe beweging het program van Nationaal Front zouden overnemen; dat was door beiden geweigerd en de twee besprekingen (de data staan niet vast) hadden niet tot resultaat geleid; Homan had zijn oordeel over Meyer in drie woorden samengevat: 'moedig maar gek'
! - er werd dus betwijfeld of Meyer een figuur was waarmee men voor het forum van het Nederlandse volk kon treden.
Met de brief die men op zaterdag 13 juli aan Generaleommissar Schmidt overhandigd had, was voor Homan de zaak afgedaan. Niet voor de Quay. Hem liet het denkbeeld van een nieuwe politieke beweging niet los - maar wie kon als leidende figuur optreden? Hij besprak die vraag met Fentener van Vlissingen; deze wees hem op de oud-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, jhr. mr. B. C. de Jonge die, sinds hij gerepatrieerd was, in tamelijke afzondering in de buurt van Arnhemleefde.
De Jonge was een man met uitgesproken autoritaire opvattingen. Hij was er voorstander van dat de Tweede Kamer voor de helft uit afgevaardigden van corporaties samengesteld zou worden en dat de Grondwet in dier voege gewijzigd werd dat, in conflictsituaties, de regering steeds het laatste woord zou hebben. Het Nederland dat hij bij zijn terugkeer in '36 aangetroffen had, was hem veel te vooruitstrevend; in '39 was hij dan ook een'
zeer enthousiast' lezer van het fascistischeweekblad De Waag geworden.ê Ook hij was in de zomer van '40 van Duitslands overwinning overtuigd en het trok hem kennelijk wel aan, in de Nederlandse politiek weer een leidende rol te gaan spelen; de 'eenheid van de natie'
moest dan voorop staan en men handelde, meende hij, onjuist indien men daarbij a priori de NSB'ers uitsloot. Had de Jonge wel eens van zijn nieuw-ontwaakte politieke belangstelling getuigd in een gesprek met de Utrechtse hoogleraar Gerretson die hij sinds lang kende en in de kringen rond het tijdschrift De Rijleseenheid opnieuwontmoet had? Het is hoogst waarschijnlijk. In elk geval had Gerretson eind juni Seyss-Inquart per brief aangeraden, vooral toch eens de Jonge voor een onderhoud uit te nodigen.
1 Bruna: 'De Nederlandse Unie'
, p. 107. 2 Brief, 19 sept. 1939, van J. A. H. van der Does aan T. Goedewaagen (De Waag, U 6 c).
Tot dat onderhoud was het nog niet gekomen, toen de Jonge, hetzij op maandag 15, hetzij op dinsdag 16 juli, in Den Haag een gesprek voerde met de Quay en Fentener van Vlissingen. De Jonge kende zowel de Quay als Homan uit het bestuur van de Vereniging voor Nationale Veiligheid. Veel respect had hij niet voor hen: het waren 'geen mensen met autoriteit, en dat', legde de Jonge later aan de Enquêtecommissie uit, 'was toch op dat ogenblik wel nodig," Maar goed: wanneer hem gevraagd werd, het voorzitterschap van een comité op zich te nemen dat zich bij de bezettende macht als representant van het Nederlandse volk zou aandienen, dan was hij tot medewerking bereid; op twee voorwaarden evenwel: 'persoonlijkheden uit de politieke partijen'
wenste hij in het comité niet te zien en hij diende als voorzitter 'grote bevoegdheden'
te krijgen.ê De Quay en Fentener van Vlissingen konden hem natuurlijk niet toezeggen dat die voorwaarden aanvaardbaar waren voor de anderen die althans de vorige vrijdag nog lid waren geweest van het op te richten Nationaal Comité: Homan, van den Bom, Donner (die zich eigenlijk al teruggetrokken had), Drees, van Helsdingen en van Lynden van Sandenburg. Dat moest nader bezien worden.
Op vrijdagavond 12 juli hadden de leden van het Politiek Convent samen met de leden van het Nationaal Comité afgesproken dat Homan het korte persbericht waar men overeenstemming over bereikt had, zaterdag aan Schmidt zou voorleggen. Maandagochtend kwam men weer bijeen om de uitslag te horen. Geen Homan! Geen de Quay! Maar Reinink, die vrijdag aan de besprekingen deelgenomen had, was wèl aanwezig en hij kon alleen maar bevestigen wat Donner meedeelde: Homan, de Quay en Reinink hadden hun initiatief als mislukt beschouwd en daarbij was van belang geweest dat ook hij, Donner, er de brui aan gegeven had. De overige aanwezigen (Colijn, van Walsum, Telders en Vorrink waren niet verschenen) achtten dit handelen in strijd met een gemaakte afspraak ten enenmale onjuist en bovendien, zo betoogden zij: was het tegenover de publieke opinie verantwoord, totaal niets te doen? Men had meer dan honderd mensen om adhesie gevraagd voor het optreden van een Nationaal Comité; hier en daar was de zaak ook al naar de pers uitgelekt - en dan nu zwijgen? Neen: als voorzitter Homan, de Quay en Donner zich uit het comité teruggetrokken hadden, 'dan moest men trachten, een ander comité samen te stellen. Besloten werd dat het Nationaal Comité zoals dit gevormd was, zich nog eens zou beraden."
Op dinsdag wist de Quay dat de Jonge tot medewerking bereid was.
1 Getuige B. C. de Jonge, Enq., dl. VII c. p. 452. 2 Bruna: 'De Nederlandse Unie'
, p. 61. • B. M. Telders : 'Besprekingen over Nationale Concentratie'
,
Ten huize van de oud-commandant-veldleger, jhr, W. Röell, had de Quay daar vermoedelijk op woensdagochtend een gesprek met een in rechts-autoritaire en fascistische kringen niet onbekende figuur: jhr. R. Groeninx van Zoelen die in gezelschap was van een van zijn weinige medestanders, dr. M. R. J. Brinkgreve, een oud-leraar in de klassieke talen die bij de leiding van een zilverfabriek betrokken was. Groeninx had in de loop van de jaren '30 het door hem geleide groepje, de 'Nationale Unie'
, tot een man of dertig zien inkrimpen. Hij was, zo had de Duitse gezant hem in ' 34 gekarakteriseerd, 'ein politischer Geschäftlhuber, ganz gescheit, mit eineni grossen Geltungsbedürfnis, hat aber nichts zu sagen'l - nu, die woensdagochtend had Groeninx heel veel te vertellen. In de crisiswaarin Nederland was komen te verkeren, kon alleen een 'autoritaire democratie'
met bijpassend corporatief besteluitkomst bieden; eigenlijk diende die omzwaai onder leiding van zijn Nationale Unie voltrokken te worden, maar terwille van de nationale zaak was hij bereid, zich aan de leiding welke de Quay voor ogen stond, te onderwerpen: een driemanschap - dat 'bood een figuur welke het volk historisch kende en zou begrijpen'
, zei Groeninx; de Quay was het daar geheel mee eens en deze zei nog dat het Nationaal Comité waarvan Homan voorzitter zou zijn, in zijn oorspronkelijke samenstelling eigenlijk 'te sterk '
liberaal' belast'
wasê, maar die 'liberalen'
waren nu verdwenen en in het Driemanschap dat de Quay wilde formeren, had Groeninx vertrouwen: de Jonge voorzitter, Homan en de Quay leden. Groeninx en Brinkgreve zegden hun steun toe.
Ten huize van jhr. Röell verscheen's middags niet alleen Homan maar ook de Jonge en deze laatste had een voor Homan onaangename mededeling: met de Quay in het Driemanschap ging hij accoord maar Homans plaats moest door Einthoven ingenomen worden. De Jonge kende Einthoven uit zijn Indische jaren; ook diens grondige afkeer van de politieke partijen was hem bekend.
Woensdagmiddag laat kwam het gezelschap dat maandag vergaderd had, opnieuw bijeen: een aantalleden van het Politiek Convent plus alle leden van het Nationaal Comité (ook Donner) plus Reinink. De Quay ontvouwde zijn nieuwe opzet: een 'Comité van Nationale Eensgezindheid'
met de Jonge als voorzitter en de Quay en Einthoven als leden van het' dagelijks bestuur'
(de term 'Driemanschap'
werd door de Quay niet gebruikt). Van
1 Brief, 2 okt. 1934, van GrafZech aanhetAusw. Amt(FOjSD,E 551397). 2Brief, 26 juli 1940, van R. Groeninx van Zoelen aan J. E. de Quay (Doc II-884, a-j).
Die opzet kreeg een zeer gemengde ontvangst: van den Bom zei dat hij, nu het NVV daags tevoren onder Woudenberg geplaatst was, niets meer voelde voor een comité dat ook met Duitsers contact zou moeten opnemen, Drees verklaarde dat hij de Jonge die in ' 35 Mussert in Indië zo ostentatief ontvangen had, bij uitstek ongeschikt vond om aan het hoofd te staan van enig nationaal comité en dat hij ook van zich uit niet bereid was, verder mee te doen, en Donner volhardde bij zijn weigering. De overigen (Fentener van Vlissingen, Homan, van Lynden van Sandenburg en de Quay; van Helsdingen was afwezig) zeiden toen dat zij desondanks met de Jonge in zee wilden gaan; daarop verklaarden de aanwezige leiders der zes partijen dat zij zich voorshands van elke adhesiebetuiging zouden onthouden.
Nog diezelfde avond kwam het Comité van Nationale Eensgezindheid voor zijn constituerende vergadering bijeen. En wat stond die avond in de kranten? Janke's betoog dat'
een nationale concentratie' voor de bezettende macht alleen aanvaardbaar was indien men over'
de toekomstige staatsvorm' en de positie van het Huis van Oranje zweeg. Nu naar buiten optredend, zou het Comité dus erkennen dat het niet alleen met elke vorm van demoeratie maar ook met het vorstenhuis brak; zeker dat laatste was voor de Jonge onaanvaardbaar. wel vernam men nog diezelfde avond van Snouck Hurgronje dat Janke 'zurückgepfiffen' zou worden, maar dat maakte voor de Jonge geen verschil: hij trok zich terug en Fentener van Vlissingen en van Lynden van Sandenburg volgden zijn voorbeeld. Einthoven, Homan en de Quay bleven met precies één lid over: van Helsdingen. Wij nemen aan dat deze diep onder de indruk was van het feit dat juist op die dag uit zijn Indische kennissenkring tientallen als gijzelaars gearresteerd waren. Wat kon men anders doen dan mismoedig uiteengaan?
Het Comité van Nationale Eensgezindheid had nog geen halve dag bestaan.
Homan reisde weer naar huis, misschien nog met het advies in de oren dat mr. J. Rutgers hem de vorige dag gegeven had: 'koop een kaartje eerste klas naar Groningen en kom er de hele bezettingstijd niet meer uit.'!
1 Getuige J. Rutgers, Enq., dl. VII c, p. 652.