Enkele dagen na de capitulatie was de preventieve censuur die aanvankelijk in de bezette delen van het land toegepast was, door een repressieve censuur vervangen, waarbij van Duitse kant de voorwaarde gesteld was dat de dagen nieuwsbladen voortaan niets zouden publiceren dat in enig opzicht voor Duitsland nadelig zou kunnen zijn; misschien was wel het belangrijkste dat berichten, afkomstig uit landen waarmee Duitsland in oorlog was, niet meer opgenomen mochten worden. Er werd trouwens voor gezorgd dat die berichten de bladen als zodanig ook niet meer bereikten: op 15 mei was, zoals wij eerder beschreven, het Algemeen Nederlands Persbureau door Hushahn gelijkgeschakeld. President-directeur van de Pol had zich bij Hushahns ingrijpen neergelegd; aile Joodse medewerkers waren ontslagen en de redactionele leiding was aan pro-Duitse figuren toevertrouwd: van Megchelen als hoofdredacteur, van der Vaart Smit als hoofd van het Haagse bureau. Op initiatief van de vereniging van dagbladdirecteuren was het ANp2 eind '34 tot stand gekomen door een fusie van vier persbureaus waarvan het Haags Correspondentiebureau voor Dagbladen (directeur: mr. J. J. Belinfante) en het persbureau Vaz Dias (directeur: M. S. Vaz Dias) de belangrijkste waren. Van de Pol, toen directeur van de Delftse Courant, had zich voor die fusie zeer ingespannen: hij werd president-directeur van het ANP waarvan . Vaz Dias en Belinfante directeuren werden; een zoon van Belinfante, mr. J. F. E. Belinfante. werd adjunct-directeur, Vaz Dias verdween spoedig uit de directie maar men sloot toen met hem een overeenkomst die o.m. bepaalde dat hij, zolang hij leefde, een uitkering zou krijgen van f 12 000 per jaar. Korte tijd na de gelijkschakeling werd die uitkering door van de Pol tot minder dan de helft: f 5 000, teruggebracht; de Belinfante' s die op grond van hun Joodse afkomst ontslagen werden, gafhij een pensioen van ongeveer de
1 Collectie proc.gen. Amsterdam, bundel V (1940). 2 Gegevens in Cpz, 223.
Die raad van beheer bestond in '40 uit de directeuren van zeven dagbladbedrijven. H. Kuypers, directeur van het meest gezaghebbende katholieke dagblad, De Maasbode (Rotterdam), was voorzitter, L. Evers, directeur van Het Rotterdoms Nieuwsblad (neutraal), vice-voorzitter, Y. G. van der Veen, algemeen directeur van de Arbeiderspers, secretaris. Lid waren voorts H. Diemer, directeur van De Rotterdauuner (anti-revolutionair), C. M. Dosker, directeur van De Nieuwe Koerier (Roermond; katholiek), F. H. H. Herold, directeur-generaal van het Neerlandia-concern (met dagbladen in Utrecht, Maastricht en Breda; katholiek) en Th. M. Houwert, directeur van Tubantia (Enschede; neutraal). Toen deze raad op 20 juni voor het eer-stna de capitulatie bijeenkwam, keurde hij met uitzondering van de genoemde pensioenkwestie, aile regelingen goed die van de Pol in mei getroffen had. Er kwamen nadien enige wijzigingen in de samenstelling: Kuypers en Diemer trokken zich terug (Diemer werd in '4I weer bestuurslid), Evers werd waarnemend voorzitter en de plaats van van der Veen werdna zijn dood door zijn opvolger bij de Arbeiderspers ingenomen, de NSB'er Kerkmeester."
Het is overigens niet onze indruk dat van de Pol aan het overleg met zijn raad van beheer veel waarde toekende: hij was een bijzonder eigenzinnig man met dictatoriale neigingen - en hij was er in '40 van overtuigd dat Duitsland de oorlog practisch al gewonnen had. Met Hushahn die een soort vaste toezichthouder op het ANP werd, kwam, aldus het jaarverslag over '40, een 'goede persoonlijke en zakelijke samenwerking'
tot stand, van de Pol riep eind juli bij voorbaat de hulp van het Deutsche Nochrichten biiro in teneinde, na de geslaagde Duitse landingen in Engeland, met zo weinig mogelijk moeite van zijn overeenkomst met het Engelse persbureau Reuter af te komen, in september nam hij aan dat het ANP na 'een wijziging van staatkundige grenzen'
die uit de 'vrede'
zou voortvloeien, een eigen groot bureau in Brussel zou kunnen vestigen en enkele maanden later koos
I~
'Tracht u'
, aldus de instructie die deze correspondent daags na de Amsterdamse Februaristaking van van de Pol meekreeg, 'aan de hand van de voorlichting welke gij in Berlijn van vooraanstaande personen kunt krijgen, een helder en volledig beeld van de politieke toestand te vormen en beoordeel met voorzichtigheid wat gij daarvan in het belang van de ontwikkeling ener goede samenwerking tussen Duitsland en Nederland aan de openbaarheid in ons land kunt prijsgeven.'
l
Die 'goede samenwerking'
stond dus voorop, maar van de Pol ging zich toch steeds minder op zijn gemak voelen. Het ergerde hem dat Hushahn en zelfs van Megchelen, die zich intussen bij de NSB aangesloten had, meermalen in zijn beleid ingrepen; bovendien ging hij zich in de lente van '41 realiseren dat hij op het verkeerde paard gewed had. Van maart '41 af provoceerde hij zoveel conflicten dat hij in mei '
wegens politieke onbetrouwbaarheid' ontslagen werd"
; bij kreeg een aanzienlijk wachtgeld."
Zo was het ANP van mei' 40 af een instrument geworden van Duitse propaganda. Buitenlandse berichten werden practisch alleen overgenomen van het DNB. Het ANP gaf trouwens niet alleen berichten door, maar ook (voor de radio) door de Duitsers geïnspireerde commentaren ; die laatste vormden de grondslag voor de propagandistische praatjes die van 21 juli af door het ANP aan het radionieuws van acht uur 's avonds toegevoegd werden Zo heette het op 27 juli, vlak voor de aangekondigde eerste toespraak van koningin Wilhelmina voor Radio Oranje (28 juli), dat de koningin, die zich in 'het centrum van een stervende wereld'
bevond, 'haar land in de steek gelaten'
had, 'zij is niet bij haar volk doch is uirgeknepen.é Dit ene voorbeeld achten wij voldoende."
JJJ
Of het dit ook deed, is een geheel andere vraag. Een vraag ook die bij gebrek aan objectieve gegevens moeilijk beantwoord kan worden. Onze algemene indruk is dat de pers, al door het eenzijdig karakter van haar berichtgeving, van de zomer van' 40 af gestadig aan invloed ingeboet heeft.
Aanvankelijk was er in de perswereld, als in heel Nederland, sprake van een zekere verdoving. Later in mei en ook nog in juni drong zich aan vele journalisten en redacteuren de indruk op dat de beslissing in de oorlog in 6 I
'linderte sich sa erstaunlich schnell dass man - wenn man den 'Telegracif', 'Het Vaderland' ader 'Het Volk' las - keinen Unterschied bemerkte. Die schärfste Zensur hätte kein besseres Resultat haben leonnen. Die deutschen Benorden wurden mit dem[reundlichsten Kommentor durch ebendieselben Zeitungsschreiber die Seyss-Inquart noen kurz vorher als Verräter ... bezeichneten; begrüsst ... Das Ceschäft war gerettet.'l
Bedoelde Wickel met dat laatste dat men ande~s schreef dan rnen meende teneinde het bedrijf te redden? Dat lijkt ons niet juist. Onze algemene indruk is veeleer dat men in die begintijd meende wat men schreef. Daarom juist kon een van de Duitse Peulkommandanturen in juni' 41 met nostalgie op de vroege zomer van '
40 terugzien: 'VaT einem Jahre waren die hol/ändischen Zeitungen unsere besten Propagandisten.è Eind juli was ook Seyss-Inquart nog zeer tevreden, met name over de grote dagbladen: 'Die DurchfUhrung lion Pressekonjereneen unter Aufsicht Schmidts', zo schreef hij in zijn eerste rapport aan Hitler,
'lässt die grosse Pre sse gut und erfolgreich steuern. Die Cefahr einzelner immer seltener werdender Entgleisungen wurde in Kau] genom men, gegenüber der Notwendigkeit, die Presse lebendig zu erhalten. Der Leserkreis sinkt gleichwohl ab, eine nicht tmgewohnte Erscheinunç, die aber den Vorteil hat dass die Zeitungen in Schwierigkeiten Ieommen, daher freiwillig zusammengelegt wetden und aucn aus den Handen der derzeitigen Besitzer iibernommen wetden können.'
Het is een in veel opzichten tekenende en belangrijke passage; belangrijk óók omdat er uit blijkt dat het tot Seyss-Inquart doorgedrongen was dat de lezerskring der kranten inkromp. 'Der Hollander', had Wickel al geschreven, 'hat nun auch seine Anhänglichkeit zu seiner Zeitung verloren.ê Inderdaad: allen die anti-Duits dachten of voelden, vonden dat denken en voelen aanvankelijk vrijwel nergens in de pers weerspiegeld. Maar in de loop van de
in Holland
(Stimmungsbericht).
Feld
Nr.
'Eindrücke in Holland dem
Mai
Seyss-Inquart maakte in dat verband melding van het effect der Z.g. persconferenties. Wij zullen in een volgend deel van ons werk nog weergeven, aan hoe talrijke en gedetailleerde voorschriften de pers in de loop van de bezetting onderworpen werd, maar bij de persconferenties die van juni '40 af gehouden werden, willen wij Iller even stilstaan.
Een jaar of twee lang was bij die conferenties aan Duitse kant Willi Janke de belangrijkste man. De Presseabteilung waarvan hij het hoofd was, zorgde er voor, zulks met een staf van lectoren en vertalers, dat de Reichskommissar, de Generalkommissare, de Beaujtragten en het Auswártige Amt dagelijks overzichten kregen van hetgeen in de Nederlandse ochtenden avondbladen gepubliceerd was. Het was evenwel Janke's primaire taak om aan de Nederlandse pers duidelijk te maken, in welke geest zij diende te schrijven.
Janke was in 1902 in Oostenrijk geboren. Hij was in '25 als journalist naar Nederland gekomen en was er met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij sprak goed Nederlands. Lid van de NSDAP was hij niet en de NSB werd door hem als een hopeloos kleine, incompetente minderheid beschouwd. Hij voelde veel meer bijvoorbeeld voor de 'nationale concentratie'
waar eind juli en begin augustus' 40 over gesproken werd. In die tijd waarschuwde hij Seyss-Inquart tegen een samengaan met de NSB. Succes had hij niet. Nadien zorgde hij er voor dat deze en gene onder de journalisten die de persconferenties bezochten, te weten kwamen dat ook hij, Janke, van de NSB weinig hebben moest. In de kring dier journalisten genoot hij op grond van zijn bonhomie een zekere populariteit; helemaal echt was die bonhomie overigens niet: Janke kon, als hem dat in zijn kraam te pas kwam, arrogant en intimiderend optreden. Misschien koesterde hij in zijn hart wel iets van verachting voor al die Nederlandse journalisten, meestal een stuk of dertig (maar dat kon tot zeventig oplopen), die op de dagelijkse conferentie zo ijverig noteerden wat hij als de officiële Duitse standpunten naar voren bracht, Er waren onder die journalisten maar weinigen die, zoals de Haagse correspondent van De Telegraaf, mr. J. C. de Wit, en zijn collega van de NRC, mr. J. J. van Bolhuis, tenminste openhartige vragen durfden stellen. 'Zij die dit dagelijks gedoe niet hebben meegemaakt, kunnen zich', aldus later een der journalisten die dag in, dag uit de persconferenties bijgewoond had, 'onmogelijk realiseren hoe vernederend en deprimerend dit was, op 6 1
Het verdient de aandacht dat het systeem van de geleide pers als systeem in 1940 bij de bladen zelf geen verzet gewekt heeft, later trouwens ook niet. Het was alles zo bedriegehjk geleidelijk gegaan. Men had dat systeem aanvaard in een periode waarin het leek dat er wel een wonder gebeuren moest, wilde Duitsland de oorlog nog verliezen; nadien zat men er in vast. Men wende er ook aan; afstomping ging mede een rol spelen.
Collectief verzet heeft zich in het eerste bezettingsjaar slechts voorgedaan tegen twee uitvloeisels van het systeem: in oktober' 40 toen de pers iristructie kreeg, een voor de koningin beledigend onderschrift bij een foto te publiceren, en in januari' 41 toen aan de bladen door het departement van volksvoorlichting en kunsten verboden werd, kritiek op de NSB uit te oefenen. Op dat tweede geval, waarbij Goedewaagens departement een gevoelige nederlaag leed, komen wij in ons volgend deel terug.
Wat het eerste betreft: in september hadden de BBC en Radio Oranje bericht dat koningin Wilhehnina een groot, door Nederlanders in de vrije wereld bijeengebracht bedrag aan de Britse minister voor de luchtmacht overhandigd had voor de aanschaf van jagers en bommenwerpers. Toen nu in de nacht van 2 op 3 oktober enkele bommen op Haarlem neergekomen waren, kreeg de pers van de zijde van de Presseabteilung een foto van de schade toegezonden die men op de voorpagina moest opnemen; onder die foto diende een onderschrift te verschijnen waarvan de tekst woordelijk voorgeschreven werd en waarin o.m. stond: 'Hollandse belastinggelden, meegenomen door Hare Majesteit de Koningin, zijn besteed om Hollandse burgers te doden.'
Dat was vele redacties te gortig. Men zocht onderling contact," weigerde plaatsing van het onderschrift - en had succes: de tekst werd ingetrokken. Wij zullen nog beschrijven dat men bij de tweede gelegenheid met zijn collectief protest 66k succes had. Maar daar bleef het bij: er kwam. geen groepering of wat dan ook tot stand die aan die twee voorbeelden kracht ontleende om de strijd tegen de Duitse bevoogding op een veel breder front aan te binden. Blijkbaar beschouwde men die strijd bij voorbaat als tot mislukken gedoemd.
1 J. C. A. Coucke: 'De Nederlandse pers tijdens de bezetting'
, p. 5-6 (Doe 1-303, a-j), 2 Het initiatief tot deze actie hebben zowel de hoofdredacteur van De Telegraaf als de chef-redacteur van De Standaard voor zich opgeëist. Het lijkt ons aannemelijk dat zij beiden los van elkaar ongeveer terzelfdertijd tot hun protestactie overgegaan zijn.
De Waag komt nog ter sprake. De Haagse Post werd gelijkgeschakeld en zag zijn verkoop inkrimpen tot een fractie van wat hij geweest was. De Groene Amsterdammer reduceerde zichzelf tot een a-politiek, cultureel weekblad; door het wegvallen van bijna al zijn advertenties gafhet na vijf maanden de ongelijke strijd op. Andere weekbladen van meer levensbeschouwelijke of godsdienstige aard kwamen aanvankelijk nog met openhartigheid voor hun beginselen uit. Wij menen geen enkel blad onrecht te doen walmeer wij in dat verband onze voorbeelden willen beperken tot het weekblad De Rejorniatie dat in '20 opgericht was en sinds '
35 onder hoofdredactie stond van een van de hoogleraren van de Theologische Hogeschool te Kampen, prof dr. K. Schilder.
Zoals wij in Voorspel beschreven, had Schilder er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de Synode der Gereformeerde Kerken in de herfst van '36 de beginselen van de NSB onverenigbaar verklaard had met de gereformeerde belijdenis, Vóór mei' 40 was hij in De Rejormatie voortgegaan met de bestrijding van het nationaal-socialisme. Begin juni begon het weekblad weer te verschijnen en tegen de directie van de firma die het blad uitgaf, Oosterbaan & le Cointre te Goes, zei Schilder: 'De jeugd zou het niet begrijpen als ik nu opeens mijn standpunt verander.'
Schilder was getrouwd, hij had vier kinderen en hij was zich bewust wat hem boven het hoofd kon hangen: 'De gevangenisdeuren staan voor mij open'
, zei hij.l Een grote oplaag had De Rejormatie niet (ca. drieduizend exemplaren), maar het blad werd veel gelezen door predikanten die in hun gemeente eigen weekblaadjes uitgaven en die dus artikelen uit De Rejormatie konden citeren."
Op 9 juni kwam weer een nummer van De Rejormatie uit. Er stond een artikel van Schilder in waarin hij de koningin in bescherming nam tegen de kritiek die naar aanleiding van haar vertrek op haar uitgeoefend was. In totaal verschenen achter elkaar tien nummers. Schilder schreef alle hoofdartikelen, gaf bijbelcommentaar, werkte zijn standpunten in Z.g. brieven 'aan een jongere tijdgenoot'
uit, citeerde elk moedig artikel dat hij elders in de pers kon vinden en verzuimde niet, uit de verzamelde werken van Vondel en Revius de meest strijdbare gedichten naar voren te halen. Hij stelde de absurde pretenties van de NSB en van Nationaal Front aan de kaak, hij wekte op tot geloofsmoed en trouwaan de wettige overheid: koningin en ministers. Daadwerkelijk verzet tegen de Duitsers wees hij af;61
Schilder schreef scherp, vaak ook met ironie en sarcasme - en voor zijn lezers bevattelijk. Er ging van zijn artikelen een bevrijdende werking uit. Wie op De Rejormatie geabonneerd was (het blad kreeg er vijfhonderd abonné's bij), kon nauwelijks de vrijdag afwachten waarop men het nieuwe nummer over de post toegezonden kreeg. 'De schuilkelder uit, de uniform aan', zette Schilder boven zijn hoofdartikel in het nummer van 21 juni: 'Laat zien wie ge zijt: een goed christen en tegen elke revolutie en dus eengoed Nederlander onder het Nederlandse recht ... Als wij niet durven zeggen wat recht is, raken we onze mensen voor altoos kwijt.' '
Ik geloof', schreefhij vier weken later in De Rejormatie.
'dat de Here Zich zeer vertoornt over velerlei christelijk gebazel. Formele gezindheidsethiek is· het: kermen, verootmoedigen, zuchten, bidden. Maar materieel zeggen: zó en zó moet gij vandaag doen, dat ontbreekt maar al te veel . .. Geen groter steun voor de geesten die thans verwarring stichten dan een laffe kerk die met haar eisen van formele ethiek, bijvoorbeeld 'wees correct'
, heel correct de preekstoel voorbijloopt. Althans de preekstoel die concreet spreekt.'
In datzelfde nummer (19 juli) keerde Schilder zich tegen de persinstructie, voortaan over de koningin te zwijgen. Van die instructie had hij kennis gekregen door een aanschrijving van de z.g, Raad van Voorlichting der Nederlandse pers, een '[out' gezelschap dat nog ter sprake komt. 'Ik spreek heden', schreef Schilder, zich tot die Raad richtend,
'rechtstreeks over onze koningin aan wie èn de grondwet èn het deze respectetende oorlogsrecht mij als onderdaan verplicht. Ik hoop dat de God der eeuwen haar genadig zal zijn. Ik zalmorgen in de kerk waar gij niet komt, openlijk voor haar bidden. Ik spreek linea recta mijn beste wensen voor het Koninklijk Huis uit En weet dit: als dit nummer van ons blad in handen van onze lezers komt zalonder wie ik bereiken kan, een ban gebroken zijn.'
Zowashet.
'Wat Schilder met zijn artikelen voor ons volk doet, is', schreef een gemeente-ambtenaar te Kampen in zijn dagboek, 'ont-zag-lijk! Ze moeten later in goud gegrift! Lange kolommen heb ik vrijwel van buiten geleerd en geëxcerpeerd voor ik de krant verder gaf!'
lvan Boven:p.
In het nummer van 16 augustus viel Schilder de vage ideologie van het Driemanschap der Nederlandse Unie aan:
'Zij zeggen wel dat geloof en politiek, religie en politiek, van elkaar gescheiden moeten blijven, maar zij menen eigenlijk dat hun humaniteitsgeloof en hun laat-pantheïserende karikatuur-religie op het politieke erf waar immers de machtsmiddelen bij de hand zijn, de strijd willen voeren tegen het geloof in de transcendente God en tegen de theïstische religie.
God weet of zij de 'macht'
hier zullen krijgen met haar middelen.
Wij weten dat wij de 'bevoegdheid'
zullen houden.
Macht en bevoegdheid blijven gelukkig twee. Tenslotte zal de antichrist géne, en de Kerk déze behouden. En daarna komt de dag van de grote oogst. Kom, Here Oogster, ja kom haastelijk, kom over het Kanaal en over de Brennerpas, kom via Malta en Japan, ja kom van de einden der aarde en breng Uw snoeimes mee, en wees genadig aan Uw volk; het is wel bevoegd, maar slechts door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.'
Twee weken voor dit artikel verscheen, had Generalkonunissar Schmidt er bij de Sicherheitspolizei al op aangedrongen, De Reformatie voor zes maanden te verbieden. Veel haast had de Sicherheitspolizei daar niet achter gezet, maar nu greep zij in: in Schilders apocalyptische beeldspraak las zij louter de wens dat de Engelsen zo spoedig mogelijk het Kanaal zouden oversteken om het Derde Rijk te vernietigen. De Rejormatie werd zonder tijdslimiet verboden en Schilder werd gearresteerd.' De Gereformeerde Kerkbode van Delftshaven en die van Noord-Brabant en Limburg die beide tegen de arrestatie protesteerden, werden beide door een verbod getroffen. Schilder zelf werd drie-en-een-halve maand vastgehouden, aan lange verhoren onderworpen en in december vrijgelaten, evenwel met de aanzegging dat hem voortaan 'jede schrijtstellerische oder iournalistische Tätigkeit' verboden was.ê
Aan dat verbod hield hij zich. nam zijn hoogleraarsambt weer op en concentreerde in de jaren die volgden, al zijn energie op een dogmatisch
Was hem de gevangenschap toch zwaarder gevallen dan hij gedacht had? Had hij het gevoel dat hij aan de grens van zijn krachten gekomen was? Was hij in de cel gaan beseffen dat in de principiële artikelen waarmee hij zovelen een hart onder de riem gestoken had, een element van overmoed schuil ging? Wij kunnen, als zo vaak, op zo persoonlijke vragen geen antwoord geven. Schilder was, vertelde ons later een van de medewerkers van de uitgeverij van zijn blad,
'een man des vredes, Het lag helemaal niet in zijn aard om te vechten. Eigenlijk) was hij een groot kind. Hij had ook iets naïefs. zelf heb ik het niet helemaal kunnen zetten dat hij de voorwaarde van de Duitsers aanvaardde, niet meer te zullen publiceren. Ik heb er met hem ook wel over gesproken. U moet het zo zien: hij was vóór alles kerkmens en hij hing intens aan zijnleerlingen. Toen was de dogmatische strijd al gaande. Hij had het gevoel, zijn leerlingen in de steek te laten als hij hen in die strijd niet steunde. Het professorale leven had zijn hele hart,"
Men kan, schreven wij eerder, van elk departement, van elke provinciale griffie en van elk gemeentehuis een aparte bezcttingsgeschiedcnis schrijven - men kan dat ook van elk dagblad doen en dan zal, dunkt ons, tegen de achtergrond van hetgeen wij in dit hoofdstuk: reeds geconstateerd hebben, blijken dat zich meer variatie voorgedaan heeft dan men uit het lezen van de krantenkoppen alléén zou afleiden. Wij zullen daar straks nog voorbeelden van geven. Hier willen wij uitsluitend dieper ingaan op de gebeurtenissen bij enkele van de grootste dagbladen. De bladen van de Arbeiderspers
a. J.
De in Utrecht gevestigde N.V. Uitgeversmaatschappij Neerlandia- gaf in '40 drie dagbladen uit: in Utrecht De Utrechtse Courant, in Maastricht De Limburger Koerier en in Breda Het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland. De Limburger Koerier had de grootste oplaag van alle katholieke bladen in Nederland, groter dan De Tijd en De Maasbode, veel groter dan De Volks krant. De oplaag van Het Dagblad van Noord-Brabant en zeeland was dubbel zo groot als die van welk ander Brabants dagblad ook, en het derde blad, De Utrechtse Courant, had in het Sticht talrijke lezers. Het concern was eigendom van de Utrechtse katholieke familie van de Weyer. Aanvankelijk hadden leden van die familie ook de dagelijkse leiding van het concern uitgeoefend maar in '40 berustte deze bij een directeur-generaal, F. H. H. Herold.
Herold (lid van de raad van beheer van het ANP) was als zeventienjarige knaap bij Neerlandia in dienst getreden; begin' 40 had hij er zijn vijftigjarig jubileum gevierd. In het bedrijf was hij dus op eigen kracht (aandelen bezat hij niet) tot de hoogste positie opgeklommen. Hij was een bekwaam zakenman en hij placht een straf bewind te voeren waarbij de drie hoofdredacteuren van tijd tot tijd aanwijzingen van hem ontvingen. Hoofdredacteur in Utrecht was J. J. H. A. Bruna, in Maastricht H. van den Broeck, in Breda dr. J. E. A. van de Poel. Van deze drie waren de laatste twee van Belgische afkomst; zij hadden in de eerste wereldoorlog beiden met het Vlaams activisme gesympathiseerd en dus min of meer aan de kant van Duitsland gestaan.
De eerste bij wie de oude sympathieën voor Duitsland opnieuwontloken, was van den Broeck, 'Het gordijn der geschiedenis is gevallen over een oude wereld'
, schreef hij op 16 mei in een hoofdartikel, 'de toekomst vinde ons tot opbouw van een nieuwe wereld bereid.'
Het stuk gaf in Limburg veel aanstoot, maar er verliepen bijna twee weken voor Herold er zwakjes op reageerde. In een brief aan de drie hoofdredacteuren drong hij er toen op aan, 'nu vooral geen artikelen te publiceren als zij niet de volkomen6 2' Van den Broeck antwoordde bits met er allereerst op te wijzen dat zijn collega van de Poel in Breda in de neutraliteitsperiode antiDuits geschreven had maar nu '
met zijn impulsief karakter' naar de andere kant doorgeslagen was: hij had althans in Het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland het lied 'Denn wir [ahren gegen Engelland' al tweemaal in de Duitse tekst met de Nederlandse vertaling er bij opgenomen; tot overleg was hij, van den Broeck, graag bereid maar voor 'een soort collectieve verantwoordelijkheid'
voelde hij niets.'
Dat leek op insubordinatie.
Herold eiste gehoorzaamheid. Er werd over ontslag gesproken, er dreigde een proces, van den Broeck droeg de behartiging van zijn belangen aan de NSB' er mr. van Vessem op - en in juli ging het conflict als een nachtkaars uit. Van de Poel was inmiddels lid geworden van de Raad van Voorlichting der Nederlandse pers die door de hoofdredacteur van De Waag, dr. Goedewaagen, gepresideerd werd en waar ook Rost van Tonningen lid van was: van den Broeck had nu dus de zekerheid dat hij samen met van de Poel in het college van hoofdredacteuren der Neerlandiapers steeds in de meerderheid zou zijn.
Herold draaide bij. Medio juli gaf hij van den Broeck als richtlijn (niet dat zulks nodig was want van den Broeck schreef al in die geest), 'het publiek te brengen tot loyale gehoorzaarnheid aan de bezettende macht en tot snelle aanpassing aan nieuwe ideeën en vormen.f In een bespreking die in augustus in aanwezigheid van de president-commissaris (een lid van de familie van de Weyer) en de gedelegeerd commissaris (mr. H. W. de Vink, lid van de RKSP, gedeputeerde van Utrecht) plaats vond, werd tenslotte de vrede getekend. Wat men van den Broeck daar nog wèl verweet, was dat hij zijn omzwaai zo bruusk uitgevoerd had 'in plaats van tactvol, waarbij', aldus het verslag, 'de redactie had moeten optreden gelijk een liefdevolle verstandige vader met het hart vol deernis doet tegenover domme, verwende en daardoor juist zo beklagenswaardige kinderen'3 - daar werden blijkbaar de lezers van de Neerlandia-bladen mee bedoeld. In de herfst ging van Herold nog de aanwijzing uit 'om uiterst voorzichtig te zijn tegenover de NSB ... en om vooral nog van geen voorkeur te laten blijken, geestelijk of heimelijk, voor Nationaal Front of Unie.'
41940, van de vergadering op 7 aug. (a.v.). • Brief, 9 okt. 1940, van F. H. H. Herold
Herolds beleid had de volledige instemming zowel van de raad van commissarissen als van de eigenaars van het Neerlandia-concern.
Van de Nieuwe Rotterdantse Courant- releveerden wij reeds dat de waarnemend hoofdredacteur, mr. M. Rooy, in juni een reeks door Telders geschreven hoofdartikelen plaatste waarin de volkenrechtelijke grenzen waaraan de bezetter gebonden was, duidelijk aangegeven waren. Rooy die in 1908 geboren was, was in ' 3 6, op acht-en-twintigjarige leeftijd dus, secretaris van de hoofdredactie geworden. In de zomer van '39 werd hij waarnemend hoofdredacteur: bij mr. P. C. Swart, de hoofdredacteur, openbaarden zich toen de eerste symptomen van de ziekte waaraan hij begin' 41 zou overlijden,
Rooy die tijdens de meidagen gemobiliseerd was, werd op 23 mei uit de dienst ontslagen en zocht toen onmiddellijk mr. Swart op bij wie hij Telders aantrof Er kwam, aldus Rooy, de vraag aan de orde, 'hoe de courant kon doorverschijnen en een zoveel mogelijk Nederlandse houding aannemen.' '
Ik weet het niet', zei Rooy, 'ik zal het proberen'
P Hij probeerde het, O.lll. door de beschouwingen van Telders op te nemen. Die leidden tot felle kritiek van de kant van de Presseabteilung en die kritiek drong via allerlei kanalen, met name via het Rotterdamse bedrijfsleven, tot de raad van commissarissen van het Z.g. Nijgh-concern door. Dat concern gaf behalve de Nieuwe Rotterdamse Courant, ook het Rotterdams Dagblad uit alsmede in Den Haag Het Vaderland en in Dordrecht De Dordtse Courant. Herhaaldelijk drongen leden van de raad van conunissarissen en drong ook de directeur van de NRC, mr. H. de Bloeme, er bij Rooy op aan dat hij van meer 'begrip'
voor het 'nieuwe Europa'
zou getuigen. De bom barstte toen Rooy op 13 juli in een hoofdartikel positief schreef over de samenwerking tussen de zes democratische partijen (hij wist niet dat die samenwerking de dag tevoren min of meer stukgelopen was op Schmidts bekende weigering). Blijkens dat artikel zag ook Rooy het als onvermijdelijk dat Nederland op de een of andere wijze bij het overwimlende Duitsland aansluiting zou zoeken ('juist in politiek opzicht zalons volk de tijdgeest moeten verstaan'
) maar, schreefhij, zich duidelijk richtend tegen de pretenties van de NSB en Nationaal Front: 'de overgrote meerderheid des volks wenst op
Rotterd. Crt., 6 2
de grondslag van geijkte Nederlandse waarden aan een nieuwe toekomst te
bouwen'; hij herinnerde ook aan 'de echt-Nederlandse grondslagen van
zelfdoen en verdraagzaamheid' - en wie in die tijd van '
verdraagzaamheid'
repte, wees elke vorm van Jodenvervolging principieel af Het artikel verscheen op een zaterdag. Kennelijk pleegden commissarissen
en de directie onderling overleg want op maandag IS juli kreeg Rooy
'scherpe kritiek'
in ontvangst te nemen, 'waarop ik'
, aldus zijn relaas in '45,
'mijn besluit nam, weg te gaan, want de heren wilden mij in een richting dwingen
die ik niet wilde. De directie zat met de handen in het haar en vroeg mij wat er
nu gebeurenmoest. Ik heb gezegd dat er één oplossing was, nl. opheffing van de
courant. De directie weigerde dit; men was van mening dat de oorlog slechts
kort zou duren en men wilde de apparatuur behouden." Er werd een uitvoerig
beroep op mij gedaan, op dit besluit terug te komen. Ik gevoelde: wanneer ik
toegeef, kan ik misschien een artikel schrijven dat nog wel door de beugel gaat,
maar men zal steeds verder gaan. Toen is de naam van Huyts naar voren ge
komen, niet door mij in de eerste plaats"
en die naam moest bij buitenstaanders wel de grootst mogelijke verbazing
wekken.
Mr. J. Huyts, redacteur van de NRC voor Oost-Europa, had zich sinds het
einde van de jaren '20 een vurig bewonderaar van de Sowjet-Unie getoond;
hij had herhaaldelijk de Sowjet-Unie bezocht en werd door menigeen als
een agent van de Russische geheime dienst beschouwd; mèt anderen was hij
eind '39 uit het Comité van Waakzaamheid gezet. Huyts was een vreemd
soortige intellectueel. Maakte het in augustus '39 tot stand gekomen Duits
Russisch bondgenootschap het hem in de zomer van '40 gemakkelijk,
opeens met syrnpathie van Duitsland te gewagen? Het had er alle schijn van. 'Hij had althans in juni en juli al enkele artikelen in de geest van het '
nieuwe =-Europa' geschreven die Rooy geweigerd had op te nemen: van de buiten
wacht wist niemand hoe Huyts over de toestand was gaan denken. Het was voor Rooy een heel probleem wat hij moest doen. Hij pleegde
overleg met Swart. Zij waren het er over eens dat de NRC moest blijven
1 Met die apparatuur werden ook De Maasbode en De Rotterdammer gedrukt die
beide door het bombardement van 14 mei hun bedrijfsinstallaties verloren hadden.
• Notulen van de eerste vergadering van de zuiveringscommissie ad hoc der Nieuwe
Rotterd. Crt., IS aug. 1945, p. 4 (a.v.).'foute'
Raad van Voorlichting der Nederlandse pers contact opgenomen had.!
Tot opluchting van directie en raad van cernmissarissen van de NRC droeg Rooy in feite de hoofdredactionele leiding ~an het blad aan Huyts over: de hoofdartikelen waren voortaan van diens hand. 'Wemoeten beseffen'
, schreef hij eind juli aan Rooy, 'dat we besloten zijn in een ruimte waarin de Duitse macht, de Duitse organisatie en de Duitse geest de toon aangeven ... Dat het er niet bij blijven kan dat we ter gelegenheid van de grote schoonmaak een nieuw kastpapiertje kiezen, zal jou even duidelijk zijn als mij.'
2
Dat Huyts de hoofdartikelen zou blijven schrijven, werd medio augustus door de raad van commissarissen met op één na algemene stemmen goedgekeurd; die ene tegenstem was van mr. G. Nauta die onmiddellijk als commissaris bedankte. Per I november verliet Rooy de krant; hij aanvaardde een functie bij een levensverzekeringsmaatschappij. Huyts werd toen ook officieel waarnemend hoofdredacteur. Eerst na het overlijden van Swart werd hij, op eigen dringend verzoek (hij dreigde bovendien dat hij, als de zaak niet spoedig doorging, bij Hushahn zijn beklag zou doen), tot hoofdredacteur benoemd.
De pro-Duitse hoofdartikelen die hij geschreven had en bleef schrijven, lTl.unttenuit door ondoorzichtigheid. Wat zijn sympathieën voor de SowjetUnie waard waren, bleek in de zomer van' 41 toen de brute Duitse invasie van dat land geen enkele wijziging in zijn beleid teweeg bracht. Het was een beleid waar overigens op enkele punten elementen van onafhankelijkheid in staken: een aantal Joodse personeelsleden werd door Huyts zo lang mogelijk beschermd en enige redacteuren en correspondenten die in hun artikelen tussen de regels door van toenemende twijfel aan Duitslands overwinning blijk gaven, hield hij de hand boven het hoofd. Bij dat alles pretendeerde
1 'De besprekingen welke ik hier ingeleid heb, hebben zich', schreef Huyts op 17 juli aan dr. van de Poel, lid van de Raad van Voorlichting, 'in een richting ontwikkeld welke in overeenstemming is met de in ons gesprek gebleken opvattingen. Het laat zich aanzien dat de organisatorische eonsequenties zeer spoedig getrokken zullen worden ... Dit te uwer vertrouwelijke inlichting.'
(a.v., 210). 2 Brief, 3 I juli I940, van J. Huyts aan M. Rooy (a.v., I43).'de socialist'
gebleven te zijn die hij, naar hij zelf meende, steeds geweest _ was. De buitenwacht zag het anders: haar opinie was dat een door eerzucht _ en rancune gedreven NRC-redacteur 'de oude liberale tante'
, aldus van
Ravesteyn, 'in één slag'
gemetamorfoseerd had tot 'een jonge socialistische
snol'! Nagenoeg al zijn vrienden keerden Huyts de rug toe en deze erkende
al in september' 40, dat hij een taak op zich genomen had, 'welke allerminst
dankbaar en in veler ogen niet eens eervol is.'2 Dat de verantwoordelijkheid
voor de omzwaai bij de raad van commissarissen lag, behoeft geen betoog. Rooy bleef niet de enige die zijn post bij de krant opgaf; er waren nog
vier of vijf redacteuren die dat deden, onder wie drs. H. A. Korthals en
mr. A. Stempels. Het aantal abonné's daalde van bijna 35000 in juni '
40
tot bijna 29 000 in decemberê en het blad, eens befaamd als The Times van
Nederland, zag zich na zijn omzwaai aangeduid als de Huytsche Zeitang in
den Nisderlanden een spitse parafrase van de in Amsterdam verschijnende
Deutsche Zeitung in den Niederlanden. Zo hadden de raad van commissarissen en de directie de NRC
'gered'
.
Wij voegen Iller aan toe dat de raad en de directie nimmer Duits druk
werk aanvaard hebben, dat zij weigerden, de Deutsche Zeitung in den
Niederlanden te produceren en dat enkele commissarissen in de honger
winter diensten aan het verzet bewezen; ook mr. de Bloeme had toen 'een
onderduiker in huis'.4 Alles tezamen vormt dit evenwel, historisch gezien,
slechts een zwak tegenwicht tegen het kapitale feit dat de idealen van demo
eratie en nationale onafhankelijkheid in de zomer van '40 door het meest
gezaghebbende Nederlandse dagblad prijsgegeven waren.
De Telegraa] en zijn populaire editie De Courant/Het Nieuws van de Dag 5
waren in de eerste plaats de creatie van de enige 'krantenkoning'
die ons
land ooit gekend heeft: Hendrikus Marius Corrielis Holdert. Holdert was in 1870 op Java geboren. Hij leerde in Nederland het druk
kersvak en vestigde in Amsterdam, toen hij twee-en-twintig was, een kleine
drukkerij, 'Elsevier'
geheten. Tien jaar later stond hij fmancieel sterk genoeg
om een Amsterdams dagblad te kopen, De Telegraaf, dat met zijn nevenblad
1 W. van Ravesteyn: 'Huyts'
apologie' (1945), p. 4 (a.v.). 2 Brief, 20 sept. I940, van]. Huyts aan de directie en raad van commissarissen van de Nieuwe Rotterd. Crt.
(a.v., 142). 3 Eind '43 was het weer boven de 35000 gekomen. • Cpz: verslag
van de zitting inz. de Nieuwe Rotterd. Crt., 5 okt. 1946, p. I9 (a.v.). 5 Gegevens in
Cpz, 200 en 226, Doe I-729 en Doe II-80o.'het nieuws'
noemt en in een tijd waarin de meeste dagbladen nog een afkeer hadden van alles wat naar 'sensatie'
zweemde, besefte hij dat er voor een bekwaam geredigeerde krant die de 'sensatie'
niet zou schuwen, wellicht een breed publiek zou bestaan. Hij had goed gezien: de oplaag van De Telegraaf en vooral die van het zeer goedkope nevenblad De Couraiul Het Nieuws van de Dag ging snel stijgen en toen de eerste wereldoorlog uitbrak, hadden beide bladen in de door scherpe concurrentie gekenmerkte krantenwereld een positie van betekenis verworven, mede door Holderts moderne acquisitie-methoden, Wij zullen De Courant/Het Nieuws van de Dag verder buiten beschouwing laten; wel bedroeg de oplaag van dit blad een veelvoud van die van De Telegraaf, maar de redactionele lijn werd uitsluitend door De Telegraaf aangegeven.
In die eerste wereldoorlog stond Holdert met hart en ziel aan de zijde der Geallieerden. De scherpe anti-Duitse prenten van zijn politieke tekenaar Louis Raemaekers werden vooral ook in Engeland en Amerika bewonderd. Systematisch liet Holdert zijn redactie betogen dat het Nederlandse buitenlandse beleid pro-Duits was. Vooral viel hij de regering aan omdat zij veel teveel goederen naar Duitsland liet vervoeren dan wel toeliet dat deze Duitsland binnengesmokkeld werden. In september 'IS vestigde hij in zijn woning te Amsterdam een '
anti-smokkelbureau' welks agenten de grensgebieden afreisden om daar gegevens te verzamelen; soms bemachtigden die agenten ook officiële douanelijsten. Met dat materiaal ging Holdert pressie op de regering uitoefenen. Deze zat van haar kant al geruime tijd op een gelegenheid te wachten om de lastige stokebrand in het nauw te brengen en zij had al gemeend, er een gevonden te hebben, toen De Telegraaf in juni' I 5 bij een ingezonden stuk een onderschrift geplaatst had dat een virulent anti-Duitse strekking had: de 'groep gewetenloze schurken'
die van het centrum van Europa uit de oorlog 'veroorzaakt'
hadden, moesten, aldus het blad, 'als misdadigers onschadelijk worden gemaakt'
; met Nederlands onafhankelijkheid zou het zijn gedaan, 'als het Duitse militairisme wint'
:
'Het handhaven der neutraliteit moet niet ons doel zijn, doch slechtshet middel tot behoud van onze onafhankelijkheid ... Als het ogenblik daar is, dat zal gekozen moeten worden tussen de schande en de eer, zullen wij een regering die weifelen mocht, zeer zeker niet met veel te zachte termen behandelen, doch al onze invloed aanwenden dat zij geen minuut langer op de plaats geduld wordt waar ze nooit had moeten zetelen.l
1 De Telegraaf, 16 juni 1915, aangehaald in P. H. Ritter: De donkere poort (1931), dl. I, p. 263-64. 6 2
'Barbarossa'
, werd vervolgd wegens 'het in gevaar brengen van de Neder
landse neutraliteit' en in zijn zaak was in hoogste instantie nog geen vonnis
gewezen (hij werd tenslotte vrijgesproken), toen hij begin december 'IS
wegens de activiteiten van Holderts 'anti-smokkelbureau'
die staatsgevaarlijk
geacht werden, in hechtenis werd genomen. Meteen stond degehele pers
op haar achterste benen: dat was aantasting van de persvrijheid! Schröder
werd na een agitatie van zeventien dagen die het land in rep en roer bracht,
uit de voorlopige hechtenis ontslagen en door een grote menigte verwel
komd. De Telegraaf had getriomfeerd, en de overwinning der Geallieerden
leekachteraf een rechtvaardiging te bieden voor haar aggressief redactioneel
beleid dat de krant overtuigde medestanders en felle vijanden bezorgd had,
plus 'een extra-publiciteit die aan de verkoop ten goede kwam. De Telegraafbreidde zich in de jaren '20 verder uit en in 1930 werd aan
de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam een imposant nieuw kranten
bedrijf in -gebruik genomen, het grootste in Nederland, dat geheel volgens
de plannen .van Holdert ontworpen was, De Telegraaf was zijn trots, zijn
oogappel. Hij dacht er niet aan, zich uit het bedrijf terug te trekken. In de +loop van de jaren '20 vestigde hij zich in Frankrijk (hij was inmiddels als
enige eigenaar van De Telegraaf multimiljonair geworden), maar geen detail
van hetgeen zijn blad publiceerde, ontsnapte aan zijn aandacht. Zijn hoofd
redacteuren moesten zich strikt richten naar wat hij, Holdert, voor de
opinie vall burgerlijk Nederland hield, Zulk een hoofdredacteur kon van de
ene dag op de andere zijn congé krijgen, Dat gebeurde in '33 met mr. dr.
G. J. van Heuven Goedhart. Tot zijn opvolger benoemde Holdert toen J. M. Goedemans die in 1908 als drie-en-twintigjarige jongeman verslag
gever bij De Telegraaf geworden was en in '17 na Schröder al eens hoofd
redacteur was geweest. De Telegraafhad in de tweede helft van de jaren '20 van een duidelijke
syrnpathie voor Mussolini blijk gegeven. Onder de hoofdredactionele
leiding van Goedemans verkondigde het in de jaren' 30 menigmaal stellingen
die men ook in NSB-bladen aantrof; het blad schaarde zich overigens in de
eerste plaats achter premier Colijn die het tot' de sterke man van Nederland'
opvijzelde, Goedemans was allerminst pro-Duits: hij had geen sympathie
voor het Derde Rijk, betoogde in de neutraliteitsperiode ook tegen Duitse
bezoekers dat Duitsland de oorlog zou verliezen en reageerde zuiver toen
hij op 14 mei na het bericht der capitulatie de publikatie van De Telegraaf
staakte. De uiteindelijke beslissing lag evenwel niet bij hem maar bij de
eigenaar, Holdert. Holdert was toen zeventig jaar. Zijn gezondheid was achteruitgegaan.'Hakkie'
), die een buitenechtelijk kind was waarvan hij het vaderschap niet officieel erkend had maar die hij niettemin graag als zijn opvolger zag in het grote bedrijf dat hij opgebouwd had. Hij was voor die zoon een hoogst ongemakkelijke vader geweest: Henri was van de ene school naar de andere gestuurd, had ook een blauwe maandag in Parijs gestudeerd en was steeds absurd krap gehouden. Zijn vader joeg hem op vier-en-twintigjarige leeftijd het bedrijf van De Telegraaf in op een maandsalaris van f 75. Het had alles tezamen in de zwakke jongeman een recalcitrantie gewekt die zich uitte in toenemende sympathie voor het nationaal-socialisme en een lidmaatschap van de NSB waarbij hij zich reeds in ' 32 aansloot.
Ten tijde van de Duitse inval was Holdert eigenlijk bij toeval in ons land. Voor het bijwonen van de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering, een pure formaliteit, was hij uit Frankrijk gearriveerd en hij had, zoals gebruikelijk, zijn intrek genomen in een suite van het American Hotel te Amsterdam. Zijn broer, F. H. J. Holdert, die sinds '14 als directeur van De Telegraaf optrad (maar nooit een zelfstandige beslissing had kunnen of willen nemen), zocht hem daar op de rode mei op. De vraag rees of de krantenmagnaat die Duitsland in de eerste wereldoorlog zo fel geattaqueerd had, zich misschien naar Engeland zou begeven: hij zou er over ruime geldmiddelen kunnen beschikken aangezien hij nagenoeg zijn gehele persoonlijke vermogen in Amerikaanse fondsen had belegd waartoe hij bij een verblijf in Engeland of Amerika toegang zou hebben. Holdert weigerde evenwel, ook maar te pogen te vertrekken, daarbij (volgens zijn broer) de vraag stellend: 'Doe je mee als ik de zaak uit de poten van de Moffen wil houden ?'
1
Dit was, nemen wij aan, een van de redenen waarom Holdert op 15 mei Goedemans opdracht gaf, De Telegraaf weer te doen verschijnen. Een tweede reden lag in het feit dat geen der dagbladen het voorbeeld van De Telegraaf gevolgd had; een derde werd gevormd door de uit Den Haag ontvangen aanwijzing dat het maatschappelijk leven zo normaal mogelijk voortgang moest vinden - en misschien was er nog een vierde motief: Holdert die in bijna vijftig jaar rusteloze arbeid 'Elsevier'
tot een grote drukkerij en het Telegraaf-bedrijf tot het florissantste en grootste Nederlandse krantenbedrijf opgewerkt had, kon van zijn schepping geen afstand doen. Uitgesproken politieke motieven zien wij niet: Holdert was, althans in die laatste fase van zijn leven, in de eerste en misschien ook wel in de laatste plaats een zakenman
1 PRAe-Amsterdam: p.v. F. H. J.
die weliswaar, aldus een zijner redacteuren die in de oorlog nogal eens
persoonlijk contact met hem had, 'niet afkerig was van nationaal-socialis
tische denkbeelden", maar wij zien die denkbeelden als weinig geprofileerd.
Wèl achten wij het mogelijk dat Holdert het gevecht dat hij, teneinde zijn
bedrijf te behouden, met de Duitsers wildeaangaan, met bezorgdheid tege
moet zag: zouden zij nog eonsequenties verbinden aan het beleid dat hij in
de eerste wereldoorlog gevoerd had? Wij hebben maar schaarse aanwijzingen wat de bij uitstek gesloten
Telegraaf-eigenaar in zijn hotelsuite dacht en overwoog in de periode die ....nog zou verstrijken voor hij in de zomer van '44 in Frankrijk overleed. Een
zaam zat hij in dat hotel, zich opvretend over de politieke kapriolen van zijn
zoon Henri, geheel beheerst, naar het schijnt, door die ene vraag: hoe 'red'
ik mijn bedrijf? In de zomer van '40 zag ook hij de Duitsers als de definitieve
overwinnaars; een aanwijzing daarvoor ligt in het feit dat hij via hen trachtte,
een deel van zijn kapitaal uit Amerika naar bezet Nederland terug te krijgen.
Had hij nog op Duitslands nederlaag vertrouwd, dan zou hij zich ook niet
zoveel zorgen gemaakt hebben over eventuele Duitse pogingen, zijnkranten
bedrijf te kopen, Nu gingen die zorgen zijn beleid bepalen. Nog vóór hem van die pogingen gebleken was, had Holdert voor zichzelf
al vastgesteld dat hij een welwillende houding jegens de nieuwe macht
hebbers zou aarmemen. Anders dan de raad van commissarissen van de
NRC besloot hij dus, in te gaan op een Duits verzoek, het dagblad dat de
Duitsers wilden uitgeven, Die Deutsche Zeitung in den Niederlanden, door de
Telegraaf te laten drukken en expediëren; redactie en administratie van het
Duitse blad kregen werkruimte in het Telegraaf-gebouw. Men had daar
evenwel niet voldoende zetcapaciteit maar dat probleem werd opgelost:
de raad van commissarissen van het Algemeen Handelsblad keurde goed dat
het zetsel voor het Duitse dagblad in het bedrijf van het Algemeen Handelsblad
vervaardigd zou worden. Korte tijd later ging Holdert nog een stapje
verder: aan de directeur van de drukkerij 'Elsevier'
(NSB'er sinds '
35) gaf
hij machtiging, het weekblad De Misthoorn te drukken dat in ons land de
tegenhanger moest zijn van Der Sturmer, Er werd bij die gelegenheid door
de functionaris van Schmidts Generalkommissariat die de herverschijning
van De Misthoorn wilde bevorderen, Schwier, gedreigd dat de drukkerij 'Elsevier'
, als ze niet tot medewerking bereid was, gesloten zou worden,
maar die factor was zeker niet de enige die bij Holdert een rol speelde,
1 PRAe-Amsterdam: p.v. inz. De Telegraaf(26 april 1946), p. 6 (getuige]. B. Th,
Spaan) (Doc II-800, a-I).'Elsevier'
, 'best een dergelijk karwei gebruiken."
Waren Holderts bedrijven door dit alles voldoende beschermd? Holdert meende van niet. Het hinderde hem dat hij eigenlijk niet wist wat er in de hingen van het Reichsleommissariat aan plannen gebrouwen werd. Hoe kon hij aan inlichtingen komen? Wie was de figuur die hem, als Duitsers voornemens waren, zijn bedrijven op te kopen, tijdig kon waarschuwen? Wie kon hem er in het algemeen van op de hoogte houden, hoe de grote politiek zich achter de schermen ontwikkelde?
In de loop van juni kwam Holdert in contact met een van Musserts naaste medewerkers (van september' 40 af secretaris-generaal der NSB), ir. C. J. Huygen. Diens firma, Huygen & Wessel, had in ' 3 0 de centrale verwarmingsinstallatie voor het nieuwe Telegraaf-gebouw geleverd. Huygen had van tijd tot tijd het gebouw bezocht en had er ook Henri Holdert ontmoet; begin juni vroeg hij Henri of deze hem in contact kon brengen met iemand die een belangrijk bedrag wilde schenken aan de NSB: de NSB had, zei hij, voor het vervaardigen van W A-mliformen veel geld nodig. Henri verwees Huygen naar zijn vader en uit de gesprekken die tussen Huygen en Holdert plaats vonden, resulteerde in eerste instantie dat Huygen zich tegen een vaste maandelijkse betaling van f I 000 (later werd het f I 500) bereid verklaarde, als' adviseur'
aan Holdert alle inlichtingen over te brengen die hij in NSBofDuits milieu verzamelen kon; ook zei Huygen (en dat liet Holdert voor alle zekerheid door Mussert bevestigen die hem daartoe in het American Hotel opzocht) dat de NSB zich moeite wilde geven, te voorkomen dat De Telegraaf in Duitse handen zou geraken.
Spoedig bleek dat er Duitsers waren die plannen in die richting koesterden. De Duitse zakenman en miljonair Miedl werd bij Holdert geïntroduceerd; op Miedls vraag of over overneming van De Telegraaf onderhandeld kon worden, antwoordde Holdert kortaf: 'De Telegraafisniettekoop.'2 Aannemelijk is wèl dat Miedls bezoek bij Holdert de overtuiging versterkte dat de relatie met Huygen van veel betekenis kon zijn. Huygen was hem overigens niet meer dan een middel om zijn doel te bereiken; de duizend gulden die Huygen per maand kreeg, duidde Holdert jegens zijn eigen secretaris meermalen als 'een Judasloon'
aan," Mussert zag dat anders: hem was het welkom dat Huygens salaris de begroting van de NSB niet belastte en voorts vertrouwde
'dat er van aankoop geen sprake was, maar alleen van toezicht op de redactie door kameraad Huygen.'!
Al tijdens zijn eerste bezoek bij Boldert had Huygen gevraagd of deze een flink bedrag aan de NSB wilde schenken; Huygen had van f 25000 gerept, 'voor de aankleding van de WA te Amsterdam'
P Boldert had daar toen met geen woord op gereageerd. Bet spenderen van een relatief zo groot bedrag leek hem kennelijk pas verantwoord nadat Huygen eerst had aangetoond dat hun vaste relatie zin had. Huygen deed blijkbaar voldoende zijn best: eind '40 werd de f 25 000 door Boldert gefourneerd; later gaf deze nog eens f 5 000 extra aan Huygen in verband met diens verhuizing; een strijdfonds van de NSB kreeg in de lente van '44 een laatste gift van f 2500.
Boldert placht zijn spel zo te spelen dat niemand hem in de kaart kon kijken. Dat de NSB een gehate minderheid was, zal in de loop vanwel tot hem doorgedrongen zijn en dat kan alleen maar zijn neiging versterkt hebben om de relatie die hij, via Huygen, met Mussert onderhield, volstrekt geheim te houden. Wellicht wist zijn broer, directeur van De Telegraaf, er van af maar uit niets blijkt dat die relatie aan de hoofdredactie of de redacteuren van het blad bekend was. Bet is alleszins denkbaar dat de al gesignaleerde hoofdartikelen waarin De Telegraaf zich eind juli tegen de Nederlandse Unie uitsprak en een eoncentratie bepleitte die, al werd dat dan niet met zoveel woorden gezegd, ook de NSB zou omvatten, te maken hebben gehad met directieven van Boldert waarbij deze dan over de achtergrond van die directieven wel gezwegen zal hebben. Mogelijk is evenwel ook, dat hoofdredacteur Goedemans, die zeer weinig contact met Boldert had, uit eigen beweging de bedoelde hoofdartikelen schreef; verscheidene redacteuren liet hij in die tijd relaties onderhouden met pro-Duitse figuren en NSB' ers uit de kring van de Raad van Voorlichting.
Goedemans had aanvankelijk de beleidslijn uit de jaren'willen door
1 Mussert: Dagboek, 27 juni 1940. 2 Tribunaal Amsterdam: Uitspraak inz. H. M. C. Holdert (getuige C. J.'als de enig mogelijke '
sterke man' aan de Duitsers (kon) presenteren': Colijn; daar wilde hij door middel van De Telegraaf voor gaan ijveren. Snijder zag daar niets in! en Goedemans liet het denkbeeld vallen. Wij vermeldden reeds dat Goedemans eind juni Telders twee artikelen liet schrijven die een duidelijk anti-Duitse strekking hadden. Daar staat tegenover dat hij de pro-Duitse artikelen van zijn vaste medewerker dr. J. Smit, rector van het Hervormd Lyceum te Amsterdam, accepteerde en dat hij begin juli een artikel opnam van de inspirator van De Waag, ir. Wigersma. Ook de hoofdartikelen waarin de Nederlandse Unie afgewezen werd, kunnen de Duitsers niet anders dan welkom geweest zijn. Bij het ontslag van alle Joodse redacteuren dat hun per I augustus door directeur Holdert verleend werd ('zonder dwang van de zijde van de bezettende macht. Ik: deed dit om redenen van bedrijfsveiligheid"), legde Goedemans zich neer.ê zo ook bij de Duitse instructie (22 oktober) om voortaan geen werk van Jo Spier te plaatsen; de vaak geestige prenten van deze Joodse tekenaar waren bij het Telegraaf-pubhek zeer geliefd geweest.
Het is niet zo gemakkelijk, het beleid van Goedemans (die in '42 De Telegraaf moest verlaten) op één noemer te brengen. Bij verscheidene gelegenheden wekte hij reeds in die tijd door het opnemen van artikelen die men als steun aan de Engelse oorlogsvoering beschouwen kan, heftige irritatie bij de Duitsers (wij zullen daar nog enkele voorbeelden van geven) en in november trok hij een journalist die de Arbeiderspers vaarwel gezegd had, als medewerker aan. Wij zouden in het algemeen willen stellen dat het beeld dat de inhoud van De Telegraaf in '40 bood, niet wezenlijk afweek van dat van de andere grote dagbladen en bij dat van een aantal daarvan bepaald gunstig afstak; Goedhuys bij de Arbeiderspers en Huyts bij de NRC gingen, om slechts deze te noemen, in hun dienstbaarheid aan de vijand bepaald verder dan Goedemans die zeker van de herfst van '40 af op een Engelse overwinning ging hopen.
De Telegraaf wekte evenwel door zijn vorm bij velen extra aanstoot.
Grote, sprekende 'koppen'
waren al vóór de oorlog bij het blad in zwang gekomen. Daar ging men mee door, hoewel Goedemans er bij de redactie herhaaldelijk op aandrong, een bescheidener opmaak te kiezen; de redac
1 PRA-Amsterdam: p.v. G. A. S. Snijder (4 okt. 1946), p. 13 (Doc I-I603, a-r). • Cpz: p.v. zitting inz. De Telegraaf, 17-19 okt. 1946, p. 16 (F. H. J. Holdert). 3 De betrokkenen werden ontslagen met drie maanden wachtgeld à f 200 p.m. Een der ontslagenen, mr. S. Davids, redacteur-buitenland, kreeg na het verstrijken van die termijn vertaalwerk van Goedemans en enkele andere Joden, onder wie de actrice Henriêtre Davids en haar man, hielp hij onderduiken.'koppen'
zouden letten dan op de bron der berichten: een Duitse bron die als regel duidelijk aangegeven werd. Het oude systeem bleef dus gehandhaafd en gaf menige eerste pagina van De Telegraaf een uiterlijk dat met de doeleinden der Duitse propaganda overeenkwam.
Bij het grootste anti-revolutionaire dagblad, De Standaard,l begon de werkelijke crisis in oktober' 40.
Het blad was, zoals wij al vermeldden, begin juli op grond van Colijns artikel tegen het Duitse witboek voor acht weken verboden. Eind augustus begon het weer te verschijnen, tot teleurstelling van Generalleommissar Schmidt die gehoopt had dat het aan de financiële gevolgen van het verschijningsverbod bezwijken zou. Schmidt blééf ontevreden en hij ging dus op de chef van de redactie, T. Cnossen (Colijn was hoofdredacteur maar deed niet meer dan af en toe hoofdartikelen schrijven), pressie uitoefenen om zijn koers te wijzigen. Cnossen weigerde en stuurde Schmidt een memorandum waarin hij, aldus Schmidt, uiteenzette dat het De Standaard 'un lIIäg/ich sei und dass man es von ihr unmoglich. verlangen känne, den National sozialisntus zu propagieren.è Schmidt ging toen overwegen, 'in die Redak tion der Zeitung einen Beauitragien zu setzen'3 - en zo een 'gemachtigde'
was ook beschikbaar: de pro-Duitse journalist Max Blokzijl, de Berlijnse correspondent van het Algemeen Handelsblad, die door dat blad ontslagen was en naar ander werk omkeek; hij had in augustus met de Avro contact gehad inzake een reeks radiovoordrachten over Duitsland maar daar was nog geen vaste verbintenis uit ontstaan.
Kort nadat Schmidt Cnossens nota had ontvangen, kreeg deze te heren dat er aan Duitse kant over gedacht werd, Blokzijl aan de redactie van De Standaard toe te voegen. Even leek de bui nog over te drijven doordat Schmidt overwoog, Blokzijl te gebruiken om het Algemeen Handelsblad in het goede spoor te brengen, maar eind '40 werd duidelijk dat het toch De Standaard was die aan Blokzijl een plaats moest inruimen. Er werd onder leiding van Colijn driemaalover vergaderd door de raad van conunissarissen waartoe o.m. dr. W. de Vlugt, burgemeester van Amsterdam, en oudminister dr. J. J. C. van Dijk behoorden; ook Cnossen en de directeur van
1 Gegevens in Cpz, 154. 2 'Bericht uber die Dienstbesprethung bei GK Schmidt', 10 okt. 1940, p. 1. 3
Over dat denkbeeld werd op 2 februari' 41 ten huize van Colijn vergaderd. Jan Schouten was 'vierkant tegen. De Standaard had eigenlijk allang verdwenen moeten zijn', vond hij;' en twee jongere anti-revolutionairen aan wie Colijn een plaats in de hoofdredactionele commissie toegedacht had (dr. J. A. H. J. S. Bruins Slot, burgemeester van Adorp, en dr. L. W. G. Scholten, directeur van een Christelijke kweekschool te Utrecht), weigerden. 'Ik mag evenmin voor Baäl knielen als u'
, zei Bruins Slot tegen Colijn.ê Inmiddels waren in Amsterdam de redacteuren van De Standaard verontrust en geschokt bijeengekomen en op 3 februari, daags na de bespreking ten huize van Colijn, vergaderden zij opnieuw. Ze werden toen 'overrompeld door directeur de Vlugt die met Blokzijl binnenkomt en hem voorstelt als mede-chefredacteur naast Cnossen, waarna Cnossen' (die niet van plan was, Blokzijl meer invloed te geven dan in de raad van commissarissen vastgesteld was) 'loyale medewerking toezegt.'
3 De Vlugt en Blokzijl waren het vertrek nog niet uit of een verwoed debat ontstond: Cnossen werd met verwijten overladen en minstens vier redacteuren eisten dat men de aanvaarding van Blokzijl ongedaan zou maken. Cnossen betoogde dat dat onmogelijk was en dat men beter deed met af te wachten hoe de zaak zich in de praktijk zou ontwikkelen. Men ging in verwarring uiteen.
Colijn maakte op 5 februari zijn aftreden in een hoofdartikel bekend; hij schreef dat hij zich 'met volle overtuiging'
met het besluit van commissarissen verenigde' om de uitgave voort te zetten en te zien hoe het verder gaat'
; hij eindigde met de zin: 'Ikzelf blijf Standaard-ieze: zolang als ik dit in geweten verantwoord acht.' Naarstig ging men toen verder zoeken naar ledenJ.J.'De namen worden eerstdaags gepubliceerd'
, was aan Colijns artikel toegevoegd. Overal ving men evenwel bot waarbij Cnossen zich er terecht over beklagen kon dat de meesten van hen die weigerden, mèt hem van mening waren dat de publikatie van De Standaard voortgezet moest worden; Cnossen, die in mei' 4I hoofdredacteur werd, kreeg de indruk dat men hèm voor de zaak liet opdraaien. Zo was het ook. Hoezeer dat Cnossen ook ergerde, het verleidde hem niet tot een vriendelijke houding jegens Blokzijl. In tegenstelling tot directeur de Vlugt hield hij de politieke pottekijker op een afstand. Af en toe nam hij een nogal onbeduidend artikel van hem op. Lang duurde dat niet want in juni' 4I verdween Blokzijl naar het departement van volksvoorlichting en kunsten.
De meer strijdbaren onder het anti-revolutionaire volksdeel hadden het sterke gevoel dat De Standaard de kans gemist had om op eervolle wijze ten onder te gaan. Eén redacteur nam naar aanleiding van Blokzijls komst ontslag: G. J. Lammers,
Ons beeld van de Nederlandse pers in het eerste bezettingsjaar zou onvolledig zijn als wij er niet aan toevoegden dat, al liep die pers dan ook met name door haar berichtgeving in de door de Duitsers voorgeschreven pas, er aan Duitse kant toch verscheidene autoriteiten waren die op een aantal van de in ons land verschijnende dagbladen veel tegen hadden. Bij menig blad was inderdaad sprake van stille tegenwerking. Die uitte zich daarin dat men propagandistische artikelen waarvan de plaatsing door de Duitsers voorgeschreven was, achter in de krant wegmoffelde en ze vaak ook 'om technische redenen'
bekortte.
Bij hun algemene beoordeling van de Nederlandse dagbladpers vielen de Duitsers in twee groepen uiteen: de Presseabteilung besefte dat men die stille tegenwerking op de koop toe moest nemen en was over het algemeen niet ontevreden (dat gold vooral voor Janke), maar de Sicherheitspolizei und SD die naast de Presseabteilung zelf ook alle kranten liet analyseren, nam aanstoot aan elk symptoom van een afwijkende gezindheid en ergerde zich vooral aan de lauwheid van zoveel bladen die dan wel braafhet nieuws van het ANP en de voorgeschreven artikelen en foto's plaatsten maar er nooit een eigen aanmoedigende pro-Duitse of pro-nationaal-socialistische beschouwing aan toevoegden.
Zo werd het Algemeen Handelsblad in november in de "Meldungen aus den Niederlanden'
Voortdurend werd door de Duitsers druk uitgeoefend om aan al die tegenwerking een einde te maken. Herhaaldelijk eiste de Sicherheitspolizei und SD scherpe maatregelen, maar de beslissing lag steeds bij Schmidt en deze wilde zelf ook wel eens fors ingrijpen (zo in augustus toen hij van Walsums dagblad, De Nederlander, wilde verbieden) maar het zich daar door Janke vaak van weerhouden. Een woord ten gunste van het Oranjehuis leidde daarentegen als regel tot een verbod, zeker wanneer het kleinere bladen betrof Vier kerkelijke bladen die de zestigste verjaardag van koningin Wilhelmina in herinnering gebracht hadden, werden prompt verboden (het weekblad De Hervorming al in juli) - het Eindhovens Dagblad kwam er evenwel zonder kleerscheuren af toen het op 3 I augustus' 40 (Koninginnedag) een hoofdartikel besloten had met de passus: 'Wat wij niet naar buiten kunnen uitdragen, houden we in ons hart besloten. Het ligt daar veilig en op vruchtbare bodem. Sub pondere crescit.": In januari kreeg de gehele kerkelijke pers een 'ernstige waarschuwing'
van de Hauptabteilung für Volksauf klärung und Propaganda.
Bij de grote dagbladen werd door de Duitsers vooral met boeten gewerkt.
Zo kreeg Het Vaderland in november flo 000 boete omdat het blad een toespraak van Hitler niet weergegeven had op de eerste pagina waar men wèl een toespraak van Churchill had opgenomen. Aan De Telegraaf werd een boete van f 5 000 opgelegd omdat naar aanleiding van het overlijden van de Britse oud-premier Chamberlain in een door de Berlijnse correspondent, mr. dr. I. G. van Maasdijk, geschreven artikel een vergelijking gemaakt was tussen de dood van William Pitt, de grote voorvechter van de coalitie tegen Napoleon, en die van Chamberlain: 'Evenals William Pitt is hij gestorven op het ogenbhk dat Engelands positie uitermate moeilijk
Naast de genoemde weekbladen werd ook een aantal dag- en nieuwsbladen verboden, doch tijdelijk - twee door ingrijpen van de NSB.2 Wij voegen er aan toe dat het te Hoorn verschijnende nieuwsblad De vrije Westfries als eerste Nederlandse blad een tijdelijk verschijningsverbod kreeg: al op 22 juni; het blad had aan zijn eerste nummer tijdens de bezetting een rouwrand meegegeven en opgemerkt: 'Het zou laf zijn als wij kruiperig onderdanig werden aan een volk dat zó tegen ons gestreden heefi."
Een permanent verbod trof in december (wij gaan voorlopig niet verder) het Bergen-op-Zoomse dagblad De Avondster+ De hoofdredacteur, ir. A. J. L. Juten, die tijdens de meidagen als majoor meegevochten had, had begin september o.m. geschreven: 'De Engelse verdediging bhjft taai; eerbied daarvoor a.u.b.'
; op 16 december publiceerde hij een 'open brief aan de Duitse burgerlijke bezettingsautoriteiten'
waarin hij er op wees dat honderdvijftig W A-marmen Bergen-op-Zoom op stelten gezet hadden 'altijd is er nog geen gevolg gegeven aan mijn voorstel om mij commandant te maken van duizend boerenjongens, gewapend met dorsvlegels en essenstokken om bij zulke straatschenderijen een flinke orde te handhaven.' De Avondster kreeg f I 000 boete en werd verboden, Juten werd drie maanden gevangen gezet."
Tenslotte willen wij dan vermelden dat het anti-revolutionaire Fries Dagblad zich onder hoofdredactie van de leraar H. Algra in '40 onderscheidde door een aantal principiële artikelen. Enkele hebben wij in voorafgaande hoofdstukken geciteerd. Wij willen hieraan toevoegen dat Algra bovendien graag z.g. zuiver historische beschouwingen wijdde aan tyrannen die te gronde gegaan waren. 'De lezers'
, schreef hij ons, 'snapten het precies. Trouwens, de vijand ook. De Presserejerent zei: ik weet best dat U op het ezeltje altijd een dekje legt, vóórdat U een houw geeft. Op dat dekje staat 'Assyrië'
of 'Napoleon'
of weer een ander, maar de houw is voor ons bedoeld." 1 De Telegraaf, I I nov. 1940. 2 De Zeeuwen de Eindhovense en Meyerijse Courant. De hoofdredacteur van laatstgenoemd dagblad, J. Vervoort, was een der weinigen geweest die zich als Schilder tegen de pretenties van de Raad van Voorlichting gekeerd had. 3 Aangehaald in K. Norel en L. D. Terlaak Poot: De tyrannie ver drijven (1947), p. 374. 4 Gegevens in HSSuPF, 57 g.]uten was leraar aan de rijkshbs te Bergen-op-Zoom. Op zijn arrestatie volgde een algemene schoolstaking die door een deel der leerlingen een aantal dagen volgehouden werd. De betrokkenen kregen voor elke stakingsdag IQ pagina's strafwerk. 5 Brief, 13 april 1972,
Algra werd in januari '41, toen hij weigerde minder scherp te schrijven, gedwongen, zich terug te trekken. Zijn opvolger, J. de Haan, wekte al onmiddellijk de Duitse toorn op door zijn eerste artikel te openen met de zinnen: 'Sluit de gelederen om de standaard van Gods woord. Zeg de kinderen lsraëls dat zij voorttrekken.'!
Walmeer men uit het voorafgaande concludeert dat op basis Vall de gelijkschakeling (een gelijkschakeling die in de eerste plaats op het vitale gebied der nieuwsvoorziening betrekking had) toch een vrij ruime mate Vall variatie in de pers te zien bleef, dan is die conclusie juist. Er bleven verschillen tussen de bladen bestaan, zij het dat die, afgezien natuurlijk van de nationaalsocialistische bladen, een veel subtieler karakter droegen dan voorheen. Elk blad was nu eenmaal een aparte onderneming met een eigen redactionele staf en wij hebben de indruk dat men zich bij menig blad ook daarom verzoenen kon met de onwaardige positie waarin men zich eigenlijk bevond, doordat men, de Duitse leiding volgend, toch allerlei zijpasjes maakte. De klachten van de Sicherheitspolizei und SD over de stille tegenwerking die al in de opmaak tot uiting kon komen, waren bepaald niet ongefundeerd. Een krant die vol stond met Duits nieuws, kon van tijd tot tijd of zelfs regelmatig in allerlei 'onschuldige'
rubrieken (in een boekbespreking, een toneelrecensie, een historische beschouwing) de oplettende lezer een soort knipoogje geven: 'eigenlijk'
staan wij aan de goede kant. Men moest dan vaak wel heel goed lezen om die knipoogjes op te merkenê en binnen het geheel van een krant vormden zij toch steeds geïsoleerde verschijnselen, zoals trouwens ook allen die in de dag- en weekbladwereld werkzaam waren, in min of meer geïsoleerde groepen uiteengevallen waren. Ook op persgebied gold wat ir. Damme, de voorzitter van de Vereniging van Metaalindustriëlen, in de herfst van '40 aan de directie van de vliegtuigfabriek '
Aviolanda' had doen weten: 'dat ieder voor zich maar moet bepalen welke houding hij zal aannemen.'
vlot tempo uitverkocht'. (Rotterdams Nieuwsblad: Rapport betr~fJende het beleid, gevoerd in dejaren der bezetting (1945), p.
Dat nu in de dag- en weekbladwereld een situatie ontstond waarbij, afgezien van de twee uitzonderingen die wij vermeldden (het onderschrift bij de Haarlemse foto en het verbod om de NSB te bekritiseren), geen gemeenschappelijk afweerfront tot stand kwam, had met een aspect te maken dat thans de aandacht verdient: de gelijkschakeling van de organisaties die de dag- en weekbladwereld vóór de bezetting kende.'
Er waren in ons land twee verenigingen van journalisten: de Nederlandse Journalistenkring en de Rooms-katholieke Journalistenvereniging die samen ongeveer achthonderd leden telden. De uitgevers der bladen waren gegroepeerd naar het soort blad dat zij uitgaven. De Nederlandse Dagbladpers was een vereniging van dagbladdirecteuren, de Provinciale Pers was een vereniging van uitgevers van kleine provinciale nieuwsbladen die als regel één- of tweemaal per week verschenen, en de Nederlandse Periodieke Pers was een organisatie van uitgevers van weekbladen, vakbladen en diverse tijdschriften; aan tijdschriften aileen al verschenen er in ons land tegen de drieduizend. De twee laatstgenoemde: de Provinciale Pers en de Periodieke Pers werkten sinds '37 nauw samen, en dat er vooral bij de Nederlandse Periodieke Pers een sterk streven tot aanpassing bestond, bleek uit het feit dat wij al aanstipten: eind mei vormde het bestuur waarvan de Amsterdamse uitgever A. J. G. Strengholt als voorzitter optrad, een 'dagelijks bestuur'
met een nieuwe voorzitter: de NSB'er H. J. Kerkmeester, op dat moment directeur van Het Nationale Dagblad; Kerkmeester zat in verband met verschillende uitgaven van de Nederlandse Nationaal-socialistische Uitgeverij al in het bestuur van de Nederlandse Periodieke Pers. Het sprak vanzelf dat hij als voorzitter van het dagelijks bestuur de gehele organisatie op het 'nieuwe Europa'
zou gaan richten: daarom had men hem ook voorzitter gemaakt. Bij de gelijkschakeling van de overige organisaties was evenwel niet hij de meest actieve figuur maar een uitgever en persbureau-eigenaar die al jaren in geheim contact stond met diverse instanties van het Derde Rijk: Arie Meijer, zich noemende en schrijvende 'Meijer-Schwencke"
: dat klonk gedistingeerder.
1 Voor de beschrijving van de gelijkschakeling dier organisaties volgen wij in de eerste plaats een studie van A. J. van der Leeuw: 'Overzicht van de gebeurtenissen die leidden tot de gelijkschakeling van de Nederlandse persorganisaties in zomer en herfst van 1940'
opgenomen in (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie) Sto/ies over Nederland in oorlogstijd, dl. I (197 2).
Meijer-Schwencke (wij zullen voor de duidelijkheid die naam maar aanhouden) was in 1906 in Den Haag geboren. Toen hij vier-en-twintig was, richtte hij er een persbureau op dat hij met een imposant meervoud aanduidde: de Verenigde Persbureaus. Het ontwikkelde zich tot een bedrijf dat hoofdzakelijk niet-politieke maar soms ook politieke kopij van de meest verscheiden aard aan de provinciale nieuwsbladen sleet. Het Z.g. centraal bureau van de Provinciale Pers werd zelfs in feite een onderdeel van de Verenigde Persbureaus. Al met al hoefde Meijer-Schwencke over de commerciële resultaten die hij ging boeken, niet ontevreden te zijn. Zij waren hem evenwel niet voldoende. Hij werd opgejaagd door een driftig verlangen om carrière te maken, grote, heel grote zaken te doen, veel, heel veel invloed te krijgen. Kort na Hiders Machtubernahme liet hij zich door Adalbert Smit, in die tijd een van de drie leiders van de Nationaal-socialistische Nederlandse Arbeiderspartij die in december '30 opgericht was (Meijer-Schwencke was er toen lid van geworden), bij de Reichspressechef dr. Dietrich introduceren en hier vloeide uit voort dat hij spoedig zowel voor het Reichsprcpoganda ministerium als voor de Wehrmacht allerlei geheime opdrachten in Nederland ging uitvoeren, van '36 af ook in België, van '38 af ook in Frankrijk. Wat die opdrachten precies inhielden, is niet bekend maar de veronderstelling ligt voor de hand dat Meijer-Schwencke niet alleen op bedekte wijze propaganda voor Duitsland maakte, maar ook ten behoeve van zijn Duitse relaties reeksen rapporten schreef over de situatie hier te lande en dat hij, met zeker risico, actief betrokken was bij allerlei spionage-affaires, Daartoe had hij in Amsterdam o.m. contact met de directeur van het Deutsche Verkehrsbüro, H. J. Sperling, en het zegt veel dat deze in mei' 41 jegens een vooraanstaand NSB'
er opmerkte, 'dat de verdiensten van Meijer-Schwencke vóór 10 mei 1940 ten opzichte van Duitsland groter waren dan van wie ook ... Die verdiensten waren', aldus Sperling, 'van die aard dat, indien men vergelijkingen zou maken, Meijer-Sclrwencke nog steeds honderd meter voor lag bij iedere NSB'er die in dit opzicht iets had gepresteerd.'!
Van die NSB was Meijcr-Schwencke omstreeks '35 geheim lid geworden.
Meijer-Schwencke liet zich voor zijn werk door de Duitsers betalen - wij weten niet, hoeveel. Met dat al moet hij vóór de rode mei, alshij in Nederland om zich heen keek, wel tot de conclusie gekomen zijn dat hij het nog niet gebracht had tot de beheersende positie die hem voor ogen zweefde. Hij wist wat hij bereiken wilde: er moesten in Nederland organisaties komen als de Reichspresseleammer en het Reichsverband der deutschen Presse en wanneerJ.
Vandat laatste een klein voorbeeld. In juni '40 stelde hij aan de presidentdirecteur van het ANP, van de Pol, de eis dat deze via het telexnet van het ANP de artikelen van de Verenigde Persbureaus zou doorgeven: van de Pol zou dus op zijn eigen net de kopij van een ander persbureau moeten opnemen. Hij weigerde. Daarop nam Meijer-Schwencke Hushahn, de gelijkschakelaar van het ANP, in de arm en het gevolg was dat van de Pol spoedig voor een bespreking met Hushahn en Meijer-Schwencke naar Den Haag geroepen werd. 'Weet u wel dat u aan meneer Hushalm te danken hebt dat u nog niet in een concentratiekamp zit?'
, zei Meijer-Schwencke. Van de Pol werd kwaad: geen dreigementen! 'Hushahn'
, aldus van de Pol, 'maakte toen een eind aan de ruzie door Meijer-Schwencke letterlijk toe te voegen: 'Hou jij je bek, we zijn hier niet om ruzie te maken."
Maar het slot van het lied was dat Meijer-Scbwencke zijn zin kreeg en dat het ANP inderdaad gedwongen werd, kopij van de Verenigde Persbureaus via zijn telexnet te verspreiden.ê
1 Cpz: p.v. zitting inz. A. Meijer-Schwencke (22-23 febr. 1950), p. 2 (getuige J. J. L. van Zuylen) (Doe 1-II37, C-IO). 2 Cpz, recherche: p.v. H. H. J. van de
In Nederland teruggekeerd, nam hij weer contact met Goedhuys op en in dat contact werd het plan geboren om een commissie te vormen die de oprichting van een Perskamer zou gaan voorbereiden en voor de medewerking aan dat plan een beroep zou doen op de bestaande organisaties. Men had een voorzitter nodig wiens naam, naar men meende, het gezag zou hebben dat Meijer-Schwencke en Goedhuys voor zichzelf nog niet durfden opeisen en men kwam via de chefredacteur van de Opregte Haarlem sche Courant bij dehoofdredacteurvanDe Waagterecht, dr. T. Goedewaagen; De Waag werd bij dat Haarlemse krantenbedrijf gedrukt. Goedewaagen was graag tot medewerking bereid, maar de commissie moest uitgebreid worden. Op advies van Sperling nodigde Meijer-Schwencke dr. van de Poel uit, de hoofdredacteur van het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland, onderdeel van het Neerlandia-concern. Van de Poel die er van overtuigd was dat Duitsland de oorlog ging winnen en die graag zijn collega en rivaal van den Broeck, hoofdredacteur van De Limburger Koerier, de loef afstak, meende dat hij in de commissie iets ten goede van de katholieke pers kon bereiken maar stelde zijn toetreding tot de commissie afhankelijk van de 'toestemming'
! van aartsbisschop de Jong en van de directeur van het Neerlandiaconcern, Herold; hij trad toe nadat Herold zijn fiat gegeven had en mgr. de Jong had doen weten dat hij die toetreding ontried; 'hij onthield zich echter van enige afkeuring'
, aldus van de Poe1. 2 Vervolgens besloten Meijer-Schwencke, Goedewaagen, Goedhuys en van de Poel, ook de nieuwe hoofdredacteur van het ANP uit te nodigen, van Megchelen. Daarna zocht men contact met Generalleommissar Schmidt die, constaterend dat de commissie politiek in de lucht hing, zijn verdere medewerking afhankelijk steldevanhet feit dat men ook Rost van Tormingen in de commissie zou opnemen - een heel begrijpelijke suggestie: Rost werd
1 Cpz, recherche: p.v. A. Meijer-Schwencke (31 okt. 1949), p. 3 (Doc 1-II37,c-8). 2 A. van de Poel: 'Raad van Voorlichting'Raad van Voorlichting der Nederlandse pers, tevens orgaan ter voorbereiding ener Nederlandse Perskamer'.
Deze Raad nu, zond op 22 juni, de dag van Frankrijks capitulatie, een eerste 'vertrouwelijke mededeling'
aan de gehele pers waarin hij er bij alle bladen, met inbegrip zelfs van de kerkboden en parochiebladen, op aandrong, voortaan 'kosteloos en portvrij'
exemplaren aan de Raad toe te zenden (Meijer-Schwencke gebruikte die exemplaren, voorzover ontvangen, voor zijn knipseldienst die een aantal goed betalende abonné's had). 'Niemand, ook niet de Nederlander, heeft', zo heette het in die eerste 'vertrouwelijke mededeling'
,
'enig belang bij het voortbestaan van bladen welke er niet of slechts in geringe mate toe medewerken 0111 de mening hunner lezers in die richting te vormen welke er toe leiden kan, dat het Nederlandse volk als vrij volk in het nieuwe Europa zal worden opgenomen ... Positieve medewerking is ook mogelijk door het plaatsen van goede, opbouwende hoofdartikelen in volkse zin ... Uitstekend materiaal kan men vinden in de Deutsche Zeitung in den Niederlanden,' 1
Dit was een visitekaartje dat aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Niettemin had de Raad spoedig succes in de sector van de provinciale bladen en van de periodieken. De Nederlandse Periodieke Pers was al vóór de oprichting van de Raad van Voorlichting overstag gegaan en nu volgde de Provinciale Pers die, gelijk reeds vermeld, nauwe relaties onderhouden had met Meijer-Schwencke's Verenigde Persbureaus. De twee organisaties gingen in één nieuwe op: de Provinciale en Periodieke Pers, de NSB'er Kerkmeester werd er voorzitter van. Dit betekende niet dat alle bedrijven die tevoren bij een van de twee organisaties aangesloten waren, automatisch lid werden van de nieuwe: zij moesten zich apart aanmelden en zeer vele maakten daar geen haast mee. Medio september hadden zich in totaal driehonderd uitgevers die tezamen ruim duizend nieuwsbladen en tijdschriften uitgaven, bij de Provinciale en Periodieke Pers gemeld: een rninderheid.
De dagbladen waren veel belangrijker dan de nieuwsbladen en tijdschriften en juist bij een groot aantal dagbladen stiet de Raad van Voorlichting aanvankelijk op verzet. Begin juli belegde hij in Den Haag een perslunch (Meijer-Schwencke betaalde de rekening) waar ca. vijftig directeuren en
1 Rondschrijven, 22 juni r940 (Doe II-648,'het wantrouwen algemeen zeer groet'
! en in de weken die volgden, gingen de Nederlandse Dagbladpers en de twee joumalisten-organisaties in het tegenoffensief: met steun van Snouck Hurgronje en van Poelje die door het aanmatigend optreden van de Raad van Voorlichting geschokt waren, werkten zij een eigen statuut uit voor een nieuwe, corporatief-getinte organisatie van het perswezen. Wat de journalisten betreft, werd in dat tegenoffensief getracht, hen er van te weerhouden, zich bij een nieuwe organisatie aan te sluiten, het Verbond van Nederlandse [ournalisten ; met de oprichting van dat verbond was door de Raad van Voorlichting gedreigd, zulks met de bedoeling om, als dat moest, de journalisten uit hun twee bestaande organisaties los te weken.
Helaas, het eenheidsfront van dagbladdirecteuren en journalisten begon spoedig af te brokkelen. Bezuiden de grote rivieren sleepte dr. van de Poel uit beide groepen een groot aantalleden met zich mee; een tweede, kleinere groep die zich achter de Raad schaarde, werd gevormd door journalisten van de Sijthoff-pers, waartoe o.m, de Haagsche Courant en het Rotterdoms Nieuwsblad behoorden, en voorts waren er in het oosten en noorden des lands nogal wat hoofdredacteuren van provinciale bladen die zich tot medewerking bereid verklaarden. De Raad van Voorlichting kwam elke week bijeen; verheugd constateerde 111.en dan dat de aanhang groter werd, gegevens over acties van tegenstanders werden uitgewisseld en Meijer-Schwencke zorgde er voor dat op het juiste moment Duitsers ingeschakeld werden om die tegenstanders te intimideren.
Intussen hield het bestuur van de Nederlandse Dagbladpers in die tijd nog voet bij stuk; vooral de voorzitter, J. W. Helmy, directeur van het Leids Dagblad, nam een stevige houding aan. Van het bestuur maakten evenwel anderen deel uit, A. W. Sijthoff bijvoorbeeld en mr. J. Kars, directeur van het Rotterdoms Nieuwsblad, die van hun bedrijf uit allerlei contacten gingen aanknopen met voormannen en volgelingen van de Raad van Voorlichting. Defaitisme begon de kop op te steken; het werd in de tweede helft van juli door de omzwaai van de NRC belangrijk versterkt: als Nederlands meest gezaghebbende dagblad voor de Nieuwe Orde opteerde, moest men dat voorbeeld dan niet volgen? Verscheidene journalisten gingen zich afvragen of zij er ter bescherming van hun betrekking niet verstandig aan deden, zich bij het nieuwe Verbond aan te sluiten. Hun economische positie was vaak toch al zo zwak; de salarissenwaren als regel verre
1 J. Learbuch: 'De Raad van Voorlichting der Nederlandse pers' (1947), p. 1 (a.v., b-j).
Op 10 augustus kwamen de journalisten in Utrecht in vergadering bijeen. De Nederlandse Journalistenkring en de rooms-katholieke organisatie hadden tot een fusie besloten; deze werd goedgekeurd. Veel belangrijker was evenwel dat de ruim driehonderd aanwezigen (driehonderd van de ongeveer achthonderd aangeslotenen) zich over een bestuursvoorstelmoesten uitspreken om met enkele leden van de Raad van Voorlichting in een daartoe op te richten commissie overleg te plegen over een nieuwe organisatie vanhet perswezen. Hoewel de leden van de Raad in die commissie in de minderheid zouden zijn, werd het bestuursvoorstel met overweldigende meerderheid verworpen. 'Laten wij'
, zo betoogde de aan de NCRV verbonden journalist G. H. Hoek, 'als Kring onszelfblijven of, en dan eervol, na ruim vijftig jaar op hoog bevel ondergaan.'
Donderend applaus en gejuich weerklonken.
Nog geen twee weken later (21 augustus) werd in de algemene vergadering van de Nederlandse Dagbladpers een voorstel om met de Raad van Voorlichting samen te werken, met 45 tegen 7 stemmen van de hand gewezen. Daar stond evenwel tegenover dat het door de Raad inmiddels opgerichte Verbond van Nederlandse Journalisten enkele dagen later al driehonderd leden telde. De Utrechtse vergadering had blijkbaar van de bestaande eendracht een ietwat bedriegelijk beeld gegeven. Niettemin hield de Nederlandse Journalistenkring langer stand dan de Nederlandse Dagbladpers want deze laatste bezweek spoedig: toen Generalkonunissar Schmidt eind augustus aan mr. Kars duidelijk maakte dat voorzitter Henny diende te verdwijnen, kreeg Helmy van zijn medebestuursleden zo weinig steun dat hij zich verontwaardigd en teleurgesteld terugtrok. Kars nam zijn plaats in en het bestuur besloot dat de nieuwe voorzitter met een van de bestuursleden tot de Raad van Voorlichting zou toetreden.
Dat betekende dat de vereniging van dagbladdirecteuren 'om'
was.
Het bestuursbeleid terzake werd door de leden met 66 tegen II sternmen goedgekeurd.
De [ournalistenkring stond geïsoleerd.
Het ontmoedigde bestuur stelde medio september per referendum aan de leden voor, zich dan maar en bloc bij het Verbond van Nederlandse Journalisten aan te sluiten. Bij ca. 320 stemonthoudingen werden 342 sternmen vóór uitgebracht en 137 tegen. Niettemin hielden de meer principiëlen onder leiding van Hoek en van een andere journalist, G. Werkman, redacteur van het Algemeen Handelsblad, de strijd nog een kleine twee maanden vol. In november werd evenwel de beslissing geforceerd doordat de Rooms-katholieke journalistenvereniging'in verband met de desbetreffende wensen der Duitse autoriteiten'
, geen Joden als lid toe te laten.!
Verschijnselen als deze waren het die Seyss-Inquart, al had hij dan ook nog veel op de inhoud van talrijke dagbladen tegen, met een zeker optimisme vervulden. Het plan voor de 'Perskamer'
dat de leden van de Raad van Voorlichting met zoveel ijver (en eerzucht) uitgewerkt haddenê, legde de Reichskommissar overigens naast zich neer.