Het lag voor de hand dat die wil tot verzet ook in. de rijen der oudmilitairen naar boven kwam. Zij voelden zich verraderlijk overvallen en met slinkse middelen verslagen. In de zomer gingen velen hunner over wraak denken; aan wie dat deden, drong zich de indruk op dat men zich in de weken die op de capitulatie gevolgd waren, eigenlijk door de Duitsers had laten overdonderen. Waarom had men zich alle wapens zomaar afhandig laten maken? Zeker, hier en daar waren door enkelingen of kleine groepjes een paar wapens achtergehouden en verstopt en ook konden verzetsgroepen soms uit voorraden legergoederen die nog niet naar Duitsland afgevoerd waren, het een en ander buit maken, maar alles bij elkaar waren
1 Ceueenbericht, no. 7, 3 juni 1940.'Ook op dit gebied waren'
, aldus een lid van een der eerste spionagegroepen,
'de geruchten ontelbaar. In de grachten om de vesting Utrecht had je de kisten wapens en munitie zo maar voor het opvissen - in sloten, vijvers, de duinen, op de heide zus of op de heide zo, kortom. volgens zeggen was Nederland één groot wapen- en munitiedepot.
Ieder spoor dat ik volgde, loste zich in het niets Op.'l
Waar moesten die wapens, als men ze vond, toe dienen?
De op militaire leest geschoeide geheime organisaties die, afgezien van de 'Geuzen'
, in '40 tot stand kwamen, vielen in twee groepen uiteen. Er waren er die zich ten doel stelden, 'rust en orde'
in Nederland te handhaven van het moment af waarop de Duitsers het land zouden verlaten; andere organisaties meenden dat men in de laatste fase ook aan de gewapende strijd tegen de Duitsers moest deelnemen. In de praktijk was dat onderscheid niet scherp. Organisaties konden van de eerste doelstelling evolueren naar de tweede; ook kwam het in die tijd veelvuldig voor dat binnen eenzelfde organisatie op de verschillende niveaus op verschillende doeleinden toegewerkt werd. Het totale beeld is dus nogal verwarrend. Het enige wat deze paramilitaire organisaties gemeen hadden, waren gebrek aan ervaring, mateloos enthousiasme, een te optimistische kijk op de oorlog en veelal ook een zwelgen in hoge cijfers - cijfers over de aantallen leden. Reële cijfers zijn nauwelijks bekend, alle latere schattingen lopen ver uiteen en de cijfers die in ,40 van mond tot mond doorgegeven werden, waren vaak niet meer dan een wensvoorstelling. Zo hoorde een van de leidende figuren van het Legioen Oud-Frontstrijders, toen hij eens in Rotterdam op bezoek was, 'van een organisatie die zeshonderdduizend leden had. Dat vond ik wat veel en daar ben ik niet naar toe gegaan. Dat waren de Oranje Leeuwen ofiets dergelijks'2 - vermoedelijk werd daarmee'
de Leeuwengarde' bedoeld.
De namen die wij vermeldden: 'Legioen Oud-Frontstrijders'
en'Leeuwengarde'
(er komen er straks nog meer) suggereren hechtheid van organisatie. Inwerkelijkheid bestonden die paramilitaire groepen eerder uit kleine kernen van activisten die met activisten in andere plaatsen in een meestal zeer los contact stonden; elke plaatselijke kern beloofde aan de centrale leiding dat men zijn uiterste best zou doen om het aantal 'leden'
uit te breiden. Verifica
1 Sj. Nauta: 'Herinneringen'
(maart I947), p. 2 (Doe II-337, a-y). 2 Getuige J. A. van Heerde, Enq., dl. VII c, p. 439.'Het was een danig '
wild-west' op dit gebied, d.w.z. zoveel hoofden als er waren, zoveel groepen wilde men vormen', aldus een der eersten die op deze sector van de iUegaliteit iets van coördinatie trachtte aan te brengen - vergeefs: 'Iedereen wilde eigenlijk de baas zijn.'
1
Als wij ons nu tot de voornaamste in '40 opgerichte paramilitaire organisaties beperken, willen wij begilmen met de Oranjewacht. Haar oorsprong ligt bij de Arnhemse burgerwacht waar in juni' 40 een verzetskern gevormd werd door de meubelhandelaar Petrus Hoefsloot in samenwerking met de eigenaar van een drukkerij die overigens in de jaren '
20 en '30 een overtuigd fascist geweest was. Men ging contacten zoeken met kaderleden van burgerwachten in andere plaatsen en toen men in september met verschillenden hunner bijeen kwam, koos men 'de Oranjewacht'
als naam van de erganisatie. Als doel stelde men zich sabotage en spionage, voorts het hinderen van de Duitsers na een Engelse invasie (die nabij geacht werd), en 'bovendien was het de bedoeling'
, aldus een der leiders, 'om gedurende het vacuum dat er zou zijn vanaf het moment der Duitse aftocht tot de komst der regering hier te lande, het gezag in handen te nernen.P Verscheidene bestuursleden van het na Anjerdag opgeheven Nationaal Jongeren Verbond sloten zich bij deze Oranjewacht aan; haar voornaamste organisator, een ijverige en toegewijde verzetsman, was twee jaar lid van de NSB geweest en was in mei' 40 nog bij een van de Waag-groepen aangesloten.
Hoeveel 'leden'
de Oranjewacht telde, valt niet aan te geven; in '40 varieerd~n de opgaven van tweeduizend tot zevenduizend man. Illegaal actief waren, schijnt het, slechts weinigen van hen, maar door dezen werden inderdaad, onder meer in Arnhem en Leeuwarden, wapens bijeengebracht en werd soms spionage bedreven. Men slaagde er niet ill, de gegevens naar Engeland weg te krijgen.
Eind oktober '40 kwam een van de leiders van de Oranjewacht met Bernard IJzerdraat in contact. IJzerdraat stelde toen een fusie voor. De namen en adressen van twee leiders der Oranjewacht met wie hij het gesprek wilde voortzetten, schreef hij in zijn zakboekje; dat zakboekje viel de Duit
1 Getuige]. de Geus, a.v., dI. IV e, p. 296. 2 D. D. Vollgraff: Verslag van gesprek, 27 dec. 1946, met H. Coenradi, p. 2 (Doe II-602, a-4).
Ook van 'de Oranjegarde'
lag de oorsprong bij de burgerwacht, ditmaal te Voorburg. Ze kreeg vertakkingen in Den Haag, Dordrecht en Eindhoven en wist in enkele gevallen met succes sabotage te plegen. De middelen daartoe werden in een achterkamer ergens in Den Haag vervaardigd. In de herfst van ' 4I ontstond er brand. Na de brandweer verscheen de politie en de Oranjegarde werd opgerold.
Ook zij had zich openbare gezagsuitoefening ten doel gesteld. Een van de Haagse leden, een drie-en-twintigjarige winkelbediende, was commandant geworden en hij had nog in '40 een voor Zuid-Holland geldende proclamatie opgesteld die op de dag der bevrijding overal aangeplakt moest worden: alle oud-militairen moesten zich onmiddellijk melden, fabrieken, werkplaatsen en winkels dienden gesloten te worden en vrouwen, kinderen en personen boven de zestig jaar mochten zich niet op straat vertonen.
Wij vermelden in dit verband dat een Engelandvaarder die Nederland kort voor het oprollen van de groep verliet, in Londen meedeelde dat de 'Oranjegarde'
waar hij in relatie mee gestaan had (misschien bedoelde hij een andere Oranjegarde), een half miljoen leden telde; op de dag der bevrijding, aldus die Engelandvaarder,
'zal deze organisatie op straat komen met een oranje armband waarop '
Nederlandse Weermacht'. Het centrum is in Den Haag ... Zij hebben achter zich staan de Philipsfabrieken die de organisatie geheime zenders levert waarvan er twee in Voorburg zijn ... Men had de beschikking over wapenen en op 'De Dag'
zou niemand anders dan leden van hun organisatie op straat mogen kornen.l
Overeenkomstige pretenties treft men bij een derde organisatie aan, de al genoemde 'Leeuwengarde'
. Ze was in de herfst van '40 in Rotterdam en omgeving opgericht door een employé van de rederij Müller & Co, G. van As. Later kreeg een vier-en-twintigjarige losse arbeider, Philipp us W. Masselman, als 'Commandeur'
de leiding; hij ging tot een fusie over met een Amsterdamse verzetsgroep, ook al weer 'De Geuzen'
geheten die evenals de Vlaardingse 'Geuzen'
(maar geheel los van deze) uit een wandelclub ontstaan was. D. J. Saarloos was de leider van die Amsterdamse 'Geuzen'
trokken' (Dep. van justitie, Londen, Politiebuitendienst : 'Uittreksels uit rapporten van Engelandvaarders over het verzet, I940 herfst I942', p.'Leeuwengarde'
het in die richting niet verder bracht dan tot het rnaken van plannen (waar overigens ook de doodstraf op stond). Masselman had zijn aandacht vooral gericht op datgene wat men te doen had als Duitsland ineenstortte. zelf zou hij dan als 'Algemeen Militair Commandant'
optreden en hij hoopte dan in actie te kunnen komen met een geheim leger dat, van onderen af, uit brigades, korpsen en vendels bestond; de namen van alle aangeslotenen (één- tot tweeduizend) werden in '4I in duplo-kaartsystemen verwerkt. Wapens bezat men overigens niet of nauwelijks en na het oprollen van de Amsterdamse 'Geuzen'
-groep (maart '4I) bleven, schijnt het, van de 'Leeuwengarde'
alleen kernen in Rotterdam en Arnhem actief tot ook zij begin' 42 opgerold werden. Uit 11Lll rijen werden meer dan vijf-en-twintig personen ter dood veroordeeld en gefusilleerd, onder wie van As en Masselman.
De paramilitaire organisaties die wij tot dusver noemden, zijn verdwenen zonder dat zij tijdens de bezetting op de een of andere wijze een voortzetting vonden. Die voortzetting deed zich echter wèl voor bij de laatste twee organisaties die wij in dit verband willen behandelen: de Ordedienst en het Legioen Oud-Frontstrijders. Zij zijn in de zomer vanonder de naam 'Ordedienst'
samengesmolten en het is deze Ordedienst, of OD, die wij, zij het onder andere leiding, nog in de laatste fase van de bezetting zullen aantreffen. Terwijl bovendien de tot dusver beschreven groepen hetzij een plaatselijk, hetzij een regionaal karakter droegen, kan men in het geval van de Ordedienst van een nationale organisatie spreken - een' organisatie overigens die men zich, opnieuw, niet al te hecht moet voorstellen. Het Legioen Oud-Frontstrijders heeft zich niet zo breed kunnen ontwikkelen; het had zijn vertakkingen in hoofdzaak in het westen des lands.
Het initiatief tot de vorming van dit Legioen was eind mei, begindoor drie in Amsterdam werkzame hoofdambtenaren genomen: ir. T. W. de Tourton Bruyns, inspecteur der domeinen, ir. J. A. van Heerde, verbonden aan de dienst van publieke werken der Gemeente Amsterdam, en ir. B. ten Bosch, een functionaris van de plaatselijke telefoondienst. Van hen drieën was de Tourton Bruyns, die in mei '98 bij Breda geboren was, de sterkste figuur, 'nogal een autoriteit'
, zei van Heerde later, 'een' 30 had hij intensief meegeleefd met de internationale politiek en zodra hij zich in mei '
40 van de schok van invasie en capitulatie hersteld had, stond voor hem vast dat Nederland door Engeland bevrijd zou worden en dat he.t plicht was van de Nederlanders, de Engelsen daarbij te helpen. Hij ging samen met van Heerde en ten Bosch de opbouw voorbereiden van een soort leger dat in het geval van een Engelse landing tot actie moest overgaan: dan zou 'het verkeer op de wegen worden ontwricht en zou tegelijkertijd worden doorgestoten naar de duinen waar de Duitsers zaten, wat een volkomen desorganisatie zou worden.P In feite werd dus, van plaats tot plaats gaande, een paramilitair kader opgebouwd. De Tourton Bruyns nam de namen en adressen van de kaderleden in een kaartregister op dat hij wist te verbergen temidden van de vele kaartregisters die zich in het rijksadministratiekantoor aan het Droogbak bevonden waar ook de inspectie der domeinen gevestigd was. Het schijnt dat in dat register (dat in de loop van '41 vernietigd werd) een duizend personen aangetekend stonden. De leiding van het Legioen Oud-Frontstrijders ging er van uit, dat elk hunner talrijke anderen zou aanwerven en in militaire verbanden indelen. Uiteraard had men een tekort aan wapens, maar men kon met heel veelmoeite een paar kleine partijen uit de Artillerie-Inrichtingen naar buiten smokkelen en enkele medewerkers construeerden zelfs een apparaat dat men als vlammenwerper kon gebruiken. Daar werd ook mee geëxperimenteerd. Gegeven de opzet: de Engelsen te helpen als zij op de Nederlandse kust zouden landen, sprak het vanzelf dat men militaire gegevens ging verzamelen die voor de a.s. bevrijders van belang waren (het is twijfelachtig of die gegevens ooit in Engeland aangekomen zijn) en dat men, als men in contact kwam met personen die sabotage wilden plegen, hen daartoe stimuleerde; dat gebeurde o.m. met enkele ernployé's van Fokker die bij die vliegtuigfabriek de zaken zoveel mogelijk in de war stuurden.
Begin april '41 werd de Tourton Bruyns mèt andere vooraanstaanden van het Legioen Oud-Frontstrijders gearresteerd. Tijdens zijn verhoren liet hij niets los. In april' 43 bezweek hij in het concentratiekamp Buchenwald. Enkele maanden na zijn arrestatie was zijn Legioen met de Ordedienst gefuseerd; verscheidene personen waren trouwens van die twee geheime organisaties tegelijk lid geweest.
1 Getuige J. A. van Heerde, Enq., ell. VII c, p. 437. 2
Dat laatste feit wettigt de conclusie dat, althans volgens de mening der betrokkenen, de doelstellingen van het Legioen Oud-Frontstrijders en van de Ordedienst aanvankelijk niet identiek waren. Dat geldt inderdaad voor een groot deel van de Ordedienst maar, althans van begin '41 af, niet voor de top Van de organisatie. Wij schrijven dat overigens met enige aarzeling. Er is uit en over de eerste fase van de Ordedienst zo weinig materiaal bewaard gebleven dat een enigszins volledige reconstructie van het beleid niet mogelijk is. Wij hebben de indruk dat aan de OD verwante groeperingen in verschillende plaatsen en streken des lands min of meer gelijktijdig ontstonden. Dat viel te verwachten. Wie er als oud-militair zeker van was dat de Duitsers vroeg of laat ons land zouden verlaten en wie meende dat dan allerlei urgente taken verricht moesten worden (NSB' ers arresteren, de eigen autoriteiten steunen), zocht contact met gelijkgezinden en bouwde een eigen groepje op; hoorde men dan later: voor dit werk is een nationale organisatie in opbouw, dan sloot men zich aan.
De eerste stoot tot die nationale organisatie werd door de oud-commandant veldleger, generaal jhr. W. Röell, gegeven. Volgens zijn eigen relaas stond Röell begin juni' 40 op het achterbalcon van een Haagse tram,
Het is duidelijk dat hierbij gedacht werd aan optreden na of ten tijde van het vertrek der Duitsers: eerder zou Roell moeilijk toegang krijgen tot de radio. Hij begon, schijnt het, de organisatie die hem voor de geest stond, aan de top op te bouwen. Hij meende dat te zijner tijd zes divisies gemobiliseerd moesten worden en ging daar commandanten voor zoeken. Dat viel tegen. Verscheidene hoofdofficieren weigerden medewerking en onder verwijzing naar de erewoordsverklaring voegde één hunner hem zelfs toe dat hij hem eigenlijk bij de Duitsers moest aangeven. Spoedig kwam Röell tot
1 W. Röell: 'Herinneringen nopens de jaren I939-I942'
(febr. I946), p. 5 (Enq.,
Johan Westerveld was in 1881 geboren. Hij werd beroepsofficier bij het wapen der artillerie, maar na de eerste wereldoorlog nam hij ontslag uit de militaire dienst en ging hij zijn heil zoeken in het bedrijfsleven. In de jaren '30 was hij bedrijfsleider bij een verkooporganisatie van het Unileverconcern in Duitsland en in de zomer van '
40 kreeg hij na zijn demobilisatie een vooraanstaande functie bij hetzelfde concern in Rotterdam. Anders dan Röell die als autoritair denkende generaal van de politieke partijen niets hebben moest, had overste Westerveld een zuiver begrip voor de positie van een militair apparaat in een parlementaire democratie: dat apparaat moest niet heersen maar dienen. Hij zocht dus contact met personen die, naar hij meende, in het bevrijde Nederland in de politieke sector veel invloed zouden hebben: Colijn, Vorrink, Joekes. Met Vorrink (die grote waardering voor hem kreeg) ging hij regelmatig overleg plegen. Intussen bouwde hij zijn organisatie verder op. Hij kreeg een aantal adressen van de secretaris van de organisatie der Bijzondere Vrijwillige Landstorm, kapitein G. F. Boulogne. Daarnaast schakelde hij voor het leggen van contacten in de provincies een driemanschap in, dat, naar het schijnt, uit zichzelf op het denkbeeld gekomen was, een soort OD op te richten. Dat driemanschap bestond uit een propagandist van een christelijke vakbond, H. van As (Utrecht), een verkoopdirecteur van een verffabriek, G. H. J. Rooze (Haarlem) en een bedrijfseconoom, ir. L. C. Vervooren (Amsterdam). Hoe zij onderling het werk verdeelden, staat niet precies vast; wèl weten wij dat de OD (de 'eerste OD'
) eind '40 in vrijwel alle delen van het land in opbouw was.
Aan diegenen die als plaatselijk commandant zouden optreden, deed overste Westerveld weten dat de OD de Duitsers niet actief zou bestrijden: die waren, zei hij, veel te sterk ; de OD zou pas op straat komen als de Duitsers vertrokken waren en de leden zouden dan aan blauw-geel-blauwe armbanden kenbaar zijn; de stof voor die armbanden werd al vervaardigd in een Twentse textielfabriek. Om het jegens de Duitsers passieve karakter van de OD te onderstrepen, werd er soms bij gezegd dat Seyss-Inquart van het bestaan van de organisatie op de hoogte was en zulks billijkte, soms ook dat het wenselijk was, een organisatie op te richten die kon voorkomen dat 7'de communisten'
naar de macht zouden grijpen. Maar jegens anderen dan die plaatselijke commandanten gaf overste Westerveld het doel van de OD ook wel eens totaal anders aan: met geselecteerde groepen diende men te zijner tijd wel degelijk aan de strijd tegen de Duitsers deel te nemen en daartoe moesten ook wapens bijeengebracht worden terwijl het tevens wenselijk was, 'spionageberichten te verzamelen en door te geven."
Inderdaad kon men al in '40 en begin '
41 de hand leggen op een aantal wapens. Verscheidene gevechtsterreinen uit de meidagen werden systematisch afgezocht; uit de Artillerie-Inrichtingen werd een kleine hoeveelheid wapens aan de OD in handen gespeeld; in enkele steden gingen groepjes jongeren er zich op toeleggen, revolvers en sabels van Duitsers te stelen uit de garderobes van café's, restaurants en hotels. Wat men op die wijze bijeenkreeg, was intussen hoogstens voldoende om een paar honderd man uit te rusten. Een deel van die wapenen werd ter hand gesteld aan een speciaal commando dat opdracht kreeg, verraders uit de weg te ruimen; de eerste liquidatie van die aard vond in december' 40 in Delft plaats.
Zo werd de OD in deze beginfase een merkwaardig hybridisch geheel. Een deel van het kader en het grootste deel van de leden had geen moment het gevoel, anti-Duitse activiteit te bedrijven - en een ander deel van het kader was samen met een aantalleden wel degelijk tegen de bezetter werkzaam, zij het in voorbereidende zin. De mate waarin men met die voorbereidingen vorderde, verschilde van stad tot stad en van district tot district.
Hoeveel 'leden'
deze eerste OD telde, valt niet bij benadering op te geven. De Duitsers meenden: minstens honderdduizend, en hetzelfde getal is ook wel door functionarissen uit die tijd genoemd. Dan zijn stellig zeer grote aantallen 'leden'
meegeteld die niets anders gedaan hadden dan dat zij hun naam hadden laten registreren. Het aantal van hen die actief bij het ODwerk betrokken waren, was heel veel geringer. Deze organisatorische kern was het die in de lente van '41 door de Duitsers opgerold werd; een groot deel van de aangewezen districts- en plaatselijke commandanten werd toen ook gearresteerd. Slechts een kleine rest van de organisatie bleef bestaan. Daarvan nam een gewezen luitenant-kolonel van de marechaussee, Pierre Versteegh, de leiding. Ordedienst en Legioen Oud-Frontstrijders, beide van hun oorspronkelijke leiders beroofd, gingen toen spoedig tot fusie over.
Het excessief optimisme dat wij al eerder signaleerden, heeft ook in de eerste OD een rol gespeeld. Eén enkel voorbeeld: begin februari' 41 werd door de centrale leiding een '
program van actie' opgesteld waarin geëist
1 A. H. M. van Banning: 'Rapport inzake illegale werkzaamheden i.v.m. OD', p. 2 (Doc II-S82, a-2).'daar men'
, aldus de uitleg, 'tegen die tijd de Duitse ineenstorting verwachtte.'
l