Het kerkelijk verzet dat de gehele bezettingstijd door een zo belangrijke factor geweest is, hing enerzijds samen met wat door de bezetter misdreven werd en anderzijds met een diepere bezinning op de aard van het nationaal-socialisme en op de taak der kerken in de samenleving. Dat bezinningsproces is vooral in het grootste protestantse kerkgenootschap, de Nederlandse Hervormde Kerk, van betekenis geweest; het was daar mede een reactie op de ontwikkeling van dat kerkgenootschap sinds het begin van de negentiende eeuw. Op die achtergrond, op de organisatie van het kerkelijk verzet en op de belangrijkste figuren die dat verzet gedragen hebben, willen wij in een volgend deel dieper ingaan. Hier willen wij ons beperken tot het weergeven van de feiten die zich in '40 voordeden, maar toch weer niet zonder de onmiddellijke voorgeschiedenis aan te stippen.
In Voorspel beschreven wij hoe de Rooms-Katholieke kerk bij monde van haar bisschoppen begin' 3 4 fascismeen nationaal-socialisme in de N ederlandse verhoudingen afgewezen had; toen was ook aan alle priesters en geestelijke personen, aan leiders van katholieke organisaties of instellingen en aan leerkrachten bij het katholiek onderwijs elke actie ten bate van fascisme of nationaal-socialisme verboden. In mei' 3 6 waren de bisschoppen onder leiding van de pas benoemde aartsbisschop, mgr. dr. [ohannes de Jong, wezenlijk verder gegaan: zij hadden toen in een mandement verklaard dat allen die aan de NSB 'in belangrijke mate'
steun verleenden, niet meer tot de sacramenten toegelaten zouden worden; de betrokkenen konden dus niet meer ter biecht of C01=1Uniegaan, geen kerkelijk huwelijk sluiten en niet de sacramenten der stervenden ontvangen.
In oktober '36 deden de Gereformeerde Kerken, het op één na grootste protestantse kerkgenootschap, een overeenkomstige uitspraak: zij verklaarden de beginselen van de NSB onverenigbaar met de gereformeerde
1 Noot voor de redacties, 28 okt. 1940 (a.v., 84'Leidersbeginsel'
en 'de totalitaire staat'
.'
Een in Voorspel voorkomende omissie aanvullend, voegen wij hier aan toe dat de Christelijke Gereformeerde Kerk in I937 de uitspraak deed: 'de beginselen van de Nationaal Socialistische Beweging zijn in het licht van Schrift en Belijdenis absoluut te veroordelen"
, en dat de Remonstrantse Broederschap al drie jaar eerder, nl. in mei' 34, voorgelicht door de Leidse hoogleraar prof. dr. L. J. van Holk, 'de pseudo-godsdienstige leerstellingen en de geweldmethoden van de absolute staat'
verworpen had 'als in strijd met de nationale traditie van vrijheid en verdraagzaamheid en bovenal als verbastering en afval van het Christelijk geloof.'
2
Het veruit grootste protestantse kerkgenootschap, de Nederlandse Hervormde Kerk, had geen overeenkomstige uitspraken gedaan: de kerkorde liet daartoe geen mogelijkheid. Het gevolg hiervan was dat er hervormde predikanten waren die binnen de kerk propaganda konden blijven maken voor de NSB. Anderzijds was sinds de zomer van '37 op initiatief van ds. J. Eykrnan binnen de hervormde kerk een groepering ontstaan die aansluiting gevonden had bij de voormannen van het protestants verzet in Duitsland en met name ook bij prof. dr. Karl Barth die in Bazel doceerde. Deze groepering was in de neutraliteitsperiode enkele malen in vergadering bijeengekomen en had toen in Amersfoort de Z.g. Amersfoortse Stellingen aanvaard die door de al genoemde secretaris van de NCSV, de jonge theoloog dr. J. Koopmans, geformuleerd waren. Als 'opdracht van de Christelijke Kerk'
was daarin gesteld dat zij 'zonder vrees tot overheid en onderdanen spreekt'
; de Kerk diende te bidden, 'dat het einde van deze oorlog moge betekenen de vernietiging van de machten die ... niet alleen het christelijk leven, maar ook de eenvoudige menselijkheid door middel van geweld of angst onmogelijk maken'; 'de prediking van Jezus Christus kan'
, zo heette het verder, 'de neutraliteit niet schenden'
, en in de vierde en laatste stelling werd gezegd:
'Het heeft God behaagd, ons Zijn Woord te geven door de dienst van Joden. Elk antisemitisme moet de Kerk van Jezus Christus afwijzen op grond van het feit dat Jezus een Jood was. Nog steeds denkt God op bijzondere wijze aan dit volk. Hij heeft het lief. De erkenning hiervan kan slechts voeren tot een ootmoedig omgaan met de Joden, tot een ondubbelzinnig protest tegen welkStukken van de Generale Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk,aug.en volgende dagen (Doe(Remonstrantse Broederschap)J. van Holk: De betekenis van volk en staat en hun verhouding tot godsdienst en kerk (1934),
Het was de bedoeling, dit getuigenis, met veler namen er onder, te publiceren. 'Prof. P. Scholten', aldus Touw, 'was direct bereid het te ondertekenen. Maar anderen van wie men dat ook verwacht had, weigerden. Twee Groningse hoogleraren weigerden, de één omdat dit een zaak was van de Synode, de ander omdat de Kerk in het geheel niet aan politiek moest doen. Vele anderen vonden zo'n getuigenis bovendien te gevaarlijk. Van publikatie is tenslotte niets gekomen."
Aan het organisatorisch onvermogen van de hervormde kerk om te getuigen werd door velen zwaar getild - ook door de man die, na met tien tegen negen stemmen gekozen te zijn, op I april '40 geïnstalleerd was als secretaris van de Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk, ds. K. H. E. Gravemeyer. Gravemeyer was een man van grote getuigenisdrang en grote geloofsmoed. Onmiddellijk na de capitulatie voorzag hij dat een kerkstrijd op handen was. 'De Kerk'
, zei hij tegen een bezoeker, 'mag deze strijd niet ontlopen. We zijn er niet 0111. de strijd te voorkomen, maar om die goed te strijden.'
3 Op IS mei riep hij de hervormde predikanten van Den Haag bijeen om er met nadruk op te wijzen dat men in de eerstvolgende dienst diende te bidden voor koningin Wilhelmina en haar Huis; in een mededeling in het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk noemde hij die voorbede medio juni 'meer dan ooit geboden'
." Op 23 mei had hij bovendien (wij memoreerden het al) de gehele kerk bezworen, trouw te blijven aan haar roeping.
Die noodzaak werd door velen gevoeld die mèt Gravemeyer beseften dat zware tijden op til waren. Al vóór de oorlog had de Leidse godsdiensthistoricus prof. dr. H. Kraemer er op aangedrongen dat een brede kring van hervormden zich diende te bezinnen 'over de vraag wat de Kerk in het aangezicht van haar eigen nood en hulpeloosheid en in het aangezicht van de tijd thans zeggen en doen moet.'5 Die oproep werd in juni en juli '
40 van verscheiden kanten herhaald en dit leidde er toe dat de Algemene Synode der hervormden die in de tweede helft van juli in vergadering bijeenkwam, een Commissie voor Kerkelijk Overleg in het leven riep die achttien leden ging tellen. De Groninger hoogleraar in de wijsbegeerte van deTekst inC. Touw:jaren vóór de oorlog',meiA.v.Touw:dl.p.A.v., dl.p.Aangehaalda.v. dl.,p.77' Eind augustus werd '
Kerkelijk Overleg' (zo ging men die commissie aanduiden) door Kraemer geïnstalleerd. 'Het is haast onmogelijk'
, betoogde deze toen,
'de betekenisvan het hoe en wat der prediking in deze tijd te overdrijven. Voor de Kerk niet, voor ons volk niet, en voor de wereld niet. Het is hèt punt waar de Kerk geen enkele inbreuk op haar verplichting tot ernstige betrachting van haar opdracht: de verkondiging des W oords, mag aanvaarden. De machten die ons geestelijken nationaal belagen, weten dat en respecteren daarom de vrijheid der Kerk meer dan van enige andere instantie. Wij moeten ons daarin niet behagelijk zonnen maar er de dure verplichting uit aflezendat de prediking daarom werkelijk voedsel zij in deze tijd, het eeuwige Evangelie, maar daarom juist het actuele Evangelie dat richtsnoer aan de gewetens geeft en richtlijn voor het denken dat op elk levensterrein met vertroebeling wordt bedreigd.'
>
De bedoeling was, dat Kerkelijk Overleg een centrum zou worden dat aan denken en doen der hervormde kerk leiding zou geven. Ook de groep evenwel die Koopmans' Amersfoortse Stellingen aanvaard had, sloot zich in de zomer van '40 nauwer aaneen. Op initiatief van Koopmans en van mej. H. C. Kohlbrugge, die op kerkelijk-sociaal gebied werkzaam was, kwam zij eind augustus drie dagen in Lunteren bijeen op het terrein van de Zendings-studieraad, Z.g. om over de zending te beraadslagen, maar het ging er in werkelijkheid om andere dingen. Onder de dertig aanwezigen''
bevonden zich niet alleen hervormden als Koopmans, Eykman, de Amsterdamse predikant dr. G. Oorthuys en de Noordwijkse ds. K. H. Kroon, maar was ook een Rotterdamse voorganger van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, ds. J. J. Buskes. Allen beseften dat men zich moest laten inspireren door de strijd der Beleennende Kirche in Duitsland en van dat besef uit deden zij alsLunterse Kring' in een door de hervormde predikant en theoloog dr. K. H. Miskotte opgestelde brief een beroep op Kerkelijk Overleg, zich duidelijk uit te spreken: voor de rechten van de ouders en van de kerk ten aanzien van school en jeugdbeweging, tegen het antisemitisme, tegen
'een kerkelijk onhoudbaar en in de Nederlandse traditie niet gegrond begrip van '
volkseenheid' , (de 'volkseenheid'
die door de Nederlandse Unie gepropageerd werd) en tegen 'de kentekenen van willekeur die wij bij deVolledigeopgave: a.v.Aangehaalda.v., p.Naamlijst: a.v., dl.p.77' Er werd voorts in die brief op aangedrongen dat '
een voor kerk en volk bevrijdend en richtingwijzend geluid zou klinken niet vanaf een willekeurige plaats maar vanuit de kerkelijk-verantwoordelijke leiding."
Kerkelijk Overleg nam deze brief niet in behandeling maar gaf hem door aan het Moderamen van de Algemene Synode. Het moderamen liet het antwoord opstellen door een commissie onder voorzitterschap van prof. Aalders en die commissie sprak zich wèl uit ten gunste van een kanselafkondiging over de geestelijkevrijheid, het gezin, de jeugd en de opvoeding, maar zij wilde het protest tegen 'de kentekenen van willekeur'
terzijde laten ('omdat het allerlei detailpunten behandelt die, hoe belangrijk ook, voor de Kerk geen aanleiding kunnen vormen om er zich over uit te laten'ê) en zij wees in het bijzonder enig protest tegen het antisemitisme af. wel werd erkend dat de Kerk er op diende te staan, 'dat aan de Joden in het algemeen, hier te lande en in de geldende situatie, een behandeling op gelijke voet met alle andere burgers worde verzekerd', maar als Kerk moest zij 'in de eerste plaats niet het oog hebben op de Joden in het algemeen, maar op die Joden welke tot de Kerk behoren, de Christenen uit de Joden dus.'
3
Het was een antwoord dat de Lunterse Kring diep teleurstelde.
Opjuni had in het gebouw Javastraatin Den Haag waar Gravemeyer zetelde, een historische bijeenkomst plaats gevonden. Voor het eerst in de geschiedenisvan het koninkrijk waren afgevaardigden van zeven protestantse kerkgenootschappen bijeengekomen: de Nederlandse Hervorm.de Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en het Hersteld Evangelisch Luthers Kerkgenootschap; de vertegenwoordiger van de Evangelisch Lutherse Kerk was verhinderd, die eerste vergadering van het z.g. Convent der Kerkente wonen. De uitnodiging om zich gemeenschappelijk over allerlei vraagstukken te beraden, was van de Algemene Synodale Commissie der hervormde kerk uitgegaan. De eigenlijke initiatiefnemer, oud-minister
Er zou, betoogde Slotemaker in die eerste vergadering, 'naar kunnen worden gestreefd om bij belangrijke vragen te verkrijgen dat door allen gehandeld wordt in parallelie en in eenparigheid jegens de overheid, en zo mogelijk centraal'; zodoende zouden de samenwerkende kerken ook de individuele predikanten beschermen. Dat werd als uitgangspunt aanvaard-, overigens met dien verstande dat elk kerkgenootschap vrij bleef in de bepaling van het eigen beleid. In dit Convent nu werd eind juli, in de derde vergadering, de vraag aan de orde gesteld, 'of er voor de kerken aanleiding en zelfs plicht kan zijn, zich thans omtrent het antisemitism.euit te spreken."
Hierover werd (de notulen geven geen bijzonderheden) in september toen men frequenter begon bijeen te komen (wekelijks of om de veertien dagen), enkele malen gediscussieerd. Men werd het niet eens. Velen deelden het standpunt dat prof Aalders in zijn brief aan de Lunterse Kring geformuleerd had - een standpunt overigens, dat niet alleen verworpen werd door Buskes, lid van de Lunterse Kring en vertegenwoordiger van Hersteld Verband in het Convent, maar ook door Slotemaker en Gravemeyer. Toen begin oktober bekend werd dat Joden niet meer in overheidsdienst aangesteld of bevorderd mochten worden en toen allerwcge de Ariërvcrklariagcn ingevuld werden, meende Buskes dat de kerken hun stem moesten verheffen. 'Mijn voorstel is'
, zo eindigde een memorandum dat hij op II oktober aan het Convent voorlegde: 'het Convent wende zich tor de Rijkscorrunissaris en make hem uit naam. van de kerken hun principiële bezwaren ... bekend.'
De twee Lutherse kerkgenootschappen voelden niet voor dat protest: de zaak raakte, meenden zij, 'niet een kerkelijk maar een politiek belang."
, en de gereformeerde en de christelijk-gereformeerde afgevaardigden wilden beiden, wat de formulering der bezwaren betreft, minder ver gaan dan Buskes, Slotemaker en Gravemeyer. Vertegenwoordiger van het grootste gereformeerde kerkgenootschap, de Gereformeerde Kerken, was prof. dr. H. H. Kuyper, een zoon van Abraham Kuyper. Hij was een oud man (zesen-zeventig jaar), hij was nogal doof en hij was eigenlijk afkerig van alle verzet, maar onder pressie van zijn mede-deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid (zo heette het college dat voor de Gereformeerde
1 Convent der Kerken: Notulen, z y juni 1940. 2 A.v., 30juli 1940. 8 Th. Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 79.'in strijd met de Christelijke barmhartigheid'
; bovendien werden ook de protestantse Joden getroffen. 'Eindelijk worden de Kerken'
, zo eindigde het stuk, 'op het diepst ontroerd omdat het hier betreft het volk waaruit de Zaligmaker der wereld is geboren en dat het voorwerp is van de voorbede der Christenheid opdat het zijn Heer en Koning lere erkennen. Het is om deze redenen dat zij zich wenden tot Uwe Excellentie met het dringende verzoek te willen medewerken tot de intrekking van de bovenbedoelde voorschriften. Zij doen daarbij een beroep op de belofte, door Uwe Excellentie in een plechtig uur geschonken, dat zij ons volkskarakter wil eerbiedigen en aan ons land geen ideologie wenst op te dringen die ons vreemd is.'
Dit adres werd op vrijdag 25 oktober aan Seyss-Inquarts bureau afgegeven; er werden afschriften van gezonden aan het Episcopaat en aan het college van secretarissen-generaal. Diezelfde vrijdag ontvingen de hervormde predikanten een door de Algemene Synode opgestelde kanselboodschap", met verzoek (de Synode kon niets opleggen), deze op zondag 27 oktober in de dienst voor te lezen. Het was een markant stuk waarin de Synode de Kerk wilde 'herinneren aan het hoge goed van de geestelijke vrijheid'
, 'de plaats en de waarde van het Christelijk gezin'
onderstreepte en bovendien de Kerk opwekte 'tot een nieuwe waardering van de dag des Heren'
. Het eindigde met korte oproepen:
'Zijt vurig van geest.
Dient den Here.
Verblijdt u in de hoop.
Zijt geduldig in de verdrukking.
Volhardt in het gebed.
Wachtende op de openbaring van Zijn onvergankelijk Koninkrijk.'
Vervolgens, zo berichtte de Synode, konden de predikanten in de dienst meedelen dat zes kerkgenootschappenê een adres tot Seyss-Inquart gericht hadden,
1 Tekst in Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. II, p. 19. 2 Tekst: a.v., p. 17-18. 3 De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de Remonstrantse Broederschap en de Algemene Doopsgezinde Sociëteit.'in welk adres deze Kerken eenparig uiting geven aan de ernstige bedenkingen die zij uit beweegredenen van barmhartigheid en op gronden, aan de Heilige Schrift ontleend, koesteren tegen de onlangs uitgevaardigde voorschriften waarbij de benoeming en bevordering van ambtenaren en andere personen van Joodsen bloede in Nederland wordt verboden, met dringend verzoek aan de Rijkscommissariste willen medewerken tot de intrekking van bovenbedoelde voorschriften.'
Nadere beschouwingen over deze mededeling achtte de Synode ongewenst.
Niet alleen de kanselboodschap maar ook de mededeling over het gemeenschappelijk adres aan Seyss-Inquart maakte diepe indruk. 'Ineens waren daar eigenlijk niet meer zes kerken, maar', schreef Koopmans, 'de ene, heilige, algemene, Christelijke kerk, de kerk des Heren [ezus." Een stroom van dankbetuigingen kwam bij de Synode binnen. 'Laat ik het nu maar eerlijk mogen zeggen'
, zei later een Amsterdams predikant, 'ik heb het aldoor zo gevoeld dat dit voor mij betekende: 'nu ontvang je je marsorder'
.... De mensen leefden op, want de Kerk sprak en dat was een belangrijk ding! Zelfs niet àl te trouwe kerkgangers kwamen 's middags weer omdat ze het wéér wilden heren."
Door enkele hervormde predikanten werd voorlezing van de toegezonden stukken geweigerd.
Prof. Kuyper, de afgevaardigde der Gereformeerde Kerken in het kerkelijk convent, had gemeend dat van het adres aan Seyss-Inquart eerst melding gemaakt mocht worden als een antwoord binnengekomen was. Hij had voor de gereformeerde kerkeraden (in de Christelijke Gereformeerde Kerk werd ook dat nagelaten) alleen een kort bericht klaargemaakt over de gedane stap. Daarvan werd de verzending vertraagd en het gevolg was dat de gereformeerden in veel plaatsen van bezoekers van hervormde en andere kerkdiensten moesten vernemen dat hun eigen kerkgenootschap een protest ingediend had waar zij niets van wisten. Prof. Kuyper maakte het er niet beter op door in zijn weekblad De Heraut mee te delen waarom hij de voorlezing van de tekst op 27 oktober onraadzaam geacht had. Hiermee werd dus, tot genoegen van Duitsers en NSB'ers, het meningsverschil naar buiten gedragen. Buskes en anderen namen dat hoog op en weigerden voortaan samen met Kuyper te vergaderen. Deze trok zich zogenaamd wegens zijn doofheid terug. Mr. J. Donner volgde hem op. Begin november werd overi
1]. Koopmansin Woord ell Wereld, aangehaaldin Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 49. 2 F. L. van Duykeren in L. de Jong: De bezetting, p.'het antisemitisme'
van de agenda van het Convent der Kerken afgevoerd. Het zou er spoedig op terugkeren.
Enkele dagen na het bekend worden van het eerste kerkelijke protest nam ds. J. Koopmans de pen ter hand. Hij kon er zich niet bij neerleggen dat enkele honderdduizenden Nederlanders min of meer gedachteloos de Ariërverklaring afgelegd hadden. Hij schreef de tekst voor een brochure: Bijna te laat!l
'Wanneer'
, betoogde hij, 'als één man allen die het formulier moesten ondertekenen, de ondertekening hadden geweigerd, was het de Duitsers eenvoudig onmogelijk geweest, hun praktijken hier te importeren. Wij moeten eerlijk bekennen: daarvoor is het nu te laat ... Wij hebben een slagverloren ... De volgende slag wordt moeilijker. N u komt natuurlijk het ontslag aan personen 'van Joodsen bloede'
... Zij gaan eruit - daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.'
Koopmans gaf zijn manuscript aan mej. Kohlbrugge. Deze wist in N oordwijk via ds. Kroon een drukker te vinden, A. Dorsman, die bereid was, dertigduizend exemplaren te drukken. Dat kostte f 600. Mej. Kohlbrugge kreeg het bedrag van een van Eykrnans vrienden. De voorraad werd in Amsterdam opgeslagen ten huize van ds. Oorthuys en daar door de predikant en zijn vrouw, door mej. Kohlbrugge en haar zuster alsmede door twee studenten voor verzending klaargemaakt: o.m. aan de secretarissengeneraal, aan aile burgemeesters, vele notarissen en alle Christelijke schoolbesturen. Voorts zouden velen, onder wie oud-leden Vall de NCSV, honderd exemplaren of meer ontvangen ter verdere verspreiding. De enveloppen en pakketten werden in koffers naar leden Vall de Lunterse Kring gebracht en alle op een afgesproken uur verzonden.
Waarom waren die secretarissen-generaal, burgemeesters, notarissen en Christelijke schoolbesturen uitgekozen? Omdat Koopmans op de laatste bladzijden van Bijna te laat! een hartstochtelijk beroep op hen deed, alle medewerking aan het ontslag Vall Joden te weigeren. 'Tenslotte nog één vraag'
, had hij geschreven: 'Wat doet het Episcopaat?'
Het had ten aanzien van de Jodenvervolging tot dusver gezwegen.
1 Tekst in Touw: Het verzet.der Hervormde Kerk, dl. II, p. 209-16.
Toen de kanunniken van het Domkapittel op woensdagochtend IS mei in
het bescheiden aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan te Utrecht bijeen
kwamen, zagen zij, aldus Aukes, de biograaf van mgr. de Jong,
'een man, diep onder de indruk van de gebeurtenissen in het land, geschokt
door het Godsgericht dat over zijn leven komt, en bezorgd over de nabije kans
dat men hem, de notoire tegenstander van het Germaans systeem, het nood
zakelijk werk zal beletten. Maar het eerste besluit dat hij in dit gezelschap
neemt, is duidelijk en vast: de maatregelen tegen de NSB blijven gehandhaafd,
het koste wat het kost ... 'Ik bedank liever dan dat ik dit opgeef'
, zegt Jan de Jong.'l
Wat was formeel de positie van de aartsbisschop? Hij was niet meer dan
prunus inter pares: hij kon niet dicteren welk standpunt de vier bisschoppen
(Roermond, Den Bosch, Breda, Haarlem) zouden innemen, maar hij moest
telkens trachten hen te overtuigen teneinde eenstemmigheid te bereiken.
Ten aanzien van de uitspraken tegen de NSB sloten de vier bisschoppen zich
bij hem aan, de bisschop van Den Bosch evenwelmet een bezwaard hart.
Mgr. A. F. Diepen, tachtig jaar oud, was namelijk van mening dat het
Episcopaat zijn houding niet had mogen bepalen zonder vooraf de goed
keuring van de Paus verworven te hebben. Daarmee was de aartsbisschop
het radicaaloneens: de Nederlandse bisschoppen dienden naar hun eigen
geweten te luisteren, zü moesten leiding geven, die leiding kon niet van het
verre Rome uitgaan en hij, de aartsbisschop, was niet bereid, in enig opzicht
met het nationaal-socialisme of met de bezetter te pacteren. Begin juni
legden een van zijn oude studievrienden, mgr. Th. J. F. Verhoeven, directeur
van het Rooms-Katholiek Centraal Bureau voor Opvoeding en Onderwijs
(het bureau dat o.m. aan alle katholieke instellingen van bijzonder onderwijs - richtlijnen doorgaf) en de hoofdredacteur van het maandblad Studiën,
pater C. Wessels S. J., hem een concept-rondschrijven voor dat er van uit
ging dat de katholieken na Seyss-Inquarts toespraak in de Ridderzaal een
tegemoetkomende houding jegens de bezetter paste. Mgr. de Jong bracht
het niet op, het rondschrijven ten einde te lezen. 'Hij legde het papier'
, aldus
Aukes, 'met een ruk terzijde: 'Wat is dit voor onzin, heren? Ik wil geen
tweede Innitzer zijn !"2 Innitzer was de kardinaal-aartsbisschop van Wenen
die in maart '38 de Anschluss toegejuicht had.
1 H. W. F. Aukes: Kardinaal deJong (1956), p. 254-55. 2
Mgr. de Jongs beleid (wij komen er in ons volgend deel op terug) werd in de zomer van '40 een mengsel van fermheid en voorzichtigheid. Vóór alles ging hij er naar streven, de kudde der gelovigen bijeen te houden. Samen met de overige bisschoppen deed hij in augustus aan de geestelijke adviseurs der katholieke maatschappelijke organisaties weten dat die organisaties voorshands in stand dienden te blijven; federatieve samenwerking met anderen werd toegestaan maar in zodanig gevalmochten alleen de katholieke erganisaties als zodanig, niet de individuele leden van die federatieve verbanden lid worden. 'De omvorming van het maatschappelijk leven in corporatieve geest'
werd door de bisschoppen bepleit; overigens waren zij van mening dat de oprichting van 'eenheidsorganisaties'
getuigde van 'een onjuist begrip van hetgeen de nieuwe verhoudingen eisen.'!
In die 'nieuwe verhoudingen'
was volgens mgr. de Jong geen plaats voor anti-Joodse maatregelen. In oktober ontving bij van Slotemaker de Bruïne de tekst van het eerste protest der protestantse kerken. Hij was van mening dat van het Episcopaat een soortgelijk stuk moest uitgaall en maakte die mening ook kenbaar. 'Het kapittel'
, zo schreef hij op 7 november aan de vier bisschoppen, 'was er over het algemeen vóór en ook Wij zijn van mening dat aan een volksdeel groot onrecht wordt aangedaan, ook kerkelijke belangen zijn er mee gemoeid. Al is het maar een 'getuigen'
dat praktisch geen resultaat zal hebben, het is toch goed, onze overtuiging tot uiting te brengen. Als wij later eventueel ook meer direct getroffen zouden worden, zouden wij ook meer op morele steun van anderen kunnen rekenen ... Als u het met Ons eens bent, zullen Wij een soortgelijk stuk als de Protestanten opstellen.' 2
Deze brief die in enkelvoud geschreven werd, ging op de gebruikelijke wijze bij de bisschoppen circuleren; elk voegde zijn eigen opinie aan die van de aartsbisschop toe. In eerste instantie was de bisschop Vall Haarlem, mgr. J. P. Huibers, de enige die mèt de aartsbisschop voorstallder was zowel van een protest als van het openlijk afkondigen daarvan. 'Wanneer we het '
stil' doen'
, schreef hij, 'dan is het resultaat zeker nihi I. Een openlijk getuigen kan het volk sterken.'3
'Nogmaals doorgezonden'
, zo reageerde de aartsbisschop en hij herhaalde zijn opinie: 'Ik ben het volkomen eens met mgr. Huibers. Een protest aan de Rijkscommissaris zonder meer heeft geen zin.'? N u sloot mgr. Lemmens (Roermond) zich bij hem aan:
1 Circulaire, 14 aug. 1940, van de bisschoppen aan de geestelijke adviseurs (S. Stokman: Het verzet v@ de Nederlandse bisschoppen, p. 173). 2 Brief, 7 nov. 1940, van mgr.]. deJong aan de bisschoppen (Archief Aartsbisdom). 3 Aantekening, 13 nov. 1940 (a.v.). • Aantekening, 15 nov. 1940 (a.v.).
'Dat door de Protestantse Kerkgenootschappen zulk een stap gezet is, is ook zelfs in deze niet-gemengde streken bekend en het wekte verwondering dat de Katholieke Kerk niet opkwam tegen het onrecht. Ik ben voor het zenden van een adres en wanneer andere Hoogwaardige Excellenties tegen bekendmaking op de kansel bezwaren blijven hebben, dan moet het op andere wijzen toch ter kennis van het volk komen dat ook de Katholieke Bisschoppen onrecht onrecht durfden te noemen en er tegen op zijn gekomen. Als het feit aan de priesters (dekenen) overal bekend gemaakt wordt, komt de bevolking er ook van op de hoogte."
Maar het protest ging niet door. Mgr. Diepen en mgr. P. Hopmans, de vijf-en-zeventigjarige bisschop van Breda, hadden hun bezwaren gehandhaafd; twee vóór, twee tegen, constateerde de aartsbisschop toen hij Zijn oorspronkelijk voorstelmet de nadere adviezen onder ogen kreeg.
Dat was op zaterdag 23 november.
Diezelfde dag werd in Delft een studentenstaking afgekondigd: alle Joden die in overheidsdienst waren, de academische docenten inbegrepen, hadden de uitoefening van hun functie moeten staken.