In de tweede helft van oktober klampten de secretarissen-generaal zich aan de hoop vast dat de bezetter er van zou afzien, te eisen dat de Joden uit overheidsdienst ontslagen zouden worden: het waren er, naar verhouding, zo weinigen. Blijkens de ingevulde Ariërverklaringen bevonden zich onder de 7838 personen die bij de waterschappen, veenschappen en veenpolders werkzaam waren, slechts 2 Joden, bij de 24025 personen in dienst van privaatrechtelijke lichamen waaraan een publiekrechtelijk lichaam deelnam, de besturen inbegrepen (dat sloot o.m. alle instellingen voor bijzonder onderwijs in) 169, onder de öoa Ieden van de staande en zittende magistratuur, de griffiers inbegrepen, 18. Van de 193 214 personen die onder het departement van binnenlandse zaken vielen (het departement zelf, de daaronder ressorterende diensten als de PTT, de provinciale en gemeentelijke besturen plus -diensten), waren 2090 van Joodse afkomst, van wie 794 in dienst waren bij de gemeente Amsterdam. Het totale aantal van hen die eventueel de uitoefening van hun functie zouden moeten staken, was 2 535. 2
lAantekening, 22 nov. I940 (a.v.). 2 Dit cijfer staat genoemd in het 'Tätigkeits bericht der Abt.]. niederl. Personalangelegenheiten vam to.Juli 1940 bis to. Juni 1941' (II juni I94I), p.
Eind oktober waren de Ariërverklaringen, ingevuld en wel, door de departementen ontvangen - nu kon de bezetter tot de actie overgaan die hij begin oktober al aangekondigd had.
Op 4 november deelde Generaleommissor Wimmer secretaris-generaal -1 Frederiks schriftelijk mee dat de Joden (half- en kwart-Joden uitgezonderd) hun overheidsfuncties moesten neerleggen. Toen de secretarissen-generaal op 6 november bijeenkwamen merkte Trip op, 'dat de vergadering principieel haar standpunt zal moeten bepalen ten aanzien van het al of niet medewerken aan deze ontslagen.'!
Begeerde hij een weigering? Het blijkt nergens uit. Trouwens, van prof. François, de juridische adviseur van het college, was bekend dat naar zijn mening de Duitsers het recht hadden, de door hen gewantrouwde Joden uit 11lID functies te ontheffen; en zouden de secretarissengeneraal niet vernomen hebben dat er ook leden van de Hoge Raad waren die zich konden 'indenken dat de bezetter in het bijzonder de Joodse ambtenaren . . . als gevaarlijk beschouwden'ê? Bovendien beweerde voorzitter Snouck Hurgronje dat mr. Visser, de president van de Hoge Raad, had doen weten dat hij verzet ontried.ê Men ging er van uit dat aan het ontslag der Joden niets meer te verhelpen viel- kon men dan niet, door medewerking te verlenen, een gunstige wachtgeldregeling bereiken? Bovendien zou men, aldus Spitzen, voor 'uitzonderingsgevallen'
kunnen opkomen. 'De vergadering kan zich hiermee verenigen'
, doch, zo werd genotuleerd: 'dit standpunt zal zo nodig nog nader worden overwogen.l"
Negen dagen later (15 november) sprak men af dat men bij het aanzeggen van het ontslag tot uiting zou brengen dat het 'in opdracht van de Rijkscommissaris'
plaats vond - trouwens, het begrip 'ontslag'
zou niet gebruikt worden, de betrokkenen zouden alleen 'voorlopig worden ontheven van de waarneming van hun functie."
Tegen die formulering zou Seyss-Inquart. stellig geen bezwaar hebben: hij had in juni de weerstrevende secretarisgeneraal van defensie, Ringeling, immers ook slechts 'voorlopig van de waarneming van zijn functie ontheven.'
Maar Seyss-Inquart had wèl bezwaar, een veelzeggend bezwaar bovendien: het woordje 'voorlopig'
moest verdwijnen; het verdween.
Op die waarschuwing had vooral Telders aangedrongen.
Op alles wat hij in die maanden om zich heen zag geschieden, reageerde de voorzitter van de Liberale Staatspartij met voorbeeldige zuiverheid. Zoveel verzetsimpulsen gingen er van hem uit dat het welleek of hij zich ten volle bewust was dat hij niet lang in vrijheid zou blijven. Hij wist dat hij gevaar liep. Tegen een student die hem, vermoedelijk begin december, een onderduikadres aanbood, zei hij ongeveer het volgende: 'Ik sta voor het recht. Als ik onderduik, geef ik mijn houding prijs. Het gaat er in deze fase om dat er mensen zijn die het recht durven verdedigen."
WehlLl, dat deed hij.
Hij inspireerde de redactie van Het Liberale Weekblad waarin regelmatig principiële artikelen opgenomen werden. Hij stelde samenmet zijn collega's Verzijl (Utrecht), Rutgers (Vrije Universiteit), F. M. van Asbeck (Leiden) en jhr. mr. W. J. M. van Eysinga (Leiden) in de herfst een lange nota op, waarin nauwkeurig aangetoond werd dat reeksen maatregelen van de bezetter, de anti-Joodse maatregelen inbegrepen, in strijd waren met het Landoorlogreglement. 2 Die nota, op 15 oktober gedateerd, werd aan de Amerikaanse consul te Amsterdam overhandigd met verzoek haar door te geven aan de regering te Londen; zij heeft die regering inderdaad bereikt. Van de conclusie dier nota: dat in bezet gebied meer en meer een toestand van 'verkapte annexatie'
ontstond, maakten wij al melding."
Vooral Telders vond dat het tijd werd, de secretarissen-generaal tot eenJ. Verzamelde geschriften, dl. IV, p. 330-62. 3 Een exemplaar van de nota viel begin '42'van niet te keren aandrang van de bezetter zelf'
. Uitgesproken scherp was de brief dan ook niet; niettemin viel hij bij de secretarissen-generaal niet in goede aarde: wat verbeeldden die politici zich wel, zich te mengen in bestuursaangelegenheden en -conflicten waarvan zij de achtergrond niet kenden! De onmiddellijke reacties van het college kennen wij niet doordat er in de notulen als gevolg van ziekte van secretaris Schaepman een gaping zit, maar er vond over de brief spoedig een bespreking plaats waar enerzijds Snouck Hurgronje, Frederiks, Tenkink en Verwey aanwezig waren en anderzijds Telders, Schouten en [oekes. Men werd het er niet eens. 'We agree to disagree', zei Snouck aan het slot", en het contact liet bij Frederiks zulk een onaangename indruk achter dat hij zich na de oorlog niet eens meer herinnerde dat hij ooit de brief gezien had die tot dat contact had geleid." Persoonlijk had hij trouwens geen enkele behoefte aan adviseurs, hij 'kende die heren als zodanig niet./"
De secretarissen-generaal wisten dat de Leidse studenten, tal van hoogleraren en zes protestantse kerkgenootschappen tegen de anti-Joodse politiek van de bezetter geprotesteerd hadden; misschien had deze en gene onder hen ook Koopmans brochure Bijna te laat! niet alleen ontvangen maar ook gelezen; wellicht had de stap van Telders c.s. toch iets meer indruk op hen gemaakt dan zij bereid waren toe te geven. In elk geval vonden zij dat het op hun weg lag, ook hunnerzijds aan Seyss-Inquart althans een aantal bezwaren kenbaar te maken tegen de eis, dat de Joden hun functies bij de overheid zouden neerleggen. Zij deden dat in een door Spitzen en Tenkink opgestelde, gemeenschappelijke brief van 25 november.f waarin zij schreven datWimmersp. 364-69. 2 Getuige R. A. Verwey, Enq., dl. VII c, p. 62I. 3 Getuige K. J. Frederiks, a.v., p. 52I. 4 A.v. 5 Tekst: a.v., dl. VII b, p.
Wenn wir uns nach reifiicher Erwägung schliesslich dazu entschlossen haben, die Durchführung der obeneru/ähnten Anordnung zu ubernehmen, so ist dabei die Erwä gung entscheidend gewesen dass es sich hier urn eine vorübergehende Massnahme handle die, wie aus den erlduternden Auiführungen hervorging, zur Aufrechterhal tung der öjJentlichen Ordlnmg und Sicherheit diente'
Wat betekende dat laatste zinsdeel?
Het betekende dat de secretarissen-generaal mèt prof. François van mening waren dat de ambtsontheffmg der Joden volkenrechtelijk geoorloofd was. Zij hadden trouwens in hun brief geschreven dat zij 'Verständnis [hotten] dafür dass uom deutschen Standpunkt [uden als deutschfeindlich zu betrachten sind'l - dat was hetzelfde 'begrip'
dat bij een aantalleden van de Hoge Raad leefde. Bij de opmerking in de brief van de secretarissen-generaal dat het hier slechts 'eine vorûbergehende Massnahme' betrof en dat juist die 'Erwägung' voor hen 'entscheidend' geweest was, tekenen wij aan dat Seyss-Inquart uitdrukkelijk het woordje 'voorlopig'
geschrapt had uit de schriftelijke mededeling die aan de betrokken Joden uitgereikt zou worden.
De ontvangst van de brief der secretarissen-generaal werd namens SeyssInquart door Wimmer bevestigd; op de inhoud ging hij niet in. Intussen had Wimmer zich bereid verklaard, een lijstje van Joodse '£rontstrijders'
die wellicht als 'Ehren-Arier' beschouwd zouden worden, in ontvangst te nernen.ê Spitzen kon begin december aan zijn ambtgenoten meedelen dat bij zijn departement één Joodse hoofdingenieur 'wegens zijn betrekkelijke onmisbaarheid'
in dienst mocht blijven." Aan de overigen had Spitzen persoonlijk en mondeling bericht gegeven van hun ambtsontheffmg. 'Anders zeer spraakzaam, kon hij', aldus een der betrokkenen, 'toen moeilijk uit zijn woorden komen. Ik was ruim een half uur op zijn kamer. Wat ik mij zeer goed herinner, was dat de heer Spitzen mij zei, er over gedacht te hebben om zijn functie neer te leggen, doch dat hem van Joodse zijde, hij noemde de naam van de heer Asscher of van mr. Visser, verzocht was, zijn stoel zo lang mogelijk te blijven bezecten'"
- vermoedelijk was dat de echo van hetgeen Snouck Hurgronje over Vissers opvattingen weergegeven had.
1 A.v. 2 Csg: Notulen, 27 nov. 1940. 3 A.v., 6 dec. 1940. 4 Brief, 8 mei 1965,
Op vrijdag 22 november ontving de pers instructie, niets te melden over het 'ontslag van Joodse ambtenaren'
cDaags tevoren, op donderdag z r, waren van de departementen de mededelingen uitgegaan die voor de betrokkenen bestemd waren. Door de provinciale en gemeentelijke besturen werden die veelal per post verzonden - dat hing van de aantallen af.
De burgemeester van Utrecht, ter Pelkwijk, was aanvankelijk van mening dat de gemeentebesturen medewerking moesten weigeren. Hij zocht de Vlugt op, zijn ambtgenoot in de hoofdstad, Amsterdam" - helaas: daar waren de mededelingen juist uitgegaan, hoewel het college van burgemeester en wethouders enkele dagen tevoren het bericht van de komende ambtsontheffmgen 'met ontsteltenis'
vernomen had." De voltallige protestantse Schoolraad kwam in Utrecht op 28 november in vergadering bijeen en aanvaardde de ambtsontheffingen, daar 'de bezettende overheid de verantwoordelijkheid droeg'
en niet de schoolbesturen,"
Op enkele scholen in den laude kwam het tot duidelijke reacties.
Aan de rijks-hbs te Tiel werd door de leerlingen geld ingezameld om aan twee Joodse leraren een geschenk aan te bieden. Zodra de directeur dit merkte, werden de initiatiefnemers voor enkele dagen van de school verwijderd; de geschenken werden later toch aangeboden. Op het gemeentelijk Lyceum in Doetinchem ging een grote groep oudere leerlingen spontaan in staking. In Groningen (dit kan zich ook elders voorgedaan hebben) ontving de Joodse rector van het stedelijk gymnasium een door bijna alle leerlingen ondertekende betuiging van sympathie. In Amsterdam kwam het bij het conservatorium tot een demonstratie waarbij toespraken gehouden werden en ging een grote groep leerlingen van het Vossius Gymnasium tot een proteststaking van één dag over. 'De meeste leraren waren het met ons eens'
, aldus een der initiatiefnemers, 'al heeft geen enkele zich bij ons aangesloten wat me toen wel een beetje speet.I"
In de universitaire wereld werd de beroering het grootst.
Utrecht en Amsterdam) en twee confessionele: de Vrije Universiteit te
Amsterdam en de Rooms-Katholieke te Nijmegen. Voorts waren er twee
openbare hogescholen: de Technische Hogeschool te Delft en de Landbouw
hogeschool te Wageningen. Er waren de bijzondere Nederlandse Econo
mische Hogeschool te Rotterdam en de Katholieke Economische Hoge
school te Tilburg. Tenslotte was er een Theologische Hogeschool te Kampen
die in dit relaas verder buiten beschouwing blijft. Van deze instellingen van
hoger onderwijs waren er acht waar docenten aan verbonden waren die
door de anti-Joodse maatregelen getroffen zouden worden: Leiden, Gronin
gen, Utrecht, Amsterdam. (de gemeente-universiteit), Delft, Wageningen,
Rotterdam en Nijmegen. In die universitaire wereld was in de eerste bezettingsmaanden bij ver
scheidene hoogleraren en bij vele studenten, zij het vagelijk, een geest van
verzet tot ontwikkeling gekomen. Op initiatief van Telders hadden in
Leiden al in mei enkele uit verschillende faculteiten afkomstige hoogleraren
de hoofden bijeengestoken en dit overleg had tot de vorming van twee
groepen van achttien hoogleraren geleid (vergaderde men met twintig of
meer personen, dan moest men immers de Haagse procureur-generaal om
verlof vragen); in die twee groepen vond regelmatig beraad plaats over de
situatie in den lande. Bovendien had de Amsterdamse hoogleraar Scholten
in de herfst bevorderd dat er niet-officiële besprekingen plaats vonden
tussen hoogleraren van de belangrijkste universiteiten en hogescholen; als
regel waren dan van elk dezer instellingen drie hoogleraren aanwezig. Via
deze en dergelijke contacten had men o.m. bevorderd dat het protestadres
aan Seyss-Inquart in oktober door ongeveer de helft van alle hoogleraren
ondertekend was. De andere helft had voor die ondertekening dus niet
gevoeld. Er waren nogal wat hoogleraren die volledig opgingen in hun
wetenschappelijk werk, er waren anderen die meenden dat elke actie de
voortzetting van het hoger onderwijs dat ook voor de toekomst van het
land van zo grote betekenis was, in gevaar zou brengen, er waren er ook die
zich afvroegen of het wel op de weg lag van wetenschapsbeoefenaren,
duidelijk stelling te kiezen in politieke vraagstukken, en er waren er ten
slotte die er bij tijd en wijle eerlijk voor uitkwamen dat zij persoonlijk bang
waren. Verzet was een zaak van politieke overtuiging en van karakter, maar
hoogleraren waren niet om hun politieke overtuiging en hun karakter
eigenschappen benoemd maar op grond van hun wetenschappelijke capaci
teiten. Het waren er niet zo velen die onmiddellijk beseften dat de Neder
landse beschaving door grote gevaren bedreigd werd. Een van hen was de
Utrechtse historicus, prof. dr. P. Geyl, die na de meidagen bij de hervatting'het gefluit eens vogelaars"
.'
Aan de Universiteit van Amsterdam werd in september bij de overdracht van het rectoraat door de aftredende rector-rnagnificus, prof. dr. J. J. van Loghem, lid van de medische faculteit, eenstrijdvaardige toespraak gehoudenwaarin van Loghem, onder verwijzing naar hetgeen in Nederland en door Nederlanders opgebouwd was, impliciet de propaganda van Duitsers en NSB'ers ontzenuwde als zat het Nederlandse volk op de '
Nieuwe Orde' te wachten om het eindelijk tot behoorlijke prestaties te brengen. 'De typische groepering van het Nederlandse volk kan'
, zei hij ook, 'de Nederlandse student waarderen als een verschijnsel van sterk geestelijk leven. Krachtens zijn kennis van de geschiedenis van ons volk begrijpt hij deze groepering en vindt er de verklaring in van het stabiele staatkundige evenwicht dat Nederland, ondanks opgewekte partijstrijd, sinds zovele jaren kenmerkt.'
Van Loghem einidgde met een huldebetoon aan de Jood Spinoza :
'De titel van het vijfde deel van Spinoza'
s Ethica luidt: De potentia intellectus seu de libertate humana, ofwel: slechts de mens die zich onder leiding der Rede stelt, zal de vrijheid deelachtig worden. Hechten wij deze woorden van Nederlands grootste wijsgeer ad ualvas academicas. Sub specie aeternuatlsl'?
Op deze woorden volgde een daverend applaus.
Heel wat minder applaus was er te Leiden waar de aftredende rectorrnagnificus, de classicus prof. dr. F. Muller, tot veler ergernis een proDuitse redevoering hield waarbij Seyss-Inquarts Beouftragter voor ZuidHolland, Schwebel, in uniform aanwezig was. Voorts werd ook te Groningen de rectoraatsoverdracht met zeer gemengde gevoelens bijgewoond. De senaat had er voor het studiejaar' 40-'
4I van der Pot, hoogleraar in het volkenrecht, als rector-magnificus voorgesteld; deze was inderdaad door waarnemend secretaris-generaal Reinink benoemd maar drie dagen later had Reinink op instructie van Generalleommissar Wimmer die benoeming geannuleerd en een nieuwe rector-magnificus aangewezen: de pro-Duitse, bijna zeventigjarige Germanist prof. dr. J. M. N. Kapteyn. Een aantal Gro
J Notulen van de senatus COil tractus van de rijksuniversiteit Utrecht, 24 mei 1940, aangehaald in de brief, 23 juli 1954, van P. Geyl aan J S. Bartstra (Collectie-Geyl). 2 Tekst in Universiteit van Amsterdam: Centraal Pacutteitenblad, 21 sept. 1940. 3
In de vooroorlogse studentenwereld hadden zich over het algemeen slechts vrij kleine groepen studenten voor algemene politieke vraagstukken actief geïnteresseerd. Veruit de meeste studenten kwamen uit burgerlijke milieus en velen onder hen hadden de studie aan universiteit of hogeschoollouter als een opleiding beschouwd die men in alle rust kon volgen, ontheven aan 'wat er woelde in de maatschappij, in de 'kille'
, waar men na afloop van de studie een goedbetaalde functie hoopte te verwerven. In veel opzichten stamde de atmosfeer bij het hoger onderwijs nog uit de negentiende eeuw, en uit die eeuw daterende gewoonten en gebruiken waren met name in zwang gebleven bij de Corpora die vooral in de kleinere steden waar universiteiten en hogescholen gevestigd waren, de toon aangaven in de studentenwereld. Naast die Corpora waren ook andere, minder aan traditie gebonden gezelligheidsverenigingen ontstaan, naast politieke groeperingen die evenwel over het algemeen slechts een bescheiden aanhang hadden.
De Duitse bezetting bracht in deze situatie een radicale verandering teweeg: daar werd opeens de gehele Nederlandse samenleving, de studentenwereld inbegrepen, met een maatschappelijk feit van overweldigende betekenis geconfronteerd. Ook in die studentenwereld drongen de politieke tegenstellingen in volle heftigheid door." Elke hoogleraar die zich pro-Duits /
1 'Meldungen aus den Niederlanden', 20 (12 nov. 1940), p. II. 2 In Nijmegen werd in september een lid van het corps, een Rijksduitser, die bij het zingen van het Wilhelmus met een pijp in zijn mond was blijven zitten, de sociëteit uitgegooid; een dag later werd de praeses van het corps, J. M. L. Th. Cals, gearresteerd. Hij werd na vier weken vrijgelaten met het verbod, toespraken te houden - en op de avond van zijn vrijlating hield hij reeds 'een grote speech tot de corpsleden'
('Nijmeegse Universiteit 1938-1945'
, p. 5, Doe U-SII, a-r) waarvan de echo gelukkig niet tot de Sicherheitspolize! und SD
Opmerkelijk was het dat de studentenorganisaties reeds in de zomer steun waren gaan zoeken bij elkaar. Zij hadden (voor 'eendracht'
kiezend in plaats van voor 'eenheid'
) in augustus de Nederlandse Studenten Federatie opgericht: een bundeling van alle bestaande organisaties die aan elke universiteit en hogeschool een contactcommissie kreeg; een permanent secretariaat van de federatie werd bij het Leidse Studentencorps gevestigd. 'Wij willen trouw blijven aan ons volk en aan zijn waardige tradities'
, verklaarde het bestuur der federatie in een eerste oproep aan alle studenten, 'wij willen handhaving van de bij ons volkskarakter aansluitende geestelijke vrijheid in het openbare leven, met volledige erkenning van de noodzakelijke handhaving van orde en gezag.'l
Het waren de vertegenwoordigers van het Leidse corps die, vermoedelijk in september, in het bestuur van de federatie de vraag aan de orde stelden welke houding men moest aannemen als er maatregelen getroffen werden tegen de Joodse docenten. Diezelfde vraag was al eerder behandeld in gemeenschappelijke bijeenkomsten van de senaten der Corpora. De Leidse senaat had toen op een verzetshouding aangedrongen maar had, althans volgens een Leids verslag, slechts steun gevonden bij de senaat van Delft, 'terwijl de anderen een meer weifelende houding aannamen.f In de bestuursvergaderingen van de federatie kwam dezelfde verdeeldheid tot uiting: Delft en Leiden spraken zich, vermoedelijk in oktober, principieel voor een studentenstaking uit indien de bezetter het ontslag der Joodse docenten zou forceren, en de vertegenwoordigers van de andere universiteiten en hogescholen achtten een staking te riskant. Onder leiding van praeses C. P. C. Fabius die veel contact had met prof. Telders, stelde het Leidse corps zich het scherpst op: principieel weigerde het medewerking aan de Opbouwdienst en aan de Winterhulp.
1 Leids Universiteitsblad, Bijzondere Bekendmaking (z.d., aug. 1940) (Doe II-791, a-s). 2 'Enkele. episoden uit het verzet der Leidse studenten', p. I
De volgende dag, zaterdag 23 november, kwamen de hoogleraren die al enkele malen onder voorzitterschap van Scholten vergaderd hadden, in Amsterdam bij hem thuis bijeen; alleen Nijmegen en Tilburg ontbraken. Men wist dat het broeide in de studentenwereld en dat daar door velen over een staking gedacht werd. Dat denkbeeld werd door alle aanwezigen verworpen. Zij spraken er onderling over dat in Polen het gehele hoger onderwijs vernietigd was en dat studentendemonstraties in Praag er in november '39 toe geleid hadden dat alle instellingen voor hoger onderwijs in het Protektorat gesloten waren terwijl bovendien negen studenten door de Duitsers doodgeschoten waren en meer dan duizend naar concentratiekampen overgebracht - zou Seyss-Inquart, als het in Nederland tot stakingen kwam, niet even onbarmhartig reageren? 'Na een ampele discussie van allerlei mogelijkheden'
werd besloten, 'dat men er zich toe zou beperken, alle collega's op te wekken tot een openlijk krachtig protest op hLU1colleges'
; dat protest zou, zo werd gehoopt, de studenten 'voldoening schenken'
, anders gezegd: hen van stakingen weerhouden.l
Maar op het moment waarop dit besluit genomen werd, was in Delft de staking al begonnen.
Aan de Technische Hogeschool zouden drie hoogleraren van hL1l1functie ontheven worden; één hunner, prof. mr. A. C. Josephus [itta, placht op zaterdagochtend college te geven. Het bericht: 'de Joodse docenten worden ontslagen'
, was vrijdag aan de studenten bekend geworden. Velen hunner besloten, prof. [itta's laatste college demonstratief bij te wonen, zeker viertot vijfhonderd studenten stroomden zaterdagochtend naar zijn collegezaal toe. [itta was er niet, de zaal was dicht. Men dromde verontwaardigd samen in de hal en op de trappen. Een acht-en-twintigjarige student, Johan Barthold Frans van Hasselt" voorzitter van de vereniging van studenten in de civiele
Nagenoeg alle studenten bleven van de colleges en practica weg, zulks tot ontsteltenis van de meeste hoogleraren. 'De TH is een broze bol, mijne heren, u moet er niet mee voetballen!' betoogde de president-curator jegens de senaat van het corps"
en op maandagavond werd in een vergadering van de academische senaat op drie studentenvertegenwoordigers druk uitgeoefend om de staking tot één dag te beperken. Dat werd geweigerd. Dinsdag kwam Homan, het lid van het Driemanschap van de Nederlandse Unie, naar Delft om, na overleg met Generalleonunissar Schmidt, op de studenten in te praten; ook hij had geen succes.
Wat de hoogleraren en Homan gevreesd hadden, geschiedde: woensdagavond kwam bericht binnen dat de bezetter de Technische Hogeschool gesloten had. Aan de studenten werd verboden, zich bij andere instellingen van hoger onderwijs te laten inschrijven. Medio december werden alle Delftse studenten-sociëteiten door de Sicherheitspoiizei bezet.
Op diezelfde zaterdagmiddag 23 november waarop in Amsterdam de vergadering van hoogleraren ten huize van Scholten plaats vond, kwam in Utrecht het bestuur van de Nederlandse Studenten Federatie bijeen. De vertegenwoordigers van Delft waren er aanwezig en zij konden meedelen dat de studenten van de TH maandag in staking zouden gaan. Die mededeling leidde tot gemengde reacties, verscheidene bestuursleden van de federatie waren van mening dat een stakingsparooi bij hun universiteiten en