Op 14 maart 1941 stond het in de bladen te lezen: achttien verzetsstrijders waren door de Duitsers gefusilleerd.
Het bericht maakte diepe indruk. Zeker, de bezetting hàd al mensenlevens gevergd: de slachtoffers die in Amsterdam bij het neerslaan van de Februaristaking door Duitse kogels getroffen waren. Hoeveel het er geweest waren, was niet bekend; geruchten deden de ronde waarin van grote aantallen sprake was. Terwijl evenwel bij hun dood het toeval een rol gespeeld had, was bij de achttien geëxecuteerden sprake geweest van een Duits wilsbesluit het doodvonnis dat niet door toepassing van het gratierecht opgeheven was. Medeleven en verontwaardiging vlamden op - medeleven met de families der geëxecuteerden, verontwaardiging jegens de Duitsers. Achttien doden! Hoeveel zouden nog volgen? Het was een benauwende vraag.
Maar nog geen twee weken na die rade maart klampten opeens talloze N ederlanders zich aan de verwachting vast dat het einde der verschrikkingen in zicht was.
Die reactie deed zich voor op donderdag de 27ste.
De duizenden, tienduizenden wellicht die op die dag in alle delen des lands, zoals gewoonlijk, 0111 kwart voor twee 's middags naar de Nederlandse nieuwsuitzending van de European Service der BBC gingen luisteren (een verboden handeling maar er was niet veel angst voor controle), hoorden de omroeper eerst aankondigen dat hij elk ogenblik 'belangrijk nieuws'
verwachtte uit Belgrado, de hoofdstad van Joegoslavië; toen kwamen 'de gebruikelijke kleinigheden: bommenwerper neergeschoten, schip getorpedeerd, luchtaanvallen. Weinig schade, weinig doden."
Maar dan! In Joegoslavië, zo hoorde men opeens, had zich een staatsgreep voorgedaan: prinsregent Paul was met zijn kabinet afgezet, de zeventienjarige troonopvolger had als Peter II het gezag aanvaard, een nieuw kabinet werd gevormd.
Twee dagen tevoren, op 25 maart, was de Joegoslavische regering bezweken voor de Duitse druk.: prins-regent Paul en zijn ministers hadden zich bij het Driemogendhedenverdrag aangesloten dat eind september' 40 tussen
1 A. van Boven (ps. van A. van de Kamp): Jan Jansen in bezet gebied. Oorlogsdagboek van een ambtenaar (1946), p. 48.
In die eerste maanden van' 41 werd Hiders beleid door het besluit bepaald dat, toen Engeland doorvocht, in de tweede helft van '40 steeds vaster vorm aangenomen had: in de voorzomer van '41 zou de Sowjet-Unie overvallen worden. Medio december waren de directieven naar de Wehrmacht uitgegaan; zij hielden in dat alle voorbereidingen voor de inzet van een vernietigend offensief-op IS mei voltooid moesten zijn. zulks impliceerde dat er rust moest heersen in het belangrijke flankgebied dat gevormd werd door de Balkan - rust vooral daarom omdat de Duitse aardolie voor het overgrote deel afkomstig was uit Roemenië. Tot Hiders ergernis had evenwel zijn Italiaanse bondgenoot Mussolini die rust verstoord door eind oktober' 40 van Albanië uit Griekenland aan te vallen; de Grieken hadden stevig van zich afgebeten; de Italiaanse strijdkrachten waren spoedig op Albanees gebied teruggedrongen. Begin december had Hider besloten, Italië op de Balkan te hulp te komen: op een nader te bepalen datum zouden de Duitsers Griekenland binnendringen, voorlopig niet verder dan tot Athene en omgeving. Dat konden zij (zie de kaart op pag. 7) alleen doen via Joegoslavië of via Roemenië en Bulgarije. Roe~enië en Bulgarije waren tot medewerking bereid. Roemenië had zich al in de herfst van '40 bij het Driemogendhedenverdrag aangesloten en ondanks Russische en Engelse waarschuwingen volgde Bulgarije dat voorbeeld op I maart '
41. De tien Duitse divisies die in de winter van' 40 op '
41 in Roemenië geconcentreerd waren, trokken nadien zuidwaarts naar de Griekse grens. Medio maart gelastte Hider dat zij, werd het offensief eenmaal ingezet, heel Griekenland dienden te veroveren.
De uitbreiding van die opdracht was logisch. Immers, in Griekenland waren inmiddels Britse troepen aangekomen, aangevoerd uit Noord-Afrika.
Churchills oorlogskabinet had voor een uiterst moeilijke beslissing gestaan. Het was duidelijk dat de Duitse strijdkrachten die naar de Balkan getransporteerd waren, Griekenland zouden aanvallen. Was het verantwoord, de
, Engelands zaak was in Joegoslavië populair: de Serven hadden in de eerste wereldoorlog aan de zijde van Frankrijk, Engeland en Rusland gevochten en het nieuwe koninkrijk dankte zijn ontstaan aan de overwinning der Geallieerden in 1918. Joegoslavië was overigens een verdeeld en brokkelig geheel gebleven en van de dynastie die van Servische oorsprong was, was niet voldoende bindende kracht uitgegaan. Koning Alexander I en zijn ministers waren niet in staat geweest, de tegenstellingen tussen de verschillende volkeren (Serven, Kroaten, Slowenen, Bosniërs, Montenegrijnen, Macedoniërs) te bezweren. Die tegenstellingen hadden de koning ook het, leven gekost: in samenwerking met Kroatische fascisten hadden terroristen uit Macedonië hem in 1934 in Marseille vermoord. Kroonprins Peter was toen elf jaar. Nadien werd het koninklijk gezag door een regent uitgeoefend: een broer van Alexander, prins Paul. 2 Ook de prins-regent stond in zijn hart aan Engelands kant. Voor de meeste van zijn ministers gold trouwens hetzelfde. Maandenlang hadden zij geweigerd, zich bij het Driemogendhedenverdrag aan te sluiten, ~ulks mede daarom omdat zij volgens de letter van dat verdrag verplicht konden worden, aan Duitslands zijde aan de oorlog deel te nemen. Hitler en zijn minister van buitenlandse zaken, von Ribbentrop, waren die aansluiting blijven eisen, Hitler in een gesprek dat hij begin maart met prins Paul gevoerd had. Er was
1 Aangehaald in (United Kingdom, Cabinet Office) History of the Second World War. Military Series. J. R. M. Butler: Grand Strategy, dl. II (1957), p. 442-43. (Verder aan te halen als Butler: Grand Strategy, dl. II). 2 Er waren eigenlijk drie regenten maar van hen drieën was 'prins Paul veruit de invloedrijkste.'Engeland'
, zei de generaal, 'verliest alle veldslagen behalve de Ïaatste.'!
Op dinsdag 25 maart ondertekenden [oegoslavië's minister-president en minister van buitenlandse zaken in Wenen het protocol waarbij Joegoslavië zich bij het Driemogendhedenverdrag aansloot. Een geheime toevoeging bepaalde dat van Joegoslavië noch bij verdere operaties op de Balkan noch bij veldtochten elders hulp gevraagd zou worden en dat het bij een uiteindelijke vredesregeling in Europa het Macedonische deel van Griekenland zou verwerven met inbegrip van de havenstad Saloniki. Maar wat waren Duitse toezeggingen waard? Trouwens, het enkele feit al van de publieke alliantie met Hitler en Mussolini leidde met name in Servische nationalistische kringen op woensdag 26 maart tot felle verontwaardiging. Men voelde zich verraden. Er werd geroepen om actie - en die actie kwam: in de nacht van woensdag op donderdag liet generaal Simowitsj een staatsgreep uitvoeren. Deze verliep vlot: er werd geen schot gelost. Prins Paul bood geen verzet en werd naar Griekenland weggewerkt, de jeugdige Peter zou als koning optreden en Simowitsj zou een nieuwe regering vormen. Radio Belgrado riep dat alles om en op die bewogen 27ste maart trokken enthousiaste betogers door de straten van de Joegoslavische hoofdstad; een grote menigte stond er te juichen voor de Engelse legatie.
'Joegoslavië heeft zich tegen Hitler gekeerd!'
Dàt was het grote nieuws dat op donderdagmiddag en donderdagavond in bezet Nederland van mond tot mond doorgegeven werd. Hier en daar waren er wel realisten die aannamen
'Het kost hem olie, het kost hem soldaten!"
Andere Nederlanders, misschien wel vele andere, oordeelden optimistischer: moest men het feit dat slimme Balkan-politici zich openlijk tegen Hitler durfden keren, niet als bewijs zien dat het er met Duitsland slecht voor stond? En hoe zou Italië na al zijn falen in Albanië en NoordAfrika, op die nieuwe tegenslag reageren? Hoe Duitsland op Italië's eventuele ineenstorting ? Was daar op de Balkan niet een machtig, door de Engelsen gesteund front in opbouwen zou alleen al dàt feit de Duitsers er niet van overtuigen dat hun positie hopeloos werd? Was die staatsgreep in Belgrado dus niet eigenlijk het beslissende keerpunt? 'Welk een dag'
, noteerde een dagboekschrijver in Amsterdam, 'Revolutie in Yoego Slavië! De twee ministers die het Driemogendhedenpact met de heer Joachim von Ribbentrop ondertekend hebben, in de bajesopgesloten. Prins Paul op de vlucht, koning Peter gekroond, het volk davert van enthousiasme.'
Maar in Amsterdam was het enthousiasme niet geringer:
'Op straat zijn de mensen dol van opwinding! Dàt was het, ieder heeft het gehoord. In de kruidenierswinkel tracteerde de loopjongen op sigaretten!
Welk een dag!' - dag met groot nieuws, niet alleen uit Joegoslavië trouwens, want 111 Abessynië hadden de Italianen twee vestingen moeten prijsgeven:
'Cherem gevallen, Hanna veroverd! Het kan eenvoudig niet op! 27 maart 1941, welk een dag!"
Die opluchting, die vreugde, die uitgelatenheid, - zij hadden alles te maken met de toenemende druk van ruim tien maanden bezetting, met de groeiende verontwaardiging over het optreden van Duitsers en NSB' ers - niets daarentegen met de werkelijke politieke en militaire krachtsverhoudingen in de lente van '41.van Boven:p.S. de Vries Jr.: Dagboek,maart(Collectie dagboeken, nr.
Nog op dezelfde dag waarop hem het bericht van de staatsgreep in Belgrado bereikte, besloot Hitler, Joegoslavië militair te vernietigen en het land in brokken te verdelen. Vanuit het noorden en, in het oosten, van Bulgarije uit zouden Duitse strijdkrachten Joegoslavië binnendringen. De gebieden die vóór de eerste wereldoorlog deel hadden uitgemaakt van het oude Oostenrijk-Hongarije zouden grotendeels aan Gross-Deutschland toegevoegd worden, maar ook Hongarije en Bulgarije zouden gebiedsuitbreiding krijgen. Het grootste deel van Joegoslavië zou Hitler aan Mussolini overlaten, alleen het vroegere Servië zou onder Duitse Militärverwaltung geplaatst worden, Kroatië tenslotte (waar een fascistische stroming bestond) zou autonomie krijgen.
AI die territoriale regelingen stelde Hitler op 3 april vast.
Drie dagen later, op zondag de öde, werd het offensief ingezet. Het was door de Duitse militaire staven snel geïmproviseerd - en niet zonder bezorgdheid: zouden de Duitse tanks in het goeddeels bergachtige terrein dat zich uitstekend voor de guerrilla leende, wel snel genoeg kunnen oprukken? Hitler voorzag een langdurige en misschien wel moeilijke strijd. Maar het viel hem mee. Het Joegoslavische centrale bestuursapparaat werd op de ochtend waarop de strijd ontbrandde, lamgeslagen door een zware luchtaanval op het centrum van Belgrado waarbij enkele duizenden slachtoffers vielen. De mobilisatie van de Joegoslavische troepen liep in het honderd; .hele regimenten, met name die welke afkomstig waren uit Kroatië (waar men zich steeds bij Servië achtergesteld gevoeld had), weigerden te vechten; de guerrilla, waarvoor niets voorbereid was, kwam niet van de grond en zelfs in bergachtige streken werd verzuimd bruggen op te blazen. Na elf dagen capituleerde het opperbevel, koning Peter II en minister-president Simowitsj ontkwamen ternauwernood per vliegtuig naar Griekenland.
In dat laatste land (dat, evenals Joegoslavië, op 6 april aangevallen werd) rukten de Duitsers iets minder snel op: hier en daar boden Griekse maar vooral ook Britse eenheden hardnekkige weerstand; dan gaf de Duitse superioriteit in de lucht en te land de doorslag. Het Griekse opperbevel
En een nieuwe tegenslag volgde.
Al enkele maanden lang hadden Hiders naaste militaire adviseurs er op aangedrongen dat tegelijk met of spoedig na de operaties op de Balkan het eiland Malta veroverd zou worden dat, zolang het in Engelse handen was, de toevoer naar de Duits-Italiaanse strijdkrachten in Noord-Afrika bemoeilijkte. Hitler legde dat advies naast zich neer. Op raad van generaal Student (die inmiddels hersteld was van de verwonding die hij op dinsdagavond 14 mei '40 in Rotterdam opgelopen had) besloot hij, met inzet van Duitse parachutisten en luchtlandingstroepen Kreta te veroveren. Op 20 mei daalden de eerste parachutisten op het eiland neer; tien dagen later was het geheel in Duitse handen, zij het dat het Luftlandekorps (dat een bijzonder gedurfde operatie uitgevoerd had) deerlijk gehavend was. Maar ook de Britten hadden, eerst bij de verdediging, later bij de evacuatie van Kreta, zware verliezen geleden, niet alleen aan troepenen voorraden maar ook aan marine-eenheden en koopvaardijschepen.
Vanmaand tot maand werd de gehele Britse positie in het Midden-Oosten ernstiger bedreigd.
Eind april had Rommels Afrika Korps Wavells strijdkrachten die verzwakt waren door de divisies die naar Griekenland overgebracht waren, weer naar de Egyptische grens teruggedrongen; alleen de havenstad Tobroek bleef in Britse handen. In mei moesten de Britten een pro-Duitse opstand in Irak neerslaan. Zij begonnen toen ook, met steun van Franse strijdkrachten die zich aan de zijde van generaal de Gaulle geschaard hadden, moeizaam door te dringen in de Franse kolonie Syrië waar de machthebbers trouw gebleven waren aan het Vichy-bewind.
Of de Engelsen op den duur Egypte en het Suezkanaal zouden kunnen behouden, leek zeer de vraag.
En in het algemeen zag Hitler in de lente van ' 41 geen reden om er aan te twijfelen dat de eindoverwinning zeker was. Haast had hij wèl: Amerikaanse hulp zou Engeland in staat kunnen stellen, lange tijd het hoofd te bieden aan de Duitse militaire macht, De veldtocht in de Sowjet-Unie zou evenwel, zo meende hij, spoedig beslist zijn. Nadien voorzag hij geen moeilijkheden voor Duitslands grondstoffenpositie. En zou hij, heer en meester van het gehele Europese continent, dan niet de Krlegsmarine en de Luftwaffe dusdanig kunnen uitbreiden dat hij Engeland van de toevoer overzee grotendeels of zelfs geheel zou kunnen afsnijden? De Endsleg leek slechts een kwestie van tijd - en misschien zou Engeland al tot bezinning komen wanneer het later in '4I, als de Sowjet-Unie verslagen was, door nieuwe Duitse offensieven zijn gehele positie in het Midden-Oosten en in het gebied van de Middellandse Zee zou moeten prijsgeven.
Inderdaad had Hitler, wat de Engelsen betrof, in de lente van ' 41 in menig
Verlicht ademhalen, omdat althans van de 'Bismarck' geen gevaren meer te duchten waren. Overigens bleven er, met het oog op het verloop van de strijd ter zee, zorgen te over. In de zes maanden van januari tot en met juni '41 ging van de totale transportvloot waar Engeland en zijn bondgenoten
Vanmaand tot maand werd duidelijker dat Engeland zonder grootscheepse Amerikaanse 'hulp niet in staat zou zijn, het hoofd boven water te houden.
Voor die hulpverlening werd begin' 41 een nieuwe basis gelegd. President Roosevelt wist dat Engelands dollarreserves uitgeput raakten. Daar werd iets op gevonden: de president vroeg bij het Congres machtiging aan, goederen die van belang waren voor de verdediging van landen die zich tegen Duitsland, Italië of Japan verzetten, aan die landen te lenen of te verpachten; voorshands zou van betaling dus geen sprake zijn. Het betrokken wetsontwerp, de Lel1d-Lease-Bill werd na heftige debatten (er was nog steeds in de Verenigde Staten een sterke isolationistische stroming) begin februari goedgekeurd door het Huis van Afgevaardigden (260 stemmen vóór, 165 tegen) en een maand later door de Senaat (62 vóór, 33 tegen). Maar de oplossing van de betalingsproblemen betekende nog niet dat de transportproblemen uit de wereld waren. Ook op dat gebied kwam Roosevelt de Engelsen te hulp: Engelse oorlogsschepen mochten op Amerikaanse werven gerepareerd worden, eind april nam de Amerikaanse vloot in de westelijke helft van de Atlantische Oceaan het patrouilleren van de Engelsen over. Ook werd in maart afgesproken dat het kleine Engelse garnizoen op IJsland door een Amerikaans vervangen zou worden en voorts werd van Amerika uit begonnen aan een vaste luchtverbinding naar Aequatoriaal Afrika, zodat bommenwerpers die de Engelsen in de Verenigde Staten verworven hadden, via die route naar het Midden-Oosten overgevlogen konden worden. Tenslotte werden opleidingsscholen van de Amerikaanse luchtmacht opengesteld voor de training van Britse oorlogsvliegers.
Ook uit andere maatregelen bleek dat Roosevelt vastbesloten was om, blijvend eerder binnen de letter dan binnen de geest van de Amerikaanse neutraliteitswet, Engeland een maximum aan hulp te bieden. Zou het voldoende zijn? Veel militaire kracht konden de Verenigde Staten zèlf nog niet ontwikkelen. Een in twee decennia opgelopen achterstand kon niet in korte tijd ingehaald worden. Toen Roosevelt, bevreesd voor een Duitse door
De Duitsers hadden op dat moment meer dan 175 goed uitgeruste divisies op de been.
Hoe kon Engeland ooit de oorlog winnen?
Het is, achteraf gezien, volstrekt duidelijk dat eerst de langdurige en hevige strijd aan het oostelijk front alsmede Amenka's intrede in de oorlog de grondslagen gelegd hebben voor de overwinning waaraan ook Engeland deel had. Maar zo werd het door de meeste tijdgenoten niet gezien, en bepaald ook niet door Churchill, de leden van zijn oorlogskabinet en zijn hoogste militaire adviseurs, de Chiefs of Staff. Zeker, in hun kring die dag aan dag het hoofd moest bieden aan dodelijke gevaren en dreigingen, werd vertrouwd en zelfs verwacht dat de Verenigde Staten binnen afzienbare tijd hun immens potentieel in de strijd zouden werpen (in de eerste wereldoorlog was dat ook eerst na meer dan twee-en-een-half jaar het geval geweest); ook werd rekening gehouden met de waarschijnlijkheid dat het tussen Duitsland en de Sowjet-Unie tot een breuk, wellicht zelfs tot oorlogshandelingen zou komen, maar, gezien de moeite die het de Sowjet-Unie een jaar tevoren gekost had om het kleine Finland te bedwingen, werd met name door de meeste hoge militairen aangenomen dat de Duitsers Rusland (de 'kolos op Iemen voeten'
die ook in '17 bezweken was) in een korte Blitzkrieg zouden verslaan. Desondanks was het bepaald niet, de visie van de Engelse oorlogsleiders dat Engeland zonder Amerika's volledige deelneming aan de oorlog geen kans had om Duitsland: op het Europese vasteland te verslaan. Die oorlogsleiders hielden vast aan de bij het Napoleontisch tijdperk aansluitende conceptie die zij zich in Engeland 'finest hour' (de zomer en herfst van '40) eigen gemaakt. hadden.- Het belangrijkste was: standhouden; Europa moest geblokkeerd worden: dan zou Duitsland een groeiend tekort krijgen aan grondstoffen; tegelijk moest men dan met de zware bonunenwerpers van de Royal Air Force (er werden plannen ontworpen om er niet minder dan 4 000 te bouwen) de voornaamste bedrijven van de Duitse oorlogsindustrie en, de doelen ruimer nemend, de steden waar die bedrijven gelegen waren, in puin gooien; zulks zou, zo verwachtte men, het moreel van het Duitse volk
Deze conceptie was bemoedigend en dit is ook, zo kan men achteraf constateren, haar positieve, ja historische functie geweest. Reëel was zij niet. Ten eerste werd in die conceptie niet verdisconteerd wat Duitsland kon ondernemenals het de Sowjet-Unie verslagen had. Ten tweedewerden demoeilijkheden van Duitslands grondstoffenvoorziening er ernstig in overschat; de blokkade was ook niet totaal - er zaten in de lente van '41 twee grote gaten in: aanvoer uit en via de Sowjet-Unie en aanvoer uit de Franse koloniën in Noord-Afrika. Aan die aanvoer uit en via de Sowjet-Unie kon Engeland niets doen en de aanvoer uit de Franse koloniën wilde het niet hinderen: men was bevreesd dat incidenten met Franse vrachtschepen er toe zouden leiden dat het restant van de Franse slagvloot dat in de haven van Toulon lag, zich bij de Kriegsmarine zou voegen. Ten derde werd in de Engelse conceptie onderschat, hoeveel tijd het zou vergen 4000 zware bommenwerpers te bouwen; het effect dat bombardementen zouden hebben zowel op de oorlogsproductie als op het moreel van de tegenstander, werd overschat. En ten vierde werder, de mogelijkheden overschat die, met name in economisch hoog ontwikkelde landen, aan de bevolkingen gelaten waren om de Duitse oorlogsinspanning in beslissende mate afbreuk te doen. De noties van de algemene volksopstand en van het ingrijpen van door de lucht bewapende verzetslegers waren romantisch, maar slecht gefundeerd; de Britse historicus Gwyer heeft dat laatste terecht geconstateerd. Immers, men wilde van de volkeren in bezet Europa alleen die algemene volksopstand en van de door de lucht bewapende verzetslegers alleen hun inzet vergen, indien vaststond dat het een en het ander niet zou leiden tot een katastrofale mislukking en universele bloedbaden; het moest dus vaststaan dat de reguliere Britse strijdmacht de Wehrmacht aan zou kunnen. Anders gezegd: 'de enige voorwaarden die het welslagen der opstanden konden verzekeren, waren', aldus Gwyer, 'tegelijk die welke ze strategisch overbodig zouden maken.'!
Dat het door de lucht bewapenen van min of meer aanzienlijke aantallen verzetsstrijders een groot probleem zou vormen, gingJ.
Hoe dat zij - vooral Churchill was er van overtuigd dat het voor Engeland zinloos was, een groot leger op te bouwen dat numeriek met het Duitse te vergelijken zou zijn: dat was een doel dat het zoveel kleinere Engeland met geen mogelijkheid ooit zou bereiken. Een orthodoxe oorlog leek bij voorbaat verloren - men moest die oorlog dus onorthodox voeren. De opbouw van de moderne, mobiele strijdkrachten die uiteindelijk in Europa zouden landen, was overigens ook zo eenvoudig niet. In de lente van '41 kwam men niet verder dan tot het concentreren van welgeteld één divisie (vier-entwintigduizend man) die in reserve gehouden werd om, als Hitler Spanje en Portugal zou bezetten, te landen op de in de Atlantische Oceaan gelegen Spaanse en Portugese bezittingen: de Azoren (dat ook de Verenigde Staten die wilden beveiligen, was aanvankelijk in Londen niet bekend), Madeira en de Canarische eilanden; wat men aan landingsschepen bezat, moest voor die operaties gereserveerd worden: voor eventuele landingen in Europa schoot niets over. In Londen nam men overigens aan dat die landingen in Europa, zelfs als de Verenigde Staten volledig aan de oorlog gingen deelnemen, slechts een beperkte omvang zouden krijgen. 'The effort involved in shipping modern armies with the ground staff of Air Forces is so great that even with American help we can never hope to build up a very large [orce on the Continent' - zo heette het in de Review of Future Strategy die op 14 juni door de Britse ChiefS of StafIaan het Britse oorlogskabinet voorgelegd werd"; men moest zich op de opbouw van kleine strijdmachten concentreren en hun inzet zou, aldus de Engelse militaire deskundigen, op zijn vroegst over anderhalf jaar mogelijk zijn: in de herfst van 1942.
Had men dat in bezet Nederland vernomen of beseft, dan zou een kreet van ontzetting opgegaan zijn.
Het verwachtingspatroon van een volk dat onderdrukt wordt, heeft met name in oorlogstijd maar een zwakke verbinding met de objectieve werke
1 Aangehaald in Butler: Grand Strategy, ell. II, p. 549.
Zo was het ook in bezet Nederland in de lente van '41: uitgelaten vreugde bij de omzwaai in Joegoslavië en, bij velen, diepe neerslachtigheid in de weken waarin in Noord-Afrika alle terreinwinst die de Engelsen in Wavells offensief behaald hadden, verloren ging en waarin op de Balkan en op Kreta bleek dat de Engelse strijdkrachten niet in de verte bij machte waren, de Duitse Blitzkrieg te weerstaan. Maar ook toen zag men lichtpunten: de Londense radio berichtte immers regelmatig dat de bommenwerpers van de Royal Air Force doelen in Duitsland bombardeerden. Die bombardementen konden toch niet zonder effect blijven!
Veel effect hadden ze in werkelijkheid niet.
In april werden enkele Nederlandse journalisten door de bezetter in de gelegenheid gesteld, er zich in het Ruhrgebied en in het Rijnland van te vergewissen dat het leven normaal zijn gang ging. De verslaggever van De Residentiebode wijdde er een artikel aan (23 april) waarin hij de spot dreef met de Engelse propaganda. 'Ik vind'
, schreefhij, 'dat er toch wel één dappere Nederlandse journalist mag zijn die de waarlijk heroïsche moed heeft om terwille van de waarheid-en-niets-dan-de-waarheid te sneven voor zijn land ... Welnu, wat de Engelse radio vertelt, herhaaldelijk vertelt, is waar. Ik weet wel dat ge niet twijfelt aan de pijnlijke accuratesseen juistheid van de Engelse zender. Maar toch moet het u deugd doen, nu in uw krant zelf te lezen wat de redacteur van die krant met eigen ogen aanschouwd heeft. Keulen, Düsseldorf, Duisburg, Bonn, noemt u maar op, Kruppwerken, de'Dit was Keulen'
, 'hier stond de Dom'
, 'hier werkten eens tienduizend arbeiders.'
Dit evident ironische artikel werd zo algemeen voor een beschrijving van de werkelijkheid gehouden, dat de losse nummers van De Residentiebode in een wip uitverkocht waren. Janke, hoofd van de Presseabteilung van het Reichskommissariat, maakte een dag later op zijn persconferentie 'die bedauerliche Feststellung ... dass hier viele Leute noch sehr krankhaft in ihrem Denken sind und eigentlich in ein Irrenhaus gehören.'l Bij wijze van strafmaatregel werden De Residentlebode en De Tijd (dit laatste dagblad had het ironische artikel overgenomen) ruim twee maanden lang verboden. Uiteraard werd dit verbod door menigeen als bewijs gezien dat de reportage wel degelijk beschreven had hoe het er bij de Duitsers uitzag." Daarom was zij ook met zoveel graagte gelezen: , '0 Engeland, sla toe dat zij het voelen! Verwoest ook Duitslands steden, spaar er geen. En zoek niet langer meer naar oorlogsdoelen, want elke Duitser is er immers een. Wreek, Engeland, uw zwaargetroffen steden! Verwoest hun steden, zonder onderscheid doe aan die schoften als ze aan ons deden! 0, Engeland, sla toe! Nu is het tijd!'
·
'Doe aan die schoften als ze aan ons deden!'
Het gedicht in Het Parool sloeg op de meidagen van 1940 en het sloeg voor. al op het bombardement van Rotterdam dat, naar men vrij algemeen veronderstelde, aan dertigduizend Rotterdammers het leven gekost had. Er was veel gebeurd in dat eerste bezettingsjaar. De druk nam toe. Reglementering greep om zich heen. Het leven werd schraler, ook in de lente van '41. In april werd de aardappel, het volksvoedsel bij uitstek, opeens gerantsoeneerd:
1 Verslag persconferentie, 24 april 1941 (DVK, 46). 2 'Keulen is onherkenbaar'
, schreefhet illegale Vrij Nederland beginjuli '41. 'Alleen de Dom staat nog overeind, met slechts één kleine kapel beschadigd. Langs de kaden van de Rijn zijn alle pakhuizen verdwenen. De fabrieken zijn vernield. Zó is het ook in de haven van Duisburg. Zó is het in Düsseldorf.'
(Vrij Nederland, 1, p. 4). 3 Het Parool, 6 (9 april 194 1), p. 3·
Niet zonder bezorgdheid zagen de autoriteiten de dagen van 10 tot 14 mei ,41 naderen. Tijdens de Februaristaking was in Amsterdam en omgeving duidelijk gebleken hoe men over de bezetter dacht; nadien hadden zich ook elders incidenten voorgedaan. Op Overflakkee was het op I maart tot een grote vechtpartij gekomen met een patrouille van de Wehrmacht en een week later was er een Kommando van de Duitse Ordnungspolizei uitgescholden dat als versterking naar het eiland gestuurd was; bij wijze van represaille waren toen ruim honderdtachtig mannelijke inwoners van Sommelsdijk die tussen de achttien en dertig jaar oud waren, gearresteerd en een maand lang in het concentratiekamp Schoorl opgesloten. Eind april was aan de gemeente Utrecht wegens anti-Duitse demonstraties een boete van f 50 000 opgelegd. Daar kwam bij (en het feit was de Duitsers niet onbekend) dat in de lente van ,41 nieuwe uitroepen en gebaren in zwang raakten die stuk voor stuk getuigden van vertrouwen in Duitslands nederlaag. De lettercombinatie 'O-z-o'
('Oranje zaloverwinnen'
) was al in de herfst van '40 populair geworden; ze werd in de lente van '41 zo vaak in advertenties gebruikt, zij het in schijnbaar onschuldige aankondigingen ('Onze zuurkooloverheerlijk'
bijvoorbeeld, en dan werden de letters O-z-o vet gedrukt), dat de Presse abteilung spoedig deed weten dat zij niet alleen tegen de stellers van dergelijke advertenties zou optreden maar ook tegen de directies van bladen welke ze opnamen. Populair werd ook de groet 'hallo'
, maar dan als afkorting van 'hang alle laffe landverraders op "
Het dragen van afbeeldingen van levende leden van het Oranjehuis (menigeen droeg een zilveren munt waarin de beeldenaar van koningin Wilhelmina uitgezaagd was) werd begin mei verboden; onmiddellijk nadien ging men er toe over, militaire knopen waar de Nederlandse leeuw op stond, als patriottisch insigne te dragen. Moest dat niet óók verboden worden? In de vergadering van de vijf procureursgeneraal met de leiding van het departement van justitie zei de procureurgeneraal bij het Haagse gerechtshof, de NSB'er mr. R. van Genechten, 'dat een dergelijk verbod toch weinig uithaalt daar, zodra het ene wordt verboden, het andere weer wordt bedacht."
1 Vergad. p.g.: Notulen IS mei 1941, p. S. Het desbetreffende verbod werd eind juni uitgevaardigd, gevolgd door het verbod, rood-wit-blauwe vlaggetjes als fietsvlaggetjes te gebruiken.
Van dat laatste een tekenend voorbeeld.
Begin mei kreeg de eigenaar van een Rotterdamse agentuuren commissiehandel die sinds 1930 'Oranjeklant'
als telegramadres gebezigd had en enveloppen placht te gebruiken die een rood-wit-blauw kruis droegen, aanzegging dat hij zowel het een als het ander onmiddellijk moest nalaten. Als telegramadres koos hij toen de woorden: 'Het moest'
, en het kruis op zijn enveloppen liet hij in zwart drukken. Omtrent dit alles zond hij een circulaire aan zijn cliënten. Een stroom van huldigende brieven volgde, 'een firma uit Amsterdam telegrafeerde: 'het spijt ons dat het moest'
" en bij de telefonische doorgave van dit telegram zei de telefoniste: 'het spijt ons ook dat het moest.' Een NSB'
er maakte de Sicherheitspolizei op de circulaire van de zakenman attent; deze, die al 'een kostbare lap oranje zijde had gekocht, voldoende om er minstens vijf prachtige japonnen uit te maken', werd prompt gearresteerd.!
Het was de Engelse radio die in de lente van '41 voor nieuwe middelen ging zorgen om de vijand en zijn handlangers te tarten. Radio Oranje begon in maart met de wekelijkse uitzending van een politiek cabaret, 'De Watergeus'
, waarin bij voorkeur aan oude, bekende wijzen nieuwe teksten toegevoegd werden, 'telkens hoorde je die de dag daarna op straat fluiten of zingen door deugnieten van fietsjongens. Natuurlijk genoot het publiek met volle teugen'ê. Er werd druk geluisterd naar de uitzendingen uit Londen: vrij algemeen wist men waar die 'deugnieten van fietsjongens'
op doelden. Begin april, kort dus na het begin van 'De Watergeus'
, nam de Nederlandse sectie van de BBC een initiatief van de Belgische over: de luisteraars in bezet gebied aansporen, de letter V ('Vlor Victory!') op muren en schuttingen te schrijven. De eerste aansporingen in die geest waren door de Belgische sectie medio januari uitgezonden. Toen in Londen bericht binnenkwam dat zij opgevolgd waren, ook in Nederland (waar druk naar de Vlaamse uitzendingen geluisterd werd), ging ook de Nederlandse sectie van de BBC het V-teken propageren, zelfs op rijm: 'Vooruit, voortaan doet allen mee: schrijft V's waar ge kunt vinden, en vormt twee vingers tot een V bij 't groeten van uw vrinden! Dan wordt ons vaderland weer vrij,
's in veelvoud vecht ook gij! Victorie! Vlug: vangt aan!'!
. 'Neuerdings', zo berichtte begin juni het geheime weekrapport van de Sicherheitsdienst, de 'Meldungen aus den Niederlanden', 'ist in verschiedenen Stellen des Landes eine neue Grussform der königstreuen Nieder länderjestzustellen. Beim Gruss wird der rechte Arm erhoben und dabei der Zeige- und Mittelfinger in V-Farm gespreizt, was
'Vrijheid'
und
'Victorie'
bedeuten sol1.'2 .
Volgens een aan de Wehrmachtbefehlshaber, generaal Christiansen, uitgebracht rapport weerklonk daarbij soms de roep: 'Verkade!'
- en dat begrip sloeg dan op de initialen uit de zin: 'Vrijheid en recht kennen alleen de Engelsen!'
3
Waar kwam dit alles op neer? Hierop, dat de anti-Duitse gezindheid die sinds de zomer van' 40 gegroeid was, zich in het dagelijks leven steeds sterker in kleine, uitdagende demonstraties ging uiten. Zouden het in de herdenkingsdagen van 10 tot 14 mei '41 wellicht grote demonstraties worden?
De provinciale en gemeente-besturen ontvingen instructie van Binnenlandse Zaken, er op toe te zien dat de bevolking op generlei wijze uiting zou geven aan haar 'gevoelens van rouw'
; dat was, 'zowel in het belang van ons land en van elke Nederlander alsook in het belang van de noodzakelijke goede samenwerking met de Duitse autoriteiten bepaald ongewenst en mitsdien ontoelaatbaar'
; 'plechtigheden bij oorlogsgedenktekenen, bijeenkomsten ter herdenking van gevallenen, inzamelingen ten behoeve van de oorlogsslachtoffers en dergelijke'.
moesten 'onvoorwaardelijk achterwege b1ijven.'
4 De pers ontving van de Duitsers instructie, in generlei vorm foto's uit de meidagen van '
40 op te nemen, 'gewenst alleen is: foto's van de goede verstandhouding der Nederlandse bevolking met de Duitse soldaten."
Dwars tegen dat alles in werd die bevolking in verscheidene streken des lands in illegale pamfletten opgeroepen om op de lode of op de rade mei ten tekenvan rouw de gordijnen dicht te doen en zoveel mogelijk thuis te
En nu hoort u Vrijbuiter .' .. Rijmen en praatjes uit de Engelse radio tijdens de oorlogsjaren
'Meldungen aus den Niederlanden',
WBN,
Lagebericht
'velen'
de gordijnen.ê In Gouda deed men dat op de rode mei 'in sommige wijken'
zo algemeen, 'dat van een demonstratie gesproken kon worden.P In Enschede werd op de rade mei in minstens één groot bedrijf ,s middags twee minuten lang de arbeid neergelegd. Een dag tevoren, op 13 mei, werd in Maassluis een vlaggenparade van de Kriegsmarine door een jongeman die zich temidden van een groepje van dertien jeugdigen bevond, met een fluitje verstoord; de dertien werden ter plaatse gearresteerd en samen met drie jongeren uit Vlaardingen die ook aanwezig geweest waren en enkele dagen later werden opgehaald, naar een concentratiekamp gezonden; aan Maassillis werd eenboete van f 100 000 opgelegd, de bevolking moest twee weken lang om acht uur 's avonds binnen zijn en de burgemeester werd door een NSB'
er, die tegelijk regeringscommissaris werd, vervangen+
Onze gegevens zijn, wat het land als geheel betreft, onvolledig. Wij kunnen er slechts aan toevoegen dat op zaterdag 10 mei alom in den lande de graven van Nederlandse militairen onder bloemen bedolven werden, dat op zondag I I mei niet minder dan zeventienduizend personen naar het punt trokken waar het felst gevochten was: de Grebbeberg, en dat in Zeeland, vermoedelijk ook in de andere provincies, het kader van de NSB instructie ontvangen had om de namen en in elk geval de adressen te noteren van diegenen die hun gordijnen gesloten hadden; die gegevens diende men
'ten spoedigste'
door te geven aan de geheime dienst der NSB, de z.g. Centrale Inlichtingen Dienst- die in Den Haag haar hoofdbureau had.
Wat men in bezet gebied publiekelijk niet mocht uiten, werd op de avond van de rode mei met duidelijkheid gezegd door koningin Wilhelmina. In een toespraak voor Radio Oranje- herinnerde zij aan hetgeen een jaar tevoren geschied was; zij repte van 'het stelsel van verraad en verraders, zowel door de vijand als door een geringe groep laaghartige Nederlanders op de meest geraffineerdewijze in praktijk gebracht'; zij roemde 'de dappere weerstand, door onze, door die schurken in de rug aangevallen weermacht geboden' ('schurken'
-wie had dat woord ooit inhet koninklijk vocabulaire aangetroffen?); zij kondigde aan dat voor 'de handvol verraders ... in een bevrijd Nederland geen plaats meer zal zijn.' Dat laatste werd vrij algemeen aldus geïnterpreteerd dat alle NSB'
ers na de bevrijding uit Nederland gedeporteerd zouden worden; men was er niet rouwig om.
Boven memoreerden wij de Duitse instructie aan de pers, geen foto's te plaatsen die aan de meidagen van '
40 zouden herinneren. Die instructie behelsde nog een algemene toevoeging: 'foto'
s van oorlogsgebeurtenissen, welke dan ook', mochten tijdens de herdenkingsdagen niet gebracht worden, 'tenzij er belangrijke gebeurtenissen plaats vinden die een publikatie van dit nieuwe, actuele materiaal vereisen.'
Welnu, aan de militaire fronten speelde zich tussen 10 en 14 mei '41 niets van betekenis af maar in de politieke sector deed zich een gebeurtenis voor die als in de hoogste mate actueel ervaren werd, zij het dat de Duitsers er spoedig een bedremmeld zwijgen 'roe deden.
Wij bedoelen de aankomst van Rudolf Hess in Engeland.
Rudolf Hess, een van Hiders eerste medestanders, was kort na de vestiging van het Derde Rijk plaatsvervangend leider geworden van de NSDAP. In de toespraak die Hitler enkele uren na het begin van de aanval op Polen had gehouden, had hij Hess officieel uitgeroepen tot zijn tweede opvolger (Goering was de eerste)voor het geval hij, Hitler, mocht komen te overlijden. 3 Formeel was Hess daardoor min of meer de 'derde man'
geworden in het
1 Rondschrijven, 7 mei 1941, van de leider van het district Zeeland aan alle groepsleiders (BRve: Dossier J. A. Dekker, H 352/49, map IV, 68 rood). 2 Tekst: Enq., dl. VII a, p. 408--09. 3 Onze samenvatting van de affaire- Hess is hoofdzakelijk gebaseerd op het werk van]. Douglas-Hamilton: Motivefor a mission. The story behind Hess's flight to Britain (1971).
Hiders ambivalentie jegens de Engelsen was Hess niet onbekend: hij wist dat de Führer vaak met waardering gesproken had over de prestaties die de Engelsen bij de opbouw van hun Empire verricht hadden; hij wist ook dat Hitler van mening was dat, als Engeland verslagen was,'niet Duitsland maar in de eerste plaats de Verenigde Staten en Japan van de desintegratie van het Britse Rijk zouden profiteren. Terwijl evenwel Hitler in de loop van '40 tot de conclusie gekomen was dat Duitslands overwinning onverbrekelijk verbonden was met Engelands nederlaag, zette zich in de tot monomanie geneigde geest van Hess steeds meer het denkbeeld vast dat een hernieuwd duidelijk vredesaanbod (waarbij Duitsland natuurlijk heer en meester zou blijven op het vasteland en met name de vrije hand zou behouden in OostEuropa) tot een accoord zou kunnen leiden; in elk geval moest daartoe, meende Hess, een laatste, een allerlaatste poging ondernomen worden - en was het dan niet zijn historische opdracht, zulks te doen en daarbij desnoods het eigen leven te riskeren?
Na het einde van de eerste wereldoorlog had Hess (die officiergeweest was in het regiment waarin Hitler het tot korporaal gebracht had) in München tot de leerlingen behoord van een Duitse ex-generaal, dr. Karl Haushofer, die aan de universiteit in de Beierse hoofdstad een nieuw modieus vak doceerde: de Z.g. geopolitiek; haar voornaamste stellingen kwamen wonderwel overeen met de wensen van Duitse chauvinisten. Hess kwam als student vaak ten huize van prof. Haushofer en deze was het die, na Hiders mislukte Putsch van november '23, Hess naar Oostenrijk hielp ontsnappen. Nadien bleef Hess met prof. Haushofer en diens gezin in contact; na de Machtubernahme kreeg die relatie de betekenis van protectie doordat prof Haushofer met een halfJoodse vrouw getrouwd was. Ook prof. Haushofers oudste zoon, dr. Albrecht Haushofer, kon van die bescherming profiteren: hij werd, op voor
Albrecht Haushofer bezat tal van internationale contacten, vooral in Engels-conservatieve kringen. Tot zijn Engelse kennissen behoorde een Schotse edelman, de latere hertog van Hamilton, die goede relaties had met het Engelse hof en in regeringsmilieus. Toen nu Hess in de herfst van '40 overwoog hoe hij Engeland kon winnen voor een compromis met Duitsland, besloot hij, Albrecht Haushofer via een kennis in Portugal een brief te laten schrijven aan Hamilton. Haushofer die er zich terdege van bewust was dat de N azileiders niet alleen door de Engelse regering maar door de overgrote massa van het Engelse volk als een bende misdadigers beschouwd wcrden (zo was Haushofer hen zelf ook gaan zien), verwachtte geen succes van die stap maar wilde Hess zijn medewerking niet onthouden; de brief werd, vermoedelijk met medeweten van Hitler, eind september verzonden. Hij werd prompt door de Engelse censuur vastgehouden - Haushofer kreeg geen antwoord. Maar Hess gaf zijn project niet op. Hij was een bekwaam piloot. Eind' 40 besloot hij, naar Schotland te vliegen teneinde via Hamilton tot de Engelse koning door te dringen. Op het vliegveld te Augsburg liet hij aan een snelle Duitse jager, een Messerschmitt-s io, extra-benzinetanks monteren; hij schreef in januari' 41 een persoonlijke brief aan Hitler die hij aan zijn eigen adjudant overhandigde en steeg op. Was hij binnen vier uur niet terug, dan diende die adjudant zich naar Hitler te begeven. Vier uur later stond de adjudant al op het punt, naar Hitler te gaan, toen opeens de Messerschmitt van Hess weer verscheen: deze was teruggekeerd in verband met de slechte weersomstandigheden die hij onverwachts aangetroffen had. Hij bleef bij zijn plan - en Hitler lichtte hij niet in.
Op zaterdag 10 mei' 41 steeg Hess bij het vallen van de avond opnieuwop. Hij bereikte Schotland, cirkelde daar enige tijd rond, sprong per parachuut uit zijn toestel, werd door een boer gevonden en onder zijn aangenomen naam ('Oberleutnant Alfred Hom') als krijgsgevangene opgesloten in Glasgow. Hij zei daar dat hij onmiddellijk een gesprek wilde voeren met Hamilton. Deze die in Schotland bij de Engelse luchtmacht diende, reisde zondagmorgen I I mei naar Glasgow, kreeg te horen dat hij niet 'Alfred Hom'
maar Rudolf Hess voor zich had, raakte daarvan overtuigd, luisterde (zonder syrnpathie) naar diens denkbeelden over een Duits-Engels accoord en vloog nog diezelfde avond naar Churchill. Churchilllegde de avances van .Hess naast zich neer; besloten werd, vooreerst over diens aankomst te zwijgen. Volstrekte zekerheid dat' Alfred Hom'
inderdaad Rudolf Hess was, had men trouwens niet.
In de ochtend van zondag II mei arriveerde de adjudant van Hess te Berchtesgaden. Dringend vroeg hij Hitler te spreken. Aan deze overhandigde hij de door Hess geschreven brief Een ongearticuleerde, haast dierlijke kreet weerklonk. 'Dann, aldus Hitlers architect Speer, 'brüllte Hitler: 'Sojort Bormann! Wo ist Bormann? !'1Deze moest onmiddellijk Goering, Ribbentrop, Goebbels en Himmler waarschuwen. Hitler was zich scherp bewust dat het eigenmachtig verdwijnen van Hess een raadselachtige indruk zou maken niet alleen op de Duitsers maar ook op hun bondgenoten en dat dat verdwijnen bij hen evenveel aanleiding zou geven tot defaitistische bespiegelingen als tot overwinningskreten bij hun tegenstanders. Maar was Hess inderdaad in Engeland aangekomen? Verdwenen was hij wèl en daarover kon men niet blijven zwijgen zonder allerlei risico's te lopen. Dus maakte de partijleiding op maandag 12 mei bekend dat Hess twee dagen tevoren als 'slachtoffer van hallucinaties'
(zo stond het in de Nederlandse pers) per vliegtuig opgestegen was; men nam aan dat hij bij zijn vlucht verongelukt was.
De derde man in de Nazistaat 'slachtoffer van hallucinaties'
? Een vreemde zaak! En ze werd nog vreemder toen de BBC op de avond van diezelfde maandag meedeelde dat Hess in Schotland geland was waarheen hij zich, aldus het korte bericht, vrijwillig had begeven. Een nieuw, lang communiqué van Berlijn volgde: Hess zou van plan zijn geweest, de vernietiging van het Empire te voorkomen; aan de eerder genoemde 'tragische hallucinaties'
zou hij al jarenlang geleden hebben.
Aangestipt zij nog dat de adjudant van Hess en de beide Haushofers gearresteerd werden.ê dat de ontbinding gelast werd van tal van organisaties (van astrologen en natuurgeneeskundigen bijvoorbeeld) die bij Hess een zekere bescherming gevonden hadden, en dat Hitler bepaalde dat Hess, zo hij ooit terugkwam, zonder vorm van proces doodgeschoten moest worden.
1 A. Speer: Erinnerungen (1969), p. 189. • Karl Haushofer werd na enkele dagen vrijgelaten, zijn zoon Albrecht eerst na acht weken. Albrecht kwam nadien in een steeds intensiever contact met Duitse verzetskringen, vluchtte uit Berlijn na de mislukte aanslag op Hitler van juli '44, dook onder in Beieren, maar werd daar in december '44 ontdekt; kort voor de verovering van Berlijn door de Russen werd hij doodgeschoten. Karl Haushofer en zijn vrouw pleegden zelfmoord in maart' 46. Iii Engelse gevangenschap trachtte Hess tweemaal vergeefs zich van het leven te beroven; nadien veinsde hij dat hij zijn geheugen verloren had. Eerst tijdens het naoorlogse Neurenberger proces tegen de voornaamste Duitse oorlogsmisdadigers gaf hij die fictie op.
Op maandag 12 mei ontving de Nederlandse pers instructie, 'het bericht omtrent het verongelukken van Hess'
'op niet-sensationele wijze, te publiceren: hoogstens één kolom breed, en niet in vet.' Een dag later werd gelast dat terzake uitsluitend '
het ambtelijk Duits materiaal' afgedrukt mocht worden; foto's en commentaren werden verboden.ê 'Die Presse wird nul' wenig oder überhaupt nichts mehr über den Fal! Hess bringen', zei Generalkommis sar Schmidt op de r sde tegen zijn naaste medewerkers."
Het bedremmeld zwijgen van de gelijkgeschakelde pers bevorderde dat in bezet gebied des te intensiever over de vlucht van Hess gesproken werd. 'Wij zijn hier sinds gisterenavond al'
, schreef freule op ten Noort, een van Rost van Tonningens vrouwelijke volgelingen, dinsdag 13 mei aan een relatie, 'allemaalontdaan over het bericht van Hess. Het is zo volkomen onbegrijpelijk dat je steeds zit te zoeken naar de motieven die de man gehad kan hebben ... Puur verraad kunnen we van Hess niet aannemen maar wat een pracht-propaganda zal de tegenpartij er uit slaan! Vanmiddag had ik de Engelse berichten uit Engeland aan, ze juichten natuurlijk! 'Greatest sensation since the outbreak of the war.' ... Vader juicht ook! Enfin, alles wat er tegen is, doet dat.'!
'Bei den in den Niederlanden wohnenden Reichsdeutschen hat der Fall Hess', zo rapporteerde de Sicherheitsdienst, 'tiejste Erschütterung' gewekt; men zag er het gebeurde als 'der schu/erste moralische Schlag für die NSDAP. Auch in Kreisen der Wehrmacht hat diese Meldung deprimierend gewirkt ... In deutsch [reundlichen Krelsen steht man den Vörgangm ziemlich ratlos gegenüber.'5
Diepe neerslachtigheid bij de NSB' ers en andere pro-Duitsers - des te groter was de vreugde bij de overweldigende meerderheid van het Nederlandse volk. Grapjes bij de vleet! 'Hitler staat in zijn hemd, hij is zijn Hess-je
iiber bei J.P. S. Heerema (Doe 1-1421, a-r). 5 'Meldungen aus den Niederlanden', 45 (20 mei 1941), p.'n rechterhand zit in Engeland'
, 'Ken je het telegram al dat Churchill aan Hitler gezonden heeft? 'monster ontvangen stop zend hele partij'
De commissaris van de provincie Zuid-Holland, jhr. mr. H. A. van Kamebeek, zei in die dagen tegen een bezoeker dat hij het gebeurde als 'het begin van het einde'
beschouwde.' Zo dachten tallozen en die opinie werd versterkt door geruchten die alom de ronde gingen doen:
'Oproer in Hamburg en Keulen, Ribbentrop naar Rusland gevlucht, massa's Duitse vrouwen die over onze grens trachten uit te wijken en door ijlings derwaarts gedirigeerde marechaussees worden tegengehouden, de NSB'ers hier gewaarschuwd en naar Mofrika vervoerd, alle communisten gearresteerd en ga zo maar door!"
In Ijmuiden maakte op 17 mei de Ijmuider Courant met een bericht aan de gevel bekend dat volgens een Zwitsers persbureau Hitler en von Ribbentrop voor besprekingen naar Frankrijk zouden zijn vertrokken; dit was 'van bevoegde Duitse zijde'
tegengesproken waarbij nog opgemerkt was: 'Uit de aard der zaak kan de plaats waar zij zich bevinden, niet worden opgegeven.' '
Het publiek dat voor het gebouw stond', aldus het illegale Parool, 'trok er de conclusie uit dat Hitler en von Ribbentrop zoek waren ... Van alle kanten klonken uitroepen: 'Hitler en Ribbentrop zijn verdwenen!' '
Hoera, ze zijn weg!', 'Hitler is gevlucht! De moffen gaan 'm smeren!' '
Leve de koningin!' In een oogwenk was het zwart van de mensen. Heel Ijmuiden liep uit. Onbekenden drukten elkander de hand ... Spoedig begonnen grote groepen te zingen en te hossen om de komende ineenstorting van het Nazi-rijk te vieren. Duitse soldaten die voorbij kwamen, zwaaide men toe en men riep dat ze hun pakje maar moesten uittrekken, want het was nu afgelopen ... Een Duits soldaat die op wacht stond en het nieuws hoorde, gooide zijn geweer en verdere uitrusting op de grond ... en zei: 'Zo, als Hitler ook al verdwenen is, dan kan ik er ook tussen uit trekken. Ik ga aan de boemel in Amsterdam!' Onder de plaatselijke NSB'
ers ontstond een paniek. Ze haastten zich, de beruchte plakkaten van hun landverraderspartij van hun ramen te verwijderen. De meesten hielden zich schuil. Anderen dronken zich een stuk in de kraag. Voor het huis van de beruchte Woudenberg, commissaris van het NVV, ontstond een grote samenscholing 'Gaanjullie maar weg'
, zeiden de vrouwen tot de aanwezige mannen, 'laat hem
'voor wie hij zou zijn'
!'1
Geen wonder was het dat nauwelijks tien dagen na de I eerste berichten over 'de vlucht van Hess'
(daar werd nog druk over gesproken) de viering van het vijftigjarig' bestaan van de Philipsfabrieken te Eindhoven (23 mei) zich tot een grandioos nationalistisch feest ontwikkelde. Grote stoeten (de politie schatte het aantal demonstranten op zeventienduizend man) trokken er 's middags door de straten; luidkeels zong men vaderlandse liederen en de populairste liedjes van 'De Watergeus'
. 'Iedereen'
, aldus een ooggetuige, 'vond thuis de reeds lang klaar liggende oranjestrik en wie ze niet zo gauw kon vinden, liep een winkel van feestartikelen binnen of behoefde da t niet eenste doen want de geestdriftige eigenaar stond voor een open raam van de bovenverdieping zijn oranje- en nationale kleuren met volle handen in de opgepakte menigte te strooien: 'De helft kunnenjullie krijgen! De andere helft moet ik bewaren voor straks!'
... De Philips-harmonie rukte uit om de familie Philips een muzikale hulde te brengen. Duizenden golfden er achteraan, hosten mee op de maat van de muziek en nu mocht de harmonie spelen wat haar directeur wilde - het volk zong boven alles uit, uit duizenden monden dat het weergalmde door de straten: 'Oranje boven, Oranje boven, leve je-weet-wel-wie!'
,
Later in de middag werd de binnenstad 'onder joviaal en wederkerig Ozo-geroep'
door de marechaussee ontruimd.ê Het in Tilburg gelegerde -bataljon van de Ordnungspolizei werd haastig naar Eindhoven gedirigeerd. Een avondklok werd afgekondigd: acht uur binnen. Hoe kon men dat bekend maken? Een hoge Philips-functionaris merkte op dat men het verbod nog het effectiefst door de BBC of Radio Oranje kon laten omroepen. Enkele honderden overtreders werden in het hoofdbureau van politie vastgehouden; velen hunner werden door de Ordnungspolizei ernstig mishandeld.
Drie dagen na het Eindhovense feest kwam de heugelijke tijding dat de
'Het gaat goed!'
werd geroepen.' Dat was op 26 mei. Pinksteren viel op I en 2 juni. Op de tweede Pinksterdag kwam het in een aantal plaatsen, o.m. in Zeist en Baarn, tot kleine ongeregeldheden. Die deden zich vooral voor in Rhenen want de pelgrimage van zondag II mei werd op groter schaal herhaald: geschat werd dat de Grebbeberg en omgeving tijdens de Pinksterdagen door niet minder dan honderdduizend personen bezocht werden. 'Vele van deze mensen'
, zo lichtte de directeurgeneraal van politie de procureurs-generaal in, 'riepen '
Ozo' of zongen vaderlandse liedjes welke als deutschJeindlich werden opgevat. Ook waren er bij die met de vingers van hun rechterhand elkaar een teken . brachten ... Spreker heeft dit doorgemeld aan de heer Rauter die niet erg over deze feiten te spreken was.'>
Later in juni bood de Amsterdamse Avondvierdaagse bij de eerste mars een beeld dat de bezetter al even onaangenaam was: velen droegen oranje, nationale liederen werden luidkeels gezongen ('Er is maar één Holland, dat kunnen ze niet verslaan!'
, 'Rood, wit en blauw zijn de Oranjekleuren', 'Willemientje heeft een hart van prikkeldraad'
), soms, ter afwisseling, honend het Duitse Engelland-Lied, of er werd geroepen: 'Wij krijgen niet genoeg vet!'
'Die Polizei hat', aldus Seyss-Inquarts Beaujtragter in Amsterdam, Böhmcker, 'aufVeranlassung des Hoofdcommissar Tulp' (na de Februaristaking benoemd) 'eine Wiederholung dieser Vorgänge an den nächsten Tagen verhindert.'3 Langs de gehele route ?Wij betwijfelen het.
Want wanneer het voorafgaande één ding duidelijk maakt, dan toch wel dit, dat in de brede massa van het Nederlandse volk een anti-Duitse stemming gegroeid was die zich, zeker als men in grote groepen bijeen was, openlijker uitte dan in de zomer van '40. Deze ontwikkeling dreef de NSB en de met haar concurrerende NSN4P steeds verder in het isolement en stelde de noodzaak van een beslissende keuze steeds duidelijker aan de twee andereJ.
Voor wij het beleid gaan beschrijven dat in de periode tussen de Februaristaking en de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) gevoerd werd door de leiding enerzijds van de NSB (op de zoveel kleinere NationaalSocialistische Nederlandse Arbeiderspartij, of NSNAP, komen wij eerst later terug) en anderzijds van Nationaal Front en van de Nederlandse Unie, lijkt het ons wenselijk, te schetsen wat de bezetter met en via deze vier formaties wenste te bereiken. Spreken wij hier van 'de bezetter'
, dan bedoelen wij in het bijzonder Reichskommissar Seyss-Inquart en zijn naaste medewerker voor Nederlandse binnenlandse politiek, Generalkommissar zur besonderen Verwendung Schmidt. Rauter, Generalkommissar für das Sicher heitswesen en Höherer SS und Polizeijuhrer, speelde in deze periode op politiek gebied een minder belangrijke rol maar vormde als vertegenwoordiger van Himmler toch wel een factor waarmee Seyss-Inquart rekening moest houden.
Wij gaan van Seyss-Inquartspolitieke opdracht uit.
Die opdracht was, Nederland in nationaal-socialistische zin te hervormen en het daardoor rijp te maken voor de een of andere vorm van nauwe aansluiting bij of opgaan in het Grossdeutsche Reich. Ten aanzien van de wenselijkheid van dat doel bestonden er tussen hem, Schmidt en Rauter geen meningsverschillen; gedrieën waren zij er bovendien van overtuigd dat Duitslands overwinning slechts een kwestie was van tijd: uiteindelijk zou Duitsland dus bepalen wat er in en met Nederland te geschieden stond. Meningsverschillen kwamen eerst naar voren als men zich rekenschap ging geven, hoe dat politieke doel bereikt moest worden. Op dat gebied was men het overigens aan Duitse kant weer eens ten aanzien van een belangrijk punt: de wenselijkheid om de organisatievormen die in het Nederlandse maatschappelijke leven een rol speelden (bij arbeiders, werkgevers, boeren, journalisten, kunstenaars, artsen, jongeren enz. enz.), een nationaal-socialistische inhoud te geven; de gedachten liepen evenwel uiteen wanneer men voor de niet minder belangrijke vraag kwam te staan, welke Nederlandse politieke groepering de dragende kracht moest worden in deze gehele ontwikkeling. 3
Schmidt, die in de NSDAP carrière gemaakt had, was een typische Partei-man: in zijn visie moest er, liefst onder zijn leiding, een groepering komen die met de Duitse Nazipartij te vergelijken was. Seyss-Inquart had daarentegen slechtszwakke bindingen met de NSDAP (hij had met die lieden allast genoeg gehad in Oostenrijk voor en na de Anschluss!) en Rauter was niet eens partijlid. Rauter zag mèt zijn idool, de Reichsführer-SS Himmler, niet de tot Duitsland, althans tot Rijksduitsers beperkte NSDAP maar de zich ook tot niet-Duitsers richtende SS als het bindende element in het toekomstige Grossgermanischc Reich waarin ook Nederland zou opgaan; hij had er dus geen behoefte aan, in Nederland een aparte nationaal-socialistische 'partij'
te protegeren, laat staan de NSB die hem veel te eng, te 'Nederlands'
dacht. Seyss-Inquart beschouwde de zaken ruimer: bij de nationaal-socialistische omvorming van Duitsland en Oostenrijk had de NSDAP een belangrijke rol gespeeld, en nu mocht het wel waar zijn dat de invloed van de SS als aparte formatie in Gross-Deutschland snel groeiende was (en niet tot Seyss-Inquarts ongenoegen: hij had zich in die formatie tot generaal, SS-Obergruppenführer, laten benoemen), maar hij kon in de SS toch niet meer zien dan een elite, een keurbende, die dan wel bij uitstek verknocht mocht zijn aan de nationaal-socialistischeideologie, doch zulks maakte het feit niet ongedaan dat die ideologie in de NSDAP haar breedste organisatorische neerslag had gevonden; een elite was wenselijk, maar een massabeweging essentieel: zonder zulk een beweging kwam, aldus Seyss-Inquart, elke elite in de lucht te hangen.
In de zomer van '40 was Seyss-Inquarts houding jegens de NSB er een geweest van grote gereserveerdheid, samenhangend met zijn constatering dat Mussert een politieke persoonlijkheid van de tweede, zo niet van de derde rang was. Seyss-Inquart had gehoopt dat de zes grote democratische politieke partijen (rooms-katholieken, anti-revolutionairen, christelijkhistorischen, liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten) op grondslag van de aanvaarding van Duitslands blijvende suprematie tot een vorm van onderlinge samenwerking, en samenwerking met hèrn, zouden komen; zij hadden evenwel gemeenschappelijk geweigerd, zich op die basis weer in de volle openbaarheid te begeven. Die basis was wèl aanvaard door het Driemanschap van de Nederlandse Unie (Einthoven, Linthorst Homan, de Quay) maar in dezelfde weken waarin de Unie zich, in strijd met de bedoelingen althans van Homan en de Quay, tot een tegen de Duitsers gerichte beweging begon te ontwikkelen, had Seyss-Inquart zich, min of meer tegen eigen beter inzicht in, door Himmler en Schmidt er toe laten forceren om goed te vinden dat Mussert een zekere voorkeurspositie zou krijgen: Mussert had begin september' 40 Hiders leiderschap erkend en was 3'Groot-Nederlandse'
, 'Dietse'
ideaal (Hitler voelde er niets voor, Vlaanderen aan Nederland toe te voegen) na te laten alsmede de Joodse leden uit de NSB te royeren. De eerste aanstellingen van NSB' ers op hoge posten in het overheidsapparaat waren een van de beloningen geweest die Mussert ontving; een tweede beloning werd gevormd door het feitdat de Reichskommissar van 1 januari '41 af de NSB een subsidie gaf dat meer dan tienmaal zo groot was als alle bedragen die door leden en sympathisanten opgebracht werden. Nadien zat de NSB met zilveren koorden aan de bezetter vastgesnoerd. Men mag hier niet een exclusief opteren in zien ten gunste van de NSB - zeker niet ten gunste van de NSB zoals die zich in de tweede helft van '40 aan Seyss-Inquart en Schmidt voordeed. Zij moest nationaal-socialistischer, men zou ook kunnen zeggen: meer pro-Duits, minder 'Nederlands'
worden. Om dat te bevorderen rnaakte de bezetter aanvankelijk gebruik van twee kleine groeperingen die het rechtstreeks opgaan van Nederland in Duitsland propageerden: de NSNAP-Kruyt en de NSNAP-van Rappard - later besloot hij, die twee tot één te reduceren, De NSNAP-Kruyt, de kleinste van de twee, kreeg eind' 40 aanzegging, zich te ontbinden en deed dat na een . maand of vijf waarin overigens van haar niets meer was uitgegaan. De NSNAP-van Rappard ontving daarentegen belangrijke steun van de bezetter: flinke subsidies (wij kennen geen cijfers) en politieke adviezen die Schmidt van januari' 41 af regelmatig liet verstrekken via de Kreisleiter van de NSDAP in Den Haag, Schümann. Voor Seyss-Inquart en Schmidt stond overigens vast dat ook de NSNAP-van Rappard uiteindelijk opgeheven moest worden; zij diende dan op te gaan hetzij in de NSB, hetzij in een bredere nationaal-socialistische formatie die inmiddels ontstaan zou zijn. Want op dat laatste bleven Seyss-Inquart en Schmidt toch hopen. Die hoop bepaalde hun beleid ten aanzien van Nationaal Front en Nederlandse Unie. Beide bewegingen werden getolereerd niet om wat zij waren maar om wat zij moesten worden: zij dienden naar de nationaal-socialistische kant op te schuiven. Daarvan werden, zoals ook ten aanzien van Mussert het geval geweest was, tastbare bewijzen verlangd: de publieke erkenning van Duitslands suprematie, uiteindelijk ook de erkenning van Hitlers leiderschap, het openlijk loslaten van 'Groot-Nederlandse'
, 'Dietse'
denkbeelden en de 3
Dat Arnold Meyer op wezenlijke punten zou toegeven, werd in de lente van ' 4I door Seyss-Inquart en Schmidt niet verwacht, eerder hadden zij iets van hoop gevestigd op Homan die immers eind januari al bijna op het punt gestaan had, zonder Einthoven en de Quay geheel alleen voort te gaan met een van anti-Duitse elementen gezuiverde Nederlandse Unie. Helaas, Homan had (zo zagen Seyss-Inquart en Schmidt het), toen het er op aankwam, niet doorgezet; nadien was hun hoop dat met de Unie of met een rest-Unie nog iets te bereiken viel, belangrijk verzwakt.
Ziedaar de Duitse opzet.
Die opzet was volstrekt onoprecht. Want in de maanden waarin er op toegewerkt werd, zagen Seyss-Inquart en Schmidt noch Mussert, noch Homan, noch Arnold Meyer als de figuur die uiteindelijk in een nationaalsocialistisch Nederland de representant zou zijn van de Führer aller Germanen, Adolf Hitler. Wie die figuur zou worden, leek een open vraag; Mussert, Homan ,en Meyer mochten hem hoogstens het pad effenen.
Wij willen over Nationaal Front als beweging kort zijn. De belangrijkste gegevens vermeldden wij trouwens al in ons vorige deel.
Arnold Meyer bezat in de lente van ' 4I misschien twaalfduizend volgelingen, van wie vermoedelijk zeven-tiende woonachtig was in Limburg en Noord-Brabant. De beweging hing als los zand aan elkaar, chronisch geldgebrek kon alleen opgeheven worden door Meyers bedelbezoeken aan rijke sympathisanten die hoofdzakelijk in katholieke zakenrnilieus te vinden waren.
Veel behoefte aan contact met raadgevers had Meyer niet. Niet alleen in de'de leider'
die, als het er op aankwam, uit eigen kracht en in eenzaamheid de koers diende te bepalen. Nationaal Front kende een 'Politieke Raad'
, maar dit adviserend college werd, na een aanlooptijd, in de hier behandelde periode door Meyer nauwelijks meer geraadpleegd. Dat hing, dunkt ons, niet alleen met Meyers zelfoverschatting samen maar ook met het feit dat hij eigenlijk niet wist wat hij zijn adviseurs te vertellen had; hij volgde een innerlijk tegenstrijdig beleid: overtuigd als hij was van Duitslands overwinning, zag hij de Duitsers als de vormgevers van het toekomstig Europa waarin ook hij een rol wilde spelen en trachtte hij dus bij hen in het gevlij te komen; 'anderzijds had hij'
, zo schreven wij in ons vorig deel, 'een instinctieve afkeer van het Derde Rijk en brachten die afkeer plus de behoefte, zich duidelijk van de NSB te distantiëren, hem er toe, aansluiting te zoeken bij het anti-Duitse, 'nationalistische'
element in de Nederlandse publieke opinie.' Hij zwalkte dus en zij die zwalken, kunnen geen koers aangeven; soms weten zij niet eens uit welke hoek de wind waait. 'Wij leefden als het ware in een luchtledig'
, zei Meyer op 21 juni tegen de leden van zijn Politieke Raad die bijna drie maanden lang niets van hem gehoord hadden. 'De aspecten wisselden met de dag en wat ik '
s morgens had kunnen vaststellen, was vaak in de namiddag reeds weer gewijzigd." Meyer had, anders gezegd, in het jegens hem gevoerde beleid geen enkele lijn kunnen ontwaren; "s morgens' had hij gemeend dat hij zich in de gunst der Duitsers ging verheugen en '
in de namiddag' kwam er weer een koude douche. Dat het één zowel als het ander een tactisch middel was om hem in het gewenste spoor te krijgen, was niet tot hem doorgedrongen; wèl had hij meer en meer het onbehagelijke gevoel gekregen dat op de Duitsers geen staat te maken viel.
Begin februari '41 was Meyer het eindelijk weer toegestane verlof om op publieke vergaderingen te spreken kwijtgeraakt doordat hij tijdens een redevoering in Den Haag gerept had van de Ruyters tocht naar Chatham, daar 'volkomen spontaan'
aan toevoegend: 'Wie heeft ons dat tot heden nagedaan?' - '
Hitler niet!' dachten zijn toehoorders en een minutenlang applaus was gevolgd. Meyer werd op het matje geroepen bij Schmidt alsmede bij de Abteilung Sicherheitsdienst van de staf van Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD; hij sprak daar met het afdelingshoofd, Knolle. Jegens deze ontkende Meyer 'zeer pertinent'
dat hij zich 'anti-Duits'
'dat men ook aan Duitse zijde het hart niet meer zó sterk aan de NSB verpand heeft ... De Nederlandse Unie heeft afgedaan ... zij wordt beschouwd als volkomen onbetekenend negativisme."
Rees zijn ster? Neen: op 12 maart repte Seyss-Inquart in zijn toespraak in het Amsterdamse Concertgebouw met geen woord van Nationaal Front. De zin: 'tnit uns oder gegen uns, ein Drittes gibt es nicht mehr', liet overigens aan duidelijkheid niets te wensen. Een dag later, op 13 maart dus, gaf de bezetter, ditmaal in de persoon van de Generalkommissar für Verwaltung und [ustiz, Wimmer, Meyer een stille wenk: in een gesprek met een vooraanstaand lid van Nationaal Front zei Wimmer 'tot driemaal toe'
2 dat de bezetter 'onmogelijk enig vertrouwen kon stellen in Mussert, echter wèl in de persoon van Arnold Meyer.' '
Gewenst werd echter', zo rapporteerde Meyer op 20 rnaart aan zijn Politieke Raad, 'dat Nationaal Front zich duidelijker en openlijker uit zou spreken vóór het nationaal-socialisme, dat de volkse idee sterker zou worden benadrukt, dat de volksschool onvoorwaardelijk zou worden aanvaard' (afschaffmgdus van het confessionele onderwijs) 'en dat de Groot-Nederlandse gedachte niet meer naar voren zou worden geschoven als politiek begrip.' Meyer noemde dit alles heel aannemelijk, zelfs voor 'de volksschool'
kon wel een formule gevonden worden die met de Duitse wensen rekening hield, maar zijn volgeling die met Wimmer gesproken had, zette een domper op de feestvreugde door op te merken dat men aan Duitse kant 'niet overtuigd was van de oprechtheid van de Leider in diens streven naar een hechte Duits-Nederlandse samenwerking. In dit opzicht had men wellicht nog meer vertrouwen in Linthorst Homan, alhoewel men het program en de doelstellingen van de Unie belachelijk noemde.'
Bedacht moest ook worden dat, aldus die volgeling, 'de kwestie van de volksschool'
'een zaak (was) van to be or not to be' - een zaak, anders gezegd, die niet zo eenvoudig met een formule opgelost kon worden."
Nog op diezelfde zoste maart kwam weer een ander hooggeplaatst Nationaal Fronter, dr. J. B. van Heutsz, een acht-en-vijftigjarige arts, zoon van de vroegere gouverneur-generaal van Nederlands-Indië en een voorman van de pro-Duitse groep die zich in Nationaal Front was gaan aftekenen, een verleidelijk Duits aanbod overbrengen: Meyer zou zes weken naar
'Dietsland'
en hij suggereerde tenslotte dat de bezetter de Nederlandse Unie zou opheffen en maatregelen treffen opdat de leden van de Unie zich bij Nationaal Front zouden aansluiten.ê
Schmidt liet Meyer bijna drie weken op antwoord wachten. Maandagochtend 21 aprilontving hij hem. Hij zei Meyer toen dat hij bereid was, aldus het Duitse verslag van deze bespreking", 'den Vorschlag Meyers, einen Burgfrieden zwischen NSB und Nationaal Front zustande xu: bringen, zu unterstützen'; hatelijke kritiek in de NSB-pers kon gestopt worden, ook in De Misthoorn, die overigens, zei Schmidt, geen NSB-blad was, maar wel 'noodzakelijk'
- aldus het Nederlandse verslag." Hoe ver zich die samenwerking met de NSB zou ontwikkelen, diende men af te wachten. Meyer voelde niets voor 'fusie'
en een van Schmidts medewerkers merkte op dat de NSB niet eens voor 'samenwerking'
zou voelen, Schmidt wuifde dat weg: 'Op den duur zou er toch samenwerking tussen de nationaal-socialistische groepen moeten komen en dan zou er zo nodig van zijn zijde dwang worden uitgeoefend ... De NSNAP beschouwde hij in dit verband als van geen belang.' Ook het probleem van '
Dietsland' zag Schmidt al heel eenvoudig: Hitler zou er wel voor zorgen, 'dass auch im Westen Europas genügend Lebens raum für alle Germanen geschaffen werde. Damit gehe die gross-dietsche Idee in eine höhere auf' - Meyer moest daar geen moeilijkheden over blijven maken. Bovendien diende hij zich, zei Schmidt, duidelijker los te maken van de katholieke kerk. En wat nu zijn voorstel ten aanzien van de Nederlandse Unie betrof: hier voelde Schmidt niet voor; hij zou de Unie niet het plezier
het vaderland) zorgvuldig verzwegen. 3 Verslag, 25 april 1941 (GKzhV, HA Politischer Aufbau, 9 a). • V~rslag, 21 april 1941'het nut van de Unie achtte hij nog steeds dat zij grote groepen van illegale acties afhield.'
Meyers verzoek, Nationaal Fronters vooraanstaande posities te geven, had Seyss-Inquart in overweging genomen", maar van openbare vergaderingen kon voorlopig geen sprake zijn. 'Schmidt erkldrte sich schliesslich damit einuerstanden dass Meyer eine Injormationsreise durch Deutschland mache, wiinschte aber, diese nicht länger ausgedehnt zu wissen als acht Tage.'
Het was een mager resultaat - en dat was niet de enige teleurstelling die Meyer op de zrste april te verwerken kreeg. Hij had al enige tijd lang het vage gevoel dat vooraanstaande leden van zijn beweging die blijkbaar van mening waren dat hun carrière schade leed door zijn aarzelingen, achter zijn rug om contacten met de Duitsers onderhielden - op de avond van de z rste ging hij, door een employé gewaarschuwd, het bureau van de directeur van de uitgeverij van Nationaal Front, G. J. Zwertbroek, doorzoeken; hij trof er brieven in aan waaruit hem bleek dat Zwertbroek samen met andere Nationaal Fronters in een nauwe relatie stond tot medewerkers van Schmidt. En hij, de Leider, wist daar niets van af! De gehele pro-Duitse groep werd door hem geroyeerd, waarna Zwertbroek zich, vermoedelijk op advies van, Schmidt, bij de NSNAP aansloot: Deze desertie nam Meyer als aanleiding om de staf te breken over het annexionistische streven van van Rappard en de zijnen. 'De Nederlandse Nationalist'
zo schreef hij in het dagblad van Nationaal Front, het Nederlands Dagblad (een neveneditie van De Restdentie bode),
'kan slechts walging voelen bij het aanschouwen van dit krankzinnig en tot mislukking gedoemd misdadig spell"
Dat kon Schmidt die de NSNAP protegeerde, niet op zich laten zitten: het Nederlands Dagblad werd op 27 mei voor de periode van een volle maand verboden. Nog zette Meyer zijn actie voort, waarbij hij op besloten vergaderingen bleef aandringen op aanvaarding van de Nieuwe Orde en zich in besprekingen, ook met Duitsers, opnieuw bereid verklaarde tot samenwerking met Mussert; onderschikking aan deze wees hij af. 'Is het begrijpelijk'
, schreef hij na de oorlog, 'dat in de enkele ogenblikken dat ik geheel alieen was, ik wel eens zozeer walgde van al dat geïntrigeer, dat er soms een neiging in mij opkwam om de boel er bij neer te smijten? Maar dat mocht ik niet, want zulks zou juist in de kaart van de Duitsers spelen zijn. Het spel, al was het een onaangenaam spel, waarbij-ik wist dat de tegenpartij vals speelde, moest ik verder spelen, in het belang van ons volk. Opgeven zou vrij baan betekenen voor de NSB.'"
benoemd; daar bleef het voorlopig bij. 2 Nederlands Dagblad, 20 mei 1941. 3 A. Meyer: Alles voor het vaderland, p.
Volhouden dus (Duitsland zou immers de oorlog winnen) - èn volhouden met geforceerd optimisme. 'Kameraden, hebt geduld en uithoudingsvermogen', betoogde Meyer op 21 juni tegen de leden van zijn Politieke Raad, 'en laat u niet imponeren. Wij zullen winnen!'!
Absurde grootspraak was dat.
Enkele weken tevoren had een vooraanstaande fascist, drs. W. Haighton, de spijker op de kop geslagen toen hij er in de brief waarmee hij als lid van Nationaal Front bedankte, Meyer op wees dat deze bij zijn beleid 'steeds op twee gedachten gehinkt (had), enerzijds wilde u de steun en de medewerking der bezettingsautoriteiten behouden' (vandaar de pro-Duitse uitlatingen die voor de bezetter niet ver genoeg gingen) 'en anderzijds wilde u ... dingen naar de gunst der massa' (vandaar de anti-Duitse die voor de massa niet fel genoeg waren). 'Zo zakte u tussen twee stoelen. De anti-Duitse massa kreeg u niet mee, want die zat in de Unie en moest van u als antisemiet niets hebben, de gunst van de Duitse autoriteiten verspeelde U.'
2
Met die analyse (en ze vergde waarlijk niet zoveel scherpzinnigheid) hield Meyer geen rekening: hij zette door - en stevende daarmee recht op zijn grootste politieke blunder af.
In ons vorige deel verlieten wij de Unie op het moment waarop zij binnenskamers een levensgevaarlijke crisis doorstaan had: het Driemanschap was bijna uiteengevallen, ja Einthoven en de Quay hadden de leiding formeel al neergelegd toen de breuk tussen hen en Homan onder de krachtige aandrang van de gewestelijke en stedelijke secretarissen gelijmd was: dezen hadden er op gewezen dat een uiteenvallen van het Driemanschap het uiteenvallen van de Unie zou betekenen. De crisis had Einthoven sterk aangegrepen; hij had zich begin februari op medisch advies in Breukelen teruggetrokken. Als lid van het Driemanschap bleefhij formeel medeverantwoordelijk voor het te voeren beleid; in werkelijkheid liet hij dat beleid langs zich heen gaan: hij nam er nauwelijks kennis van, het weekblad De Unie liet hij ongelezen. In feite werd de Nederlandse Unie na de crisis dus uitsluitend door Homan en de Quay geleid; zij assumeerden zich twee nieuwe dagelijkse186). 2 Brief, 28 mei 1941, van W. Haighton aan A. Meyer, aangehaald in A. Meyer: Alles voor het vaderland, p.'adviseurs'
: jhr. mr. R. Groeninx van Zoelen die bij het bezweren van de crisis een belangrijke rol gespeeld had, en een van diens schaarse volgelingen, dr. M. R. J. Brinkgreve.' Brinkgreve was nog steeds lid van het miniem kleine, door Groeninx geleide groepje, dat zich nogal pretentieus 'De V uurslag'
noemde. Groeninx die zich tussen de twee wereldoorlogen zeer beijverd had in fascistische C.q. rechts-autoritaire kringen, kreeg nu ruim de gelegenheid, zijn denkbeelden in De Unie te ontvouwen; het blad stond spoedig vol met in een hoogdravende stijl geschreven historische bijdragen die aan zijn pen ontvloeid waren; soms liet hij ellenlange beschouwingen afdrukken die hij in de jaren '30 op schrift gesteld had en die toen niemands aandacht getrokken hadden. Dat werd gecombineerd met artikelen van anderen over Nederlands-Indië, over 'nationale'
thema's en over een nieuwe structuur van de landbouw, van de woningbouw, van de jeugdzorg, enzovoort, enzovoort. Aldus werd getracht, aan het begip 'Nederlands socialisme'
dat de Nederlandse Unie sinds de herfst van ' 40 in haar vaandel voerde, de nodige inhoud te geven.
In die beschouwingen over de toekomst staken als regel elementen die strookten met sommige Duitse denkbeelden. 'Ik herinner mij'
, schreef Groeninx enkele jaren later, 'dat er tenslotte op voorstel van de Quay tot een soort rantsoenering der '
misse' artikelen werd overgegaan - ik geloof dat men overeenkwam dat er twee per nummer in moesten staan ... Meest werd er in de redactievergadering nog wat afgeslepen en zocht men naar een of ander pikant bericht om aan het geheel een wat fleuriger voorkomen te geven ... Ik hoor bij die gelegenheden de Quay nog zeggen: 'Heeft er niet iemand nog een pepertje tegen de NSB? ' , 2
Men moet, dunkt ons, het begrip' '
rnisse' artikelen'
niet zo interpreteren dat puur voor de schijn beschouwingen opgenomen werden waarmee de Unieleiding het principieel niet eens was. Er stond Homan en de Quay een meer 'organisch'
opgebouwd, nogal autoritair bestuurd Nederland voor ogen {men gin~ dat dan ook in samenwerking met Nationaal Front voorJ.'nieuwe Nederland'
gewijd werden, pasten op een aantal punten bij de ideologie van .de Nieuwe Orde. Daarbij werd evenwel tot irritatie van de bezetter nog duidelijker dan al in de herfst van '40 het geval geweest was, gesteld dat met de verwezenlijking van het 'nieuwe Nederland'
gewacht moest worden tot de oorlog ten einde was. Die beperking kon men met name aantreffen in het hoofdartikel in het nummer van De Unie van 22 maart waarin gereageerd werd op Seyss-Inquarts toespraak te Amsterdam. Seyss-Inquarts belangrijkste formulering: 'voor of tegen ons'
, kwam er als titel boven te staan. Er was veel over het artikel te doen geweest; het was tenslotte gedeeltelijk door Groeninx, gedeeltelijk door de perschef van de Unie, R. Kraus, geschreven. Daarbij was aan het concept van Kraus een passage ontleend waarin betoogd werd dat het Nederlandse volk al daarom niet ten gunste van Duitsland zou kunnen kiezen omdat de Nederlandse marine doorvocht:
'En nu kan men ons vele malen voorhouden dat onze vloot er gezien het Nederlandse belang zeer onverstandig aan doet om aan de zijde van Engeland te blijven doorvechten, dan nog kunnen wij ons onmogelijk tegen onze eigen marine keren. Dat heeft niets meer met pro-Duits of anti-Duits te maken. Want dit valt geheel in de sfeer van het zuivere, eerlijke nationale gevoel.'
De Nederlandse cultuur, zo werd verder uiteengezet, was geheel anders dan de Duitse. Met 'pogingen om ons gelijkvormigheid tussen het Duitse N ationaalSocialisme en het Nederlandse Socialisme op te dringen', zou de bezetter slechts een 'houding van afweer'
in de hand werken. 'En weest toch vooral'
, zo werd die bezetter tenslotte voorgehouden, 'dit indachtig, dat niet hij uw ware vriend is die u in alles op slaafse wijze volgt' - daarmee werd op Mussert gedoeld.ê
Dit artikel wekteheftig ongenoegen bij de bezetter. Vooral aan de passage over de Nederlandse marine nam hij aanstoot. PerschefKraus werd gearres
'tot nader order'
geen enkel artikel uit De Unie citeren mocht": tenslotte, en dat was het belang-: rijkste, werd bepaald dat .met exemplaren van De Unie niet meer gecolporteerd mocht worden, evenmin met de brochures die de beweging uitgaf.
Deze Duitse maatregelen hadden een averechts effect: zij dreven de Unie in een strijdpositie en schonken alleen al daardoor de leden nieuwe bezieling.
Veel activiteit was die leden niet mogelijk. Openbare vergaderingen mochten zij niet beleggen. Het was hun wèl toegestaan, onderlinge discussiebijeenkomsten te houden, zij het dat men verlof van de betrokken procureurgeneraal nodig had als men met meer dan twintig personen bijeenkwam. Het lidmaatschap van vele leden droeg een nogal passief karakter maar er waren toch ook onder de zes- tot zevenhonderdduizend personen die zich bij de Unie aangesloten hadden, duizenden Z.g. Uniekringen gevormd die periodiek bijeenkwamen en die, voorzover zij Nederlanders uit alle lagen der bevolking en van verschillende politieke en godsdienstige gezindheid in een vast onderling contact brachten, een novum vormden in de vaderlandse geschiedenis. Het was de bedoeling dat men zich in die Uniekringen rekenschap gaf van de opbouw van een nieuw Nederland; wij nemen evenwel aan dat daarnaast, en misschien wel in de eerste plaats, in die besloten bijeenkomsten menig woord gewisseld werd over het algemene oorlogsverloop en dat er 'met verontwaardiging gesproken werd over het Duitse beleid,4'ers en NSNAp'
ers die zich mede tegen de Unie richtte en die wij straks zullen beschrijven. Bij de leden die zich persoonlijk bij het wel en wee van de Unie betrokken voelden, was er behoefte aan actie - en juist aan die behoefte kwamen de strafmaatregelen die na het nummer van 22 maart afgekondigd waren, tegemoet. Er werden op dat moment van De Unie wekelijks ca. 400 000 exemplaren verkocht; daarvan kwamen er ca. 60 000 bij vaste abonné's terecht. De Unie dreigde dus door het colportageverbod op slag bijna zes-zevende van haar lezers plus een groot deel van haar inkomsten te verliezen, Dat moest voorkomen worden! De Unieleiding gaf het parool uit, dat het aantal vaste abonné's per 1 mei op een kwart miljoen gebracht moest zijn. Wie zich daarvoor inzette (en duizenden deden dat avond na avond met groot enthousiasme), had het gevoel, het zijne bij te dragen tot het verijdelen van een Duitse opzet. Dat lukte: begin mei stond vast dat De Unie voortaan weer tweehonderdvijftigduizend gezinnen zou bereiken. Opnieuw was hiermee het anti-Duitse karakter van de Unie als massabeweging aangetoond. Dat . was voor Seyss-Inquart geen verrassing: kort na het begin van de abonnéwervingsactie had hij de kenmerkende instructie gegeven, 'bei Pestnohmen van Geiseln in erster Linie die örtliche Leitung der Unie festzunehmen.'l Veel hoop dat hij de Unie of ook maar een deel daarvan in het goede spoor zou kunnen krijgen, had de Reichskommissar dus niet meer, maar hij was nog niet zo ver dat hij alle hoop opgegeven had. Daar had hij ook geen reden toe. Want het moge waar zijn dat het colportageverbod tot een opleving van anti-Duitse activiteit bij de Nederlandse Unie geleid had - daar stond tegenover dat 'het gesprek met de bezetter'
(zo zou men het kunnen noemen) door de Unieleiding niet afgebroken maar voortgezet werd en dat bij dat 'gesprek'
telkens weer bleek dat die leiding bereid was, concessies te doen die pasten bij Seyss-Inquarts algemene politiek. Die leiding ging door met het aanprijzen van de Nederlandse Arbeidsdienst en van de Winterhulp Nederland; zij het bovendien de abonné-wervingsactie samenvallen met enkele opvallende vriendelijkheden jegens de bezetter. Eind april ging zij er accoord mee dat de loten die de Winterhulp aan de man trachtte te brengen, in de Uniewinkels verkocht zouden worden; voorts maakte Homan''
met
1 Afschrift van een instructie, 17 april 1941, van Knolle aan de Aussenstellen der Sicherheitspalizei und des SD (HSSuPF, 185 d). 2 Persoonlijk had Homan na de Februaristaking de bezetter in zoverre geholpen dat hij in Amsterdam zijn best had gedaan, een niet-NSB'er te vinden die bereid was, naast de pro-Duitse burgemeester Voûte als wethouder op te treden. 4'het Driemanschap'
ondertekende verklaring opgenomen waarin o.m. te lezen stond dat het 'een ridderlijke krijgsmansdaad'
van de Duitsers geweest was om goed te vinden dat de Nederlandse officieren na de capitulatie hun ponjaard hadden mogen behouden- en dat de Unie meende, 'aanspraak te hebben op de achting van de Bezetter."
Het illegale Parool sprak van 'walgelijke strooplikkerij in de richting van de beulsknechten van ons volk.'
4
Niet minder protesten wekte het dat Homan en de Quay de bezetter inmiddels óók tegemoet gekomen waren op het gebied van de Jodenvervolging: zij waren binnen de Unie tot een vorm van Jodendiscriminatie overgegaan.
Hoeveel Joden waren lid van de Nederlandse Unie? Wij hebben er geen denkbeeld van. Het lijkt ons intussen aannemelijk dat de reacties op de oprichting van de Unie bij de Joodsebevolkingsgroep nietwezenlijk verschilden van die onder de niet-Joodse: stellig waren ook veel Joden verheugd dat zich in den lande in augustus en september' 40 een volksbeweging ging aftekenen die zich duidelijk tegen de krachten keerde van wie een Jodenvervolging te duchten was: de bezetter en de NSB. Daarbij kwam evenwel
'niet overdreven en opvallend groet'
moesten zijn: zij dienden 'normaal middelmatig'
te blijven.' Inderdaad zei Homan eind december tegen e-en Duitse relatie dat aan een Joodse zakenman die het hoge bedrag van f 20 000 was komen aanbieden, 'sofort geantuiortet (war), dass er das Geld sofort wieder einsteeken salle'; de man in kwestie, had Homan gezegd, kon wèl met betaling van zijn normale contributie lid worden en, had Homan verzucht: 'die Juden sind jetzt näturlich schwerlich zu entfernen.'2
Dat laatste had Homan ook al persoonlijk ervaren. Kort nadat aan de Technische Hogeschool te Delft en de Rijksuniversiteit te Leiden zo treffend geprotesteerd was tegen de uitsluiting van de Joodse universitaire docenten, had.Homan op eigen initiatief een bezoek gebracht aan opperrabbijn Dasberg. Hij bracht toen, aldus Dasberg, 'de vaag geuite gedachte'
naar voren dat Joden het lidmaatschap van de Unie zouden neerleggen"; tegen zijn Duitse relatie zei Homan korte tijd later, zich minder vaag uitdrukkend, 'dass die Juden nicht mehr in die Unie gehörten', aangezien zij' durch ihre Anwesen heit in der Unie das Vertrauen der deutschen Obrigkeit in das reine Niederlandertum unterminieren.é
Vaag of niet, Dasberg had wel begrepen wat Homan bedoelde en de Groninger opperrabbijn had aan het lid van het Driemanschap duidelijk gemaakt,J.
dat, zeker, de Joden de Unie geen moeilijkheden wilden bezorgen maar dat
'afwijzen nu, na opneming eerst, voor ons - zo niet ook voor de beweging
zelf - een grote slag zou zijn die wij onszelf niet aanbrengen." 'Die Juden
wollten nicht mts eigenen Stücken aus der Unie austreten', aldus Homan weer
tegen zijn relatie; 'Die Unie selbst aber ist zurzeit noch nicht stark gel'lug um eine Sduberung vorzunehmen. Dies würde zuviel Wind in die Segel von Colijn und
Vorrink blasen und vor Allem die sozialistischen Arbeiter dazu bringen, sich von der Unie abzuwenden.'2 Het rapport waarin van dit gesprek met Homan verslag uitgebracht werd,
was voor Generalkommissar Schmidt bestemd; enkele weken na de Februari
staking ging deze tot actie over. In een van de periodieke besprekingen die hij met Homan voerde, zei hij dat hij, alle oppositie van de NSB ten spijt, de Unie belangrijk meer steun zou kunnen bieden indien zij de Joodse leden zou uitstoten. Dat laatste werd door Homan geweigerd maar het zou natuurlijk een andere zaak zijn indien de Joden eigener beweging de Unie verlieten. Het gaf Homan en de Quay wel een hoogst onbehagelijk gevoel dat zij dat punt aan de orde moesten stellen. Het was ook practisch niet zo gemakkelijk te verwezenlijken: wie of welke instantie zou de Joden er toe kunnen bewegen, zich uit de Unie terug te trekken? Weer zocht Homan contact met opperrabbijn Dasberg ; met hem sprak hij over 'een mogelijke uittreding'
van de Joden uit de Unie." Dasberg verwees hem naar de voorzitter van de sinds enkele maanden functionerende Joodse Coördinatie-Commissie, mr. L. E. Visser, de uit zijn ambt ontheven en inmiddels ook ontslagen president van de Hoge Raad. In aanwezigheid van Dasberg vond met hem, Visser, eind maart een gesprek plaats; ook de Quay nam er deel aan. 'Homan opende'
, legde Visser een kleine negen maanden later vast, 'maar was zeer verward en ik heb nooit goed begrepen waar hij eigenlijk heen wilde. Een bepaald verzoek aan ons, te willen bewerken dat er Joden zouden uittreden, deed hij niet, dat hij echter de Joodse leden als een moeilijkheid beschouwde, liet hij doorschemeren. Hij zat meest met de hand onder het hoofd, zeggende dat het zo'n moeilijke kwestie was. Met de Quay vie! beter te praten, doch hij bleef.aan de oppervlakte, zeide dat men van hen verlangde de erkenning van het bestaan-van eenjoods vraagstuk en wat wij daarvan dachten.'!
Brief,aprilvan S. Dasberg aan J. Linthorst Homan.p.Visser: 'Nota van rijn besprekingen met de Nederlandse Unie'
dec.p.(DoeDeze nota, door Visser kort voor zijn dood geschreven,'geeft van de datering van '
de gesprekken die hij memoreert, een onjuist beeld.A.v.
Nu, dat zeiden Visser en Dasberg met duidelijkheid: er was in Nederland geen 'Joods vraagstuk'
. 'Ook wees ik er op'
, aldus Visser, 'dat wij niet van plan waren, de Joden ontslagneming uit de Unie aan te raden; dat ware zelve ons ghetto op te trekken, iets wat wij nooit zouden willen en wat het Nederlandse volk ons terecht kwalijk zou kunnen nemen."
Na dit gesprek gooiden Homan en de Quay het over een andere boeg. In het Algemeen Secretariaat van de Nederlandse Unie was inmiddels het plan ontwikkeld, de leden van de Unie. in twee groepen te verdelen: 'werkende'
(actieve) en 'gewone'
(passieve) leden. Het leek Homan en de Quay aanbevelenswaardig, onder de werkende leden geen Joden op te nemen. Generalkommissar Schmidt zou daar een blijk van goede wil in kunnen zien en was het ook voor de Joden niet beter, dat zij uit de politieke vuurlijn teruggetrokken werden? De Haagse opperrabbijn, 1. Maarsen, was het daar geheel mee eens en hij had dat ook aan Visser duidelijk gemaakt maar bij deze niets bereikt. Op 7 april richtten Homan en de Quay derhalve een lange brief tot Visser. Er was, schreven zij, aan de leiding van de Unie gebleken (in Homans gesprekken met Schmidt namelijk), 'dat het deelnemen van Joodse Volksgenoten aan de politieke actie der Nederlandse Unie de reeds zo sterk voorhanden discriminatie der Duitse autoriteiten ten gunste der NSB aanmerkelijk vergemakkelijkte en in de hand werkte.'
Deze zin werd onderstreept. Meegedeeld werd, dat 'het Driemanschap nimmer er toe zalovergaan, Joodse volksgenoten ... uit de organisatie te verwijderen ... wel zal het kader der Unie bij voorkeur' (eerlijk ware geweest: 'exclusief'
) 'uit niet-Joodse krachten worden gevormd ... Indien', zo heette het verder, 'de aanwezigheid van Joden in de boezem der Nederlandse Unie de kracht harer actie ten gunste van het Vaderland verzwakt, verzwakt het tevens hare mogelijkheid om voor hare beginselen op te komen en milde oplossingen voor te staan.'
Was Visser, zo werd tenslotte gevraagd, niet alsnog 'op korte termijn'
tot een gesprek bereid P Homan en de Quay hoopten kennelijk dat hij de Joden zou willen aansporen, zich er bij neer te leggen dat zij in de Unie een plaats van de tweede rang zouden innemen.
Visser antwoordde nagenoeg onmiddellijk. 'U vraagt ons'
, schreef hij,
'A.v., p. 1-2. Brief, 7 april 1941, van]. Linthorst Homan en]. E. de Quay aan L. E.'vrijwillig mee te werken aan de afscheiding van de Nederlandse Joden uit het nationaal verband, m.a.w. aan het optrekken van een moreel, misschien straks materieel ghetto. Hiertegenover zou ik willen opmerken dat het Nederlandse volk heeft getoond, zodanige afscheiding niet te willen en dat wij dus, door ons bereid te verklaren tot de door u bedoelde medewerking, zouden handelen tegen dat wat ons volk als een primaire eis van recht beschouwt.'
l
Tegen een nader gesprek met Homan en de Quay had Visser geen bezwaar.
Dat gesprek vond op de zrste aprilplaats ennu was behalve Dasberg ook prof. dr. D. Cohen aanwezig; Cohen was lid van de Joodse CoördinatieCommissie maar tevens sinds ruim twee maanden een van de beide voorzitters van de Joodse Raad voor Amsterdam. Homan stelde in dit gesprek eerst weer het punt aan de orde dat al door Visser afgewezen was. Hij zei, aldus Vissers verslag, 'ronduit wat hij gaarne wilde: vrijwillige uittreding der Joden ... Hij vertelde van een onderhoud met ene Generalsekretär Schmidt, die hem ronduit om deze verwijdering gevraagd had en daartegenover belangrijke politieke voordelen had beloofd. Homan had geweigerd Schmidt was boos geworden
Homan vertelde voorts dat hij ons wilde waarschuwen dat hij intensiever optreden en werken van de Unie voorbereidde en dat hij het beter vond, op de vooraanstaande poste~l geen Joden op te nemen .. .'
'Op de vooraanstaande pesten'
duidelijk was Homan niet en Visser keerde dus tot het al besproken punt terug:
'Ik antwoordde
re dat, zelfs als wij zouden willen, wij geen enkele macht bezaten de Joden tot bedanken te noodzaken en dat het grootste deel onze oproep eenvoudig zou negeren;
ze dat een zodanige stap onzerzijds hem toch niet het gewenste resultaat zou verschaffen daar ook de overgeblevenen, talrijk of niet, zijn organisatie het brevet van Judenreinheit zouden doen missen;
3e dat wij - en dat was de hoofdzaak - principieel op de hem bekende gronden tot een dergelijke stap nooit zouden overgaan. Wij, meer dan anderen nog, hadden in deze dagen een leidend beginsel van node, wilden wij niet tot een wankele en willoze massa afzakken, en dat beginsel was dat wij moesten weigeren vrijwillig iets te doen wat onze afscheiding van het overige Nederlandse volk zou bevorderen.'
Dasberg en Cohen 'spraken in dezelfde geest en de beide heren van de Unie'
, aldus de slotzinnen van Vissers verslag, 'konden niet anders doen dan ons gelijk te geven. Wij scheidden in de beste harmonie met waardering voor elkanders standpunt.'!
Hoe moeten wij die slotzin interpreteren? Dat Homan en de Quay voor de principiële opvatting die hun Joodse gesprekspartners vertolkt hadden, al vonden zij die ook onverstandig, in hun hart 'waardering'
koesterden, kunnen wij ons indenken - maar hoe laat zich met name Vissers 'waardering'
rijmen met datgene wat Homan en de Quay mondeling en op schrift van hem te horen hadden gekregen? Wij moeten, dunkt ons, die 'waardering'
zo verstaan: dat, hoezeer Visser ook van mening was dat geen enkele Nederlander vrijwillig medewerking mocht verlenen aan een discriminatie die in zou gaan 'tegen dat wat ons volk als een primaire eis van recht beschouwt'
, hij niettemin overtuigd was, zeker niet van de scherpzinnigheid doch wel van de goede bedoelingen waarmee Homan en de Quay op het gladde ijs der politiek iets ten gunste van het Nederlandse volk, de Nederlandse Joden incluis, trachtten te bereiken.
De instelling van het instituut 'werkend lid'
werd bekendgemaakt in het nummer van De Unie dat op 12 april verscheen. De Unie kende, stond hierin, twaalfduizend functionarissen en colporteurs: zij zouden de eerste' aspirantwerkende leden'
zijn. Er zou namelijk een selectie gemaakt worden. Vanhet besluit dat Joden niet werkend lid zouden kunnen worden, werd in het weekblad met geen woord gerept; het stond eerst zwart op wit in een circulaire die op 3I mei naar het kader van de Unie uitging. Onder de 'eisen waaraan werkende leden moesten voldoen'
werden hier o.m. genoemd: 'geen lid zijn van een:andere politieke partij ofbeweging' en: 'geen Israëliet zijn."
In De Unie werd die eerste discriminatie verzwegen en de tweede slechts bedekt te verstaan gegeven doordat gepubliceerd werd dat de werkende leden 'als Nederlander en als Christen'
een soort verklaring vanlandse Unie aan de gewestelijke en stedelijke commissarissen (secretarissen) (Inter'commissarissen'
(vroeger 'secretarissen'
geheten) werden nader ingelicht en wel in' een brief ('strikt persoonlijk'
) van de algemeen secretaris, H. Staring, de opvolger van Roelfsema, welke hen in een verzegelde enveloppe bereikte. In strijd met de waarheid werd hierin meegedeeld dat de heren Visser, Cohen en Dasberg het besluit, geen Joden op te nemen onder de werkende leden, 'gelet op de omstandigheden'
'billijkten'
; de gewestelijke en stedelijke commissarissen moesten wel 'met groot beleid'
en 'tactvol'
optreden; de discriminerende eis mocht, en dan slechts mondeling, louter ter kennis gebracht worden van de Unie-functionarissen die bij de selectie van de-werkende leden betrokken werden.'
Uiteraard lekte de zaak binnen de Unie spoedig uit. Er kwam, aldus Bruna, 'veel deining, vooral in het westen des .Jands."
J. G. Suurhoff, gewestelijk commissaris in Amsterdam, met een Joodse vrouw gehuwd, legde zijn functie neer en bedankte als lid, In het Politiek Convent (het overleg-orgaan van vertegenwoordigers der zes grote democratische partijen) was men van mening dat de Unieleiding een kwalijke concessie gedaan had", Colijn 'betreurde de buiging die de Nederlandse Unie had gemaakt.'!
'Nu trapt de Unieleiding de Joden in een hoek'
, zo werd opgemerkt in een wellicht door V orrink geschreven pamflet, 'nu mogen de Joden slechts '
aanhangers' doch geen '
werkende leden' van de Unie meer zijn. Zij mogen alleen betalen! Aan het Unie-tehuis hangt nu het bordje 'Joden niet gewenst'
, Alleen aan Ariërs wordt toegang verleend! De Unieleiding zalongetwijfeld zeggen dat dit een tactische, geen principiële aangelegenheid is. Wij vragen echter: waar houdt dan de tactiek op en waar begint het principe?'5
Wanneer wij dan thans gaan weergeven hoe de NSB zich in de lente van' 41 politiek opstelde, dan zullen wij met enige uitgebreidheid niet alleen het beleid van Mussert maar ook de groeiende tegenstellingen binnen de NSB dienen te beschrijven. Die aspecten zijn niet van belang ontbloot, maar men kan niet stellen dat zij de massa van het Nederlandse volk interesseerden. Het liet die massa sinds de zomer van '40 volmaakt onverschillig wat Mussert in bijzonderheden betoogde en wat zich precies aan conflicten in de NSB voordeed. Zij las noch Volk en Vaderland noch Het Nationale Dagblad. Zij ergerde zich alleen maar aan die 'troep landverraders'
die de bezetter hand- en spandiensten verleenden en kennelijk uit waren op het veroveren van de macht. Dat dit streven gepaard ging met een boeiende politieke worsteling (binnen het Duitse kamp, binnen de NSB en tussen de bezetter en de NSB), drong tot de massa van het Nederlandse volk niet door. Voor haar werd de NSB gerepresenteerd door de colporteurs die met Volk en Vaderland ventten en door de formaties van de WA die al in de zomer van '40 tot het uitoefenen van straatterreur overgegaan waren en die daarbij later in dat jaar concurrentie hadden gekregen van de z.g. SA van van Rappards NSNAP.
Rauter had op die terreur en de daaruit voortvloeiende ongeregeldheden veel tegen. Hij was het geheel eens met de secretaris-generaal van justitie,
' 41 had hij richtlijnen uitgevaardigd die nogal gedetailleerd aangaven wat '
de weerformaties' (daar hoorde ook de SA van de NSNAP toe) wèl en niet mochten doen en hoe de politie zich te gedragen had, maar die richtlijnen hielpen niet veel. De voortgezette straatterreur was een van de voornaamste redenen waarom Tenkink op 18 maart ,41 ontslag nam. Met dat al bleef Rauter zijn best doen, de WAin de hand te krijgen. Mussert deed hetzelfde en uit een aantal formaties werden leden die zich al te zeer misdroegen, verwijderd; veel verschil maakte dat niet. Inmiddels waren namelijk tamelijk wat criminele elementen in de WA opgenomen en de algemeen commandant, mr A. J. Zondervan (van wie verschillende, op matiging gerichte circulaires uitgingen), was een zwakke figuur die er niet in slaagde, zijn gezag gerespecteerd te krijgen. Dat zou trouwens ook een krachtiger figuur niet meegevallen zijn: het was nu eenmaal de functie van de WA, tegenstanders te lijf te gaan, en die straatterreur werd met name door Generalkommissar Schmidt graag gezien, ja bevorderd: zo had ook de NSDAP in Duitsland geageerd tijdens de Weimarrepubliek. wel leek Schmidt na enige tijd een zekere taakverdeling wenselijk: vermoedelijk eind mei liet hij de WA instructie geven, zich van relletjes tegen Joden te onthouden terwijl van Rappards SA juist aanwijzing kreeg, wèl tegen Joden op te treden. Schmidts bedoeling was duidelijk: de WA moest voor haar terughoudendheid waardering oogsten en de weerformaties van de tot verdwijnen gedoemde NSNAP dienden extra gediscrediteerd te worden. De WA-heerbanleider van Den Haag, J. E. Feenstra, meende overigens dat het bedoelde verbod 'het prestige van de WA een niet te onderschatten knak geeft, terwijl anderzijds moet worden toegezien dat door een onbetekenende groep als de NSNAP wèl schijnbaar goedgekeurde jodenacties worden uitgevoerd.'!
Het zou onjuist zijn om aan te nemen dat, wat de NSB betrof, gewelddadige acties tegen tegenstanders uitsluitend van de WA uitgingen: soms gingen gewone leden (leden dus van wat in de NSB de 'Politieke Organisatie'
of 'PO'
genoemd werd) daartoe over. Verwarrende situaties konden daardoor ontstaan. Toen bijvoorbeeld in Maastricht beginjuni op een zondagavond een 'Kameraadschapsavond'
van de NSB gehouden werd, verlieten later op de avond verscheidene NSB' ers de zaal omdat zij gehoord hadden dat op een naburig plein NSB'
ers door Nationaal Fronters gemolesteerd werden; de opperhopman van de WA hield daarentegen volgens zijn
'op hardhandige wijze rustige voorbijgangers'
te gelasten, door te lopen. Toen zij in de zaal terugkwamen waar de 'Kameraadschapsavond'
gehouden was, ontwikkelde zich tussen enkele gewone leden 'en een opperhopman van de WA de volgende dialoog: Gewoon lid I:
'Die snert-WA! Wat heb je er aan? Nu hebben we ze niet meer nodig als die toch niet optreden.'
Gewoon lid II: 'De PO heeft het alweer opgeknapt en de WA heeft alweer niets gedaan.' WA:functionaris:
'Wij hebben ons aan de orders gehouden.'
Gewoon lid I:
'Jullie zijn het Leger des Heils en de Duitsers zeggen OIlS steeds: jullie moeten er op slaan.'
WA-functionaris:
'u luistert naar de verkeerde Duitsers. U moet naar de Duitse autoriteiten luisteren.'
Gellloon lid II: 'De Beaufiragte heeft mij gezegd: sla er op enjaag de Joden overal uit.' WA:functionaris: 'Ik weet zeker dat de Beaufiragte dit niet gezegd heeft. Overigens is ons verboden, iets tegen de Joden te ondernemen. Het moet rustig zijn. Ik heb dit verleden week uit de mond van de algemeen commandant, Zondervan, gehoord.' Gewone leden I en II:
'Ach Zondervan! Een meestertje in de rechten .. .'
1
Onze gegevens over de 'straatterreur zijn onvolledig, maar het verdient de aandacht dat na de Februaristaking althans in sommige WA-formaties gemeend werd dat men hardere middelen moest gebruiken dan tevoren. 'We zijn er steeds op uit'
, schreef begin maart'een Utrechtse WA-man aan zijn dochter in Duitsland, 'om de eerste tik te geven. Waren we vroeger' nog zo humaan om eerst op vlezige gedeelten te slaan, tegenwoordig gaat het persé direct op de kop om een gaatje in de schedel te maken.f Oudere mensen, ook vrouwen, werden niet ontzien. Zo werd eind maart in Maastricht een gepensioneerd postambtenaar, oud-reserve-majoor, die met een rood-wit-blauw speldje op rustig in een café zat, door een halfdronken NSB' er die zijn speldje wilde wegrukken, gemolesteerd: de oude man kreegRapport z.d. (kort najuniaanJ. Zondervan (a.v.,Brief,maartvanH.(Doea-r).'enige minuten'
was blijven liggen; 'dat wij ons nu al gaan verlagen tot mishandeling tegenover vrouwen, nee, dat wil er bij mij niet in als Nationaal-Socialist."
In Scheveningen werd enkele weken later een meisje dat op een terras zat en dat, toen de WA-kapel voorbijtrok, de vingers in de oren gestoken had, eerst door een NSB' er gestompt, vervolgens snelde een WA-patrouille op haar af; een WA-man trok de stoel onder haar uit, een ander sloeg haar haar consumptie uit handen, een WA-hopman verbrijzelde het glas waar zij uit dronk. Het meisje, aldus een NSB'er, ooggetuige, 'bleef onder dit alles zeer kalm .. Het enige wat zij meerdere malen heeft gezegd, is: 'U bent wèl beschaafd!'
, 'Gehaat zijn wij al genoeg'
, voegde de NSB' er aan zijn rapport toe, 'laten we ons in Godsnaam niet ook nog belachelijk maken.i''
Alleen al uit het Limburgse Tegelen werden eind mei vier recente gevallen van door WA-mannen bedreven mishandelingen aan de leiding van de Nederlandse Unie bericht en dat was 'slechts een greep uit verschillende gevallen. Mannen noch vrouwen werden door de kerels ontzien, terwijl de politie (ingevolge haar instructies) machteloos de terroriserende benden haar gang moest laten gaan:'4
Fel was allerwege de verontwaardiging. Tegenacties bleven niet uit. Medio mei werd in de stad Groningen een groep van tien SA-leden der NSNAP achtervolgd door een grote volksmenigte waaruit 'Zoeken jullie Hess?' '
Oranje boven!' en '
Ozo' geroepen werd. Toen de WA medio juni op een zondag door Meppel marcheerde, 'hadden de meeste bewoners als welkom de vuilnisemmer aan de straat gezet."
De drie WA-mannen die in oud-Scheveningen woonden, konden zich al in maart, aldus één hunner, 'niet op straat begeven zonder '
uitgejouwd te worden ... De politie kijkt rustig toe hoe een en ander zich voltrekt." Begin juli kwam het bij het boven al gememoreerde optreden van de WA-kapel in Scheveningen tot vechtpartijen waarbij ook het paviljoen van de 'Witte Sociëteit'
door de
Joden werden in bijzondere mate slachtoffer van het optreden der WA en SA, met dien verstande dat de WA zich, gelijk reeds vermeld, van eind mei af hier en daar van anti-Joodse acties onthield.
In de eerste maanden van '41 was de WA er in de grote steden van het westen des lands toe overgegaan, eigenaars van café's, restaurants en hotels te dwingen, op of bij hun deur een bordje 'Verboden voor Joden'
of 'Joden niet gewenst'
op te hangen. In 'maart werd die actie tot andere delen van het land uitgestrekt; dit leidde o.m. tot incidenten in Maastricht, Eindhoven, Breda en Den Briel waar caféhouders in eerste instantie weigerden, de bordjes op te hangen. In Den Briel gebruikten de WA-mannen 'het dreigement dat zij de inventaris zouden vernietigen indien het bordje niet werd opgehangen.'!
In april kwam het in Den Haag tot een systematische actie. Twee caféhouders hadden hier op het bordje 'Joden niet gewenst'
het woordje 'niet'
doorgestreept (heerbanleider Feenstra lichtte onmiddellijk Knolle, het hoofd van de Sicherheitsdienst, in), elders bleken de bordjes één of twee dagen nadat zij onder pressie aangebracht waren, weer verdwenen te zijn. Alleen al op de z rste april werd er door een patrouille van vier WA-mannen bij vijf-en-vijftig café's en bars voor gezorgd dat de bordjes weer kwamen te hangen. Medio mei hingen ze evenwel nog steeds niet bij het hotel-restaurant 'De Witte Brug'
en bij het restaurant 'Royal'
, hoewel, aldus Feenstra's klacht, 'diese beiden Lokale [ûr das grösste Teil von Angehörigen der deutschen Wehrmacht besucht werdenl? Ook bij de grote hotels en café's in Scheveningen hingen toen nog maar nauwelijks bordjes. Van de directeur van hotel 'Rauch'
kreeg een WA-hopman te horen: 'Voor mijn part zat mijn terras vol Joden, dan verdien ik tenminste wat.'
3 Vier weken later waren in heel Den Haag de meeste bordjes wéér verdwenen.J.
Veel van deze door de WA ontketende acties leidden tot kleine volksoplopen. Het brutale optreden van de gelaarsde kerels wekte bij het volk een diepe weerzin: 'Het slijpt de bijl voor deze gore daders, wachtend de dag dat het 'Geenjoden!' ruilt voor '
t vlammend opschrift: 'Wee de landverraders!' Dan slaat het neer wat onze staat bevuilt'
aldus Rie Cramer die de tere tekenstift opeens verruild bleek te hebben voor een door ziedende verontwaardiging gedreven pen.'
De bordjes 'Joden niet gewenst'
hadden de bedoeling, in café's, restaurants en hotels een scheiding aan te brengen tussen Joden en niet-Joden. Dat werd ook elders geprobeerd, met name op de abattoirs door slagers die NSB' er waren. In Amsterdam waar in maart getracht werd, de Joodse handelaren zowel van het abattoir als van de Centrale Markthallen te verdringen, beloofde burgemeester Voûte dat hij aan de onrust een einde zou maken, 'in afwachting'
, zo heette het in de notulen van het college van secretarissengeneraal, 'dat het Jodenvraagstuk meer definitief zou worden geregeld."
Kort tevoren had te Utrecht de leider van het Agrarisch Front der NSB, E. J. Roskam, aan wie de toegang tot het abattoir ontzegd was, de directeur van deze instelling toegevoegd dat hij terug zou komen zodra hij wilde en dan desnoods met steun van tweehonderd SS- en WA-mannen' en dan mag u de politie opbellen maar dan staan die mensen er werkloos bij, ook al zou ik een Jodenlijk dat ik gemaakt heb, nog in mijn handen hebben." Enkele dagen later zorgde de Ordnungspolizei er voor dat alle Joden het Utrechtse abattoir verlieten. In Eindhoven kreeg de kringleider van de NSB in eerste instantie op het abattoir te horen, dat' de niet-Joodse slagers ... hun messen zouden gebruiken indien werd getracht, de Joden van de terreinen van het slachthuis te verwijderen.é In de zomer werden de Joden in Zwolle van de veemarkt verdrongen als gevolg van een actie die door een NSB'er uit Kampen geleid werd; deze begaf zich terstond naar Groningen waar hij aanRie Cramer:p.Csg: Notulen,maartG.W. ter Pelkwijk:p.Vergad.p.g.: Notulen,aprilp.
Seyss-Inquarts naaste politieke adviseur ging het niet alleen om de scheiding in het maatschappelijk leven: de terreur moest de Joden het gevoel geven dat zij nergens meer veilig waren. In juni dwong de WAin Den Haag de directie van 'De Bijenkorf'
, in de lunchroom de Jodenaparte tafeltjeste geven waar zij alleen door Joods personeel bediend werden; in twee bridgeclubs werd aan de WA beloofd dat de Joodse leden een apart zaaltje zouden krijgen. Op straat trad de WA toen niet tegen Joden op. Dat deed wèl de SA van de NSNAP. Eind juni plunderde zij een aantal Joodse winkels in het centrum van Den Haag, 'en de agenten mogen niets doen dan toekijken'
, noteerde een ambtenaar. 'Koud word jevan woede bij zulke gelegenheden."
Vier weken later werd een lokaal dat als synagoge gebruikt werd (de synagage in de Wagenstraat was begin februari in brand gestoken), door de SA volledig geplunderd. Tegen dit en ander gewelddadig optreden deed mr. Visser als voorzitter van de Joodse Coördinatie-Commissie samen met de secretaris, mr. H. Edersheim, zijn beklag bij een van de Referenten van Schwebel, Seyss-Inquarts Beauftragter in Den Haag. 'Ich haben die Herren kurz abgefertigt', rapporteerde de Referent aan Schmidts Generalleommissariat+ Omstreeks diezelfde tijd werd door een tiental andere NSNAP' ers een reeks gewelddaden bedreven in de Achterhoek: politieke tegenstanders werden ernstig mishandeld, in Borculo werd, na overleg met de Ortskommandant, de synagoge in brand gestoken. Iets overeenkomstigs gebeurde eind juli in Deventer, maar hier waren het NSB'ers die de actie uitvoerden; de kringleider van de NSB had de leiding. De gehele inventaris van de synagoge werd vernield, 'het leek wel of er;een bom in was gevallen.'!
In Oldenzaal pleegden NSB' ers in die tijd een aanval op een hotel, 'waarbij de Joodse gasten uit hun bed werden gesleurd en met koffers en al op straat werden gesmeten."
In augustus werd in Enschede 'iedere week voor enige duizenden guldens aan ruiten bij Joden ingegooid."
En er is meer, wellicht veel meer gebeurd dan wij hier konden weergeven.
1 Telexbericht, 7 aug. 1941, aan Schmidt (RK, Telexberichten, 174179). 2 Telexbericht, 7 aug. 194I, van Schmidt (a.v. 173981). 3 A. van Boven: Jan Jansen in bezetgebied, p. 65. • Brief, 24juli 1941 (GKzbV, HA Polito Aufbau, 8 c). 5 PRAZwolle: p.v. inz. E. F. Sandberg (2 okt. 1946), p. 39 (Doc-I-1474 A, a-r), G. J. 1. Kokhuis: Twente 1940-1945 (1969), p. 47. 'Vergad. p.g.: Notulen, 28 aug. 1941, P·4·
Ook ten aanzien van de gewelddadigheden die door NSB' ers bedreven werden tegen leden van Nationaal Front en van de Nederlandse Unie kan ons beeld niet volledig zijn. Onze algemene indruk is dat NSB'ers en Nationaal Fronters soms, maar NSB'ers en Unieleden bepaald veelvuldig met elkaar slaags raakten, hoewel minder frequent dan in de herfst van '40. Wèl werden nog steeds regelmatig bij de bureaus van de Unie en bij de Uniewinkels de ruiten ingegooid. Medio mei' 41 was dat bij het districtsbureau in Venlo al zesmaal geschied ('de zevende keer zal ook nog wel volgen'
);' In de nacht van 30 april op I mei was op de ruit van het districtsbureau te Roermond met rode menie geschreven: 'Hier heerst de Engelse ziekte.' '
Toen wij de verf verwijderden', aldus de bureauleider, 'hadden we genoeg belangstelling, zelfs kocht een jongen vlug twee scheermesjes om mee af te krabben.f Maar laat ons op dinsdagavond 25 maart naar café 'Dominicain'
in Maastricht gaan. Vijfleden van de Unie, onder wie de districtschefH. Bus, zitten aan een tafeltje; vier NSB'ers komen binnen, nemen aan twee tafeltjes in de buurt plaats en voeren luidkeels het volgende gesprek:
'Ken jij Bus van de Unie?'
'Wat is dat voor een vent?'
'Waarom zit hij bij die Unie-bende?'
'Natuurlijk trekt hij daar de nodige centen van. Die ploerten van de Unie zijn zo erg als die vuile Joden. We moeten het nog beleven dat al die Unie-ploerten geweerd worden uit alle café's, net als die vuile Joden. Voor die Bus hebben we een goede deksel klaar. Het concentratiekamp is al voor hem klaar.'
Enzovoort, enzovoort."
Vier dagen voor die kenmerkende dialoog plaats vond, op 21 maart, was het in Nieuwenhagen bij Heerlen tot een ernstig incident gekomen. Een groep van ca. twintig Unie-colporteurs was er slaags geraakt met vijf-entwintig WA-mannen. Na afloop van het gevecht eisten de WA-mannen van twee toegesnelde marechaussees dat tegen de Unie-colporteurs procesverbaal opgemaakt zou worden. Een nieuw gevecht ontstond waarbij een NSB'er een van de marechaussees zijn dienstpistool wist te ontnemen. Daarmee opende hij, toen versterkingen arriveerden, het vuur dat meteenBrief,meivan het districtsburea Venlo der Nederl. Unie aan het gewestelijk bureau (Nederl. Unie,a). • Idem,meivan het districtsbureau Roermond (a.v.).Rapport,maartdoorBus (a.v.).
In de voorafgaande overzichten zijn lang niet alle gemeenten des lands genoemd. Onze gegevens zijn onvolledig doch wij willen wel aannemen dat formaties als de WA en de SA niet overal en constant tot gewelddadigheden overgingen, maar plaatselijk en met tussenpozen. De pers zweeg. Dat betekende niet dat niet honderdduizenden de verhalen over die straatterreur te horen kregen: er waren steeds voldoende ooggetuigen bij. Wat men dan vernam, had niet zozeer het effect van intimidatie, eerder wekte het een verbeten woede op met name tegen de NSB - een woede die de gehele beweging, leider Mussert incluis, verder in het isolement dreef
Toen 1941 begon, was Mussert formeel en materieel het grootste deel van zijn politieke bewegingsvrijheidal kwijtgeraakt; formeelin zoverredat hij, als deel van de prijs om tot Hitler toegelaten te worden, begin september' 40 Hiders leiderschap erkend had door zich bereid te verklaren, diens 'bevelen'
op te volgen, en materieel doordat hij van I januari '41 af een situatie aanvaard had waarbij, zoals wij al weergaven, de NSB op fmancieel gebied vol
Die illusies vloeiden mede uit Musserts denkpatroon voort. Het leidersbeginsel stond bij hem voorop. Welnu, in de simplistische visie van de Utrechtse ingenieur, die een gebrek aan historische kennis paarde aan de behoefte om de ingewikkeldste complexen tot eenvoudige mathematische constructies te herleiden, was er nu eenmaal één Europees continent waar dus één figuur alle belangrijke beslissingen moest nemen: Hitler. Wel was Mussert in juni '40 geheel ontdaan geweest toen hij het bevel onder ogen gekregen had waarbij uitgerekend Hitler de vorming gelast had van de SS-Standarte 'Westland' (die naam alleen all), wel was hij gaan beseffendat de in Himmler gepersonifieerde SS-ideologie van Nederlands zelfstandigheid en van zijn, Musserts, macht niet veel heel zoulaten, maar dat was voor hem slechts een reden te meer geweest om, eigenlijk zonder aanleiding, te vertrouwen dat het hem zou gelukken, op het beslissende moment de Führer tot betere gedachten te brengen.
Begin juni had Mussert het 'landverraad'
genoemd indien Nederlanders tot de Waffen-SS zouden toetreden. Twee weken later was hij gezwicht: er was van het Hoofdkwartier der NSB een circulaire uitgegaan waarin stond dat er geen bezwaar tegen was indien leden zich voor de Waffen-SS zouden aanmelden. Enkele honderden deden zulks, vooral jongeren; zij lieten zich mèt andere Nederlanders die, dunkt ons, hoofdzakelijk op avontuur uit waren, bij de recruteringsbureaus van de Waffen-SS keuren en zij vertrokken naar München. Hun ervaringen aldaar werden een bevestiging van Musserts somberste vermoeden: dat het de bedoeling van de Waffen-SS-opleiding was, van Nederlanders min of meer Duitsers te maken. De vrijwilligers kregen namelijk tussen drie mogelijkheden te kiezen die alle gekoppeld waren aan het afleggen van een eed van trouwaan Hitler: vier jaren dienst in de Waffèn-SS en dan, naast het Nederlandse, het Duitse'een goede betrekking'
; en een half jaar dienst en dan herplaatsing in het vroegere beroep! ('met mogelijkheid om bij te tekenen'
).
Wie die drie mogelijkheden afwees, kon naar Nederland terugkeren.
Een en ander was vooral voor de aan Mussert verknochte NSB' ers die zich gemeld hadden, een bittere teleurstelling. Aan die NSB' ers bleek bovendien dat de Duitse officieren of onderofficieren met wie zij in contact kwamen, als regel van een diepe minachting jegens Nederland vervuld waren. Daaraan ergerde zich ook de kleine minderheid onder die eerste Nederlandse vrijwilligers die al in de zomer van '40 '
Grootgermaans' dacht - en die minderheid ging zich bovendien spoedig ergeren aan haar landgenoten. '60% van de Hollanders is', schreef eind augustus '40 een dier Nederlandse SS'
ers-avant la lettre aan Rost van Tonningen, 'hoogstens later als doodgewone soldaten te gebruikèn. Dit is een bende avonturiers, onbruikbare, in de maatschappij mislukte, vervelende kerels die de hele dag kankeren en de dienst ontlopen. Velen van hen gaan er na zes maanden gelukkig uit, ongeveer 50%, doch ook de rest moet weggewerkt worden .... Van de overige 40% zijn er hoogstens 10% goed. Hieronder verstaan we dan dat zij de idee begrijpen of althans willen begrijpen. De overige 30% zweren bij Mussert, Dietsland, willen bijv. onder geen voorwaarde tegen Engeland vechten, groeten alleen maar met 'Houzee!'
, enzovoort."
Een maand voor dit beeld vastgelegd werd, was van de eerst-aangekomenen al meer dan de helft naar Nederland teruggekeerd. Anderen hadden dit voorbeeld gevolgd nadat Himmler in een toespraak op 21 augustus nog eens uitdrukkelijk op die mogelijke terugkeer gewezen had. Het restant dat bleef, kreeg, voorzover het tot de Waffen-SS wilde toetreden, een harde militaire opleiding die geheel op het aankweken van Kadavergehorsam gericht was; er deden zich daardoor enkele gevallen van zelfmoord voor en de NSB' ers onder de recruten gingen zich in hun recalcitrantie vermaken met '
het verbasteren van Nederlandse en Duitse liedjes, bijv. het liedje 'Het regiment van Mussert dat voelt zich zwaar verneukt'
en 'wär' nur mein Vater land, mein Holland, [rei!', welk gezang dan steeds woede-uitbarstingen der Duitse kamergenoten ten gevolge had.'3Rapport,julivermoedelijk van w. J. Heubel (Doeen brief,julivanv. d.aan de fam.(Doe"Brief,aug.vanaan Rost van Tonningenp.Verslagsept.p.(Doc
De naar München vertrokken vrijwilligers waren de eerste Nederlanders die bijzonderheden te horen kregen over de verraderlijkehulp die eenaantal in Duitsland woonachtige NSB' ers aan de Wehrmacht geboden had bij de overval op Nederland in de meidagen van '40. De lezer kan alle bijzonderheden in ons tweede deel vinden. Hier herinneren wij er slechts aan dat de ca. drieduizend NSB'ers die in '
39 in Duitsland woonden en werkten, in mei van dat jaar met het oog op een nieuwe Nederlandse wetsbepaling samengevoegd waren in een organisatie die formeel los stond van de NSB: de Bond van Nationaal-Socialistische Nederlanders in Duitsland. Leider van die Bond was een vermogende opportunist, Julius Herdtmann. Deze Herdtmann had in de herfst van '39 contacten aangeknoopt met de Abwehr en daar was uit voortgevloeid dat een kleine tweehonderd leden van de WA van de Bond (die 'Sport en Spel'
heette) zich via de administrateur van 'Sport en Spel'
, H. Köhler, in maart' 40 hadden laten aanwerven voor het volgen van een militaire opleiding in vier kampen '
in het Rijnland. In nagemaakte Nederlandse uniformen had een groot deel van die 'Sport en Spel'
-mannen deelgenomen aan de operaties waarmee de Abwehr in de nacht van 9 op 10 mei getracht had, de bruggen over de Maas, het Maas-Waalkanaal en de Ijssel ongeschonden in handen te krijgen. Enkelen sneuvelden daarbij. De overigen werden door de Abwehr in Keulen geconcentreerd.
Zij kregen daar te horen dat zij er het best aan deden om maar Duitser te worden. Dat werd geweigerd; ze wilden wel een beloning maar die moest de vorm krijgen van een betrekking in Nederland. Daarna liet de Abwehr hen schieten. De organisator van de Waffen-SS, SS-Brigadeführer Gottlob Berger, trok zich hun lot aan. Er werd hun, ook door Herdtmann en Köhler, voorgespiegeld dat zij, na een korte opleiding in München, in Nederland 'in dienst van Mussert'
bij de politie konden komen - het gevolg was dat een kleine honderd man naar 'München vertrok. De keuze tussen de bovengenoemde drie mogelijkheden kregen zij niet: van hen werd gevergd dat zij voor vier jaar zouden tekenen. Dat lag voor de hand: de officieren van de Waffen-SS begrepen zo goed als die van de Abwéhr dat men er goed aan zou doen, zo hinderlijke getuigen zo lang mogelijk uit Nederland weg te houden. De getuigen zelf achtten zich bedrogen.'w. J.
Zij hadden, toen zij bij de Abwehr in dienst traden, onder ede moeten verklaren dat zij ten eeuwigen dage zouden zwijgen over de operaties die zij gingen uitvoeren. Een deel hunner nam die eed niet zo zwaar op, anderen vonden dat de Abwehr het er niet naar gemaakt had dat men er zich aan hield, en het gevolg was dat uit Nederland gekomen vrijwilligers in München vrij spoedig te horen kregen wat door de mannen van 'Sport en Spel'
verricht was. Verscheidenen van die vrijwilligers waren daar diep verontwaardigd over, onder hen de a.s. zwager van Rost van Tonningen, de jeugdige W. J. Heubel. Begin juli schreef hij tijdens een kort bezoek in Den Haag een rapport over deze zaak. 'Ik heb hiervan veel werk gemaakt'
, berichtte hij in september aan een vriend, 'ben er ook voor bij Mussert geweest.'!
Wij nemen aan dat Mussert, die zich in het publiek fel was gaan verzetten tegen de alom circulerende verhalen dat NSB' ers tijdens de Duitse inval als Vijfde Colonnisten opgetreden waren, zich bewust was dat de mededelingen van Heubel politiek dynamiet vormden: wat de mannen van 'Sport en Spel'
verricht hadden, beschouwde ook Mussert als landverraad in optima forma, maar het belang van de NSB èn het Duitse belang vergden, zo zag hij het, dat over de zaak niet gerept werd. Wèl wilde hij precies weten wat geschied was. Vermoedelijk gafhij Heubel opdracht, nadere gegevens te verzamelen. Heubelliet althans drie ex-leden van 'Sport en Spel'
een verklaring opstellen en ondertekenen. Die verklaring overhandigde hij aan de districtsleider van Herdtmanns Bond in Berlijn, Jan Visser, die nog van niets wist; Visser reisde medio augustus met die verklaring naar Utrecht en legde het stuk aan Mussert voor, daarbij de vraag stellend of landverraders als Herdtmann en Köhler in de NSB gehandhaafd konden blijven. 'Er zijn dingen gebeurd'
, zei Mussert, 'daar lusten de honden geen brood van, maar ik zet ze de NSB wel uit.'
2 Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan: er mocht geen schandaal komen en bovendien had Mussert over de formeel nog steeds zelfstandige Bond van Nationaal-Socialistische Nederlanders in Duitsland niets te zeggen.
Begin september vernam Visser van Herdtmann dat Köhler als 'inspecteur van de WA in Duitsland'
in Berlijn een toespraak zou komen houden. Visser die met Köhler niets te maken wilde hebben, trachtte dat te voorkomen maar Herdtmann hield voet bij stuk. De gevolgen waren katastrofaal, want Köhler, een opschepperige domoor, legde op IS september aan eenw. J.J.J.'Sport en Spel'
zich verworven hadden: zonder hun inzet zou, zei Köhler, de veldtocht in Nederland zeker tien dagen langer geduurd hebben. Visser was ziedend en in het gezelschap van twee WA-mannen die zich onder Köhlers verontwaardigd gehoor bevonden hadden (Visser zelf was pas ter vergadering gekomen toen Köhler al uitgesproken was), reisde hij wéér naar Utrecht; één van die twee WA-malIDen was tijdens de meidagen in het Nederlandse leger invalide geworden. Het drietal protesteerde heftig bij Mussert. Mussert trachtte hen eerst te kalmeren met een betoog dat hij er geen bezwaar tegen gehad zou hebben 'als de kameraden uit Duitsland tegen de Fransen en Belgen waren opgetrokken'
, maar toen de drie het royement van Herdtrnann en Köhler bleven eisen, zei hij: 'Ik kan er niets aan doen want deze Bond staat op zichzelf en ik kan hem niet ontbinden.'
De oorlogsinvalide barstte toen haast in tranen uit, 'waarop'
, aldus het verslag van de twee WA-mannen, 'de Leider op hem toetrad en zei: 'Ga niet huilen, anders begin ik ook nog.' '
1
Wij vatten de afloop samen. Visser ging in Duitsland met zijn actie tegen Herdtmann en Köhler voort tot de Sicherheitspolizei hem en enkele gelijkgezinden waarschuwde dat zij in het concentratiekamp terechtkwamen als zij hun mond niet hielden; Köhler werd begin' 41 tot zijn verontwaardiging uit de NSB geroyeerd maar een van de naaste medewerkers van Generalkommissar Schmidt zorgde er voor dat hij een goedbetaalde functie kreeg als functionaris van de National-Sozialistische Volkswohlfahrt te Düsseldorf; Herdtmann wist te bereiken dat hem, toen hij in diezelfde tijd de leiding van zijn Bond neerlegde (dezewerd weer deel van de NSB), openlijk namens Mussert dank betuigd werd voor zijn aan de beweging bewezen diensten, hetgeen overigens niet voorkwam dat hij enige tijd later toch uit de NSB geroyeerd werd 2 en toen Köhler tegen zijn royement blééf protesteren, kwam in augustus' 41 op het desbetreffende dossier bij Musserts bureau een aantekening te staan met o.m. dezewoorden: 'Niet aan beginnen! Beter in de doofpot."
Eerder vermeldden wij dat Mussert in september '40 had moeten aanvaarden dat zijn rivaal Rost van Tonningen '
tweede plaatsvervangend leider' van de NSB werd. Dat was eerder een titel dan een functie. Niet dat Mussert de formele promotie van Rost wiens deloyaliteit hem bekend was, aangenaam vond! Belangrijker dan die nieuwe titel was overigens het feit dat Mussert zich na zijn bezoek aan Berlijn door Seyss-Inquart had laten bepraten om de gehele scholing van het NSB-kader aan Rost over te laten. Wij veronderstellen dat Mussert daar alleen maar mee accoord ging omdat hij aannam dat het overgrote deel van dat kader wel bestand zou zijn tegen de verkondiging van de SS-ideologie die van Rost verwacht kon worden. Musserts vertrouwen was niet misplaatst. Rost brandde van verlangen om zijn nieuwe geloof aan het topkader van de NSB te prediken. Mussert liet de belangrijkste desbetreffende bijeenkomst tweemaal een maand uitstellen en toen zij tenslotte plaats vond (8 februari '41) was hij afwezig. Wèlliet hij voor alle zekerheid Rosts toespraak en de daarop volgende discussie van begin tot eind op grarnmofoonplaten vastleggen.
Rost gaf in hoofdzaak een overzicht van de vaderlandse geschiedenis dat met de Romeinse tijd aanving. Pas aan het slot kwam hij bij de actualiteit terecht. Hij betoogde toen dat er één groot, door Hitler geleid Germaans rijk moest komen. De zuiverheid van het bloed zou dat rijk bijeenhouden. 'Er is nodig'
, zei hij, 'een priesterschap, als u wilt, van de idee. De drager van de bloedgedachte in die zin is de SS ... Het schoonste ideaal', aldus zijn peroratie, 'wat ooit in de wereld heeft bestaan: de zelfherkenning van alle stammen van één bloed, is bezig zich te voltrekken. Voor dat ideaal zijn wij allen bereid, of moeten wij bereid zijn, alles in te zetten, ook ons leven. En als dus eerstdaags als zichtbaar symbool van het nieuwe wordende Rijk de divisie-Viking, bestaande uit Duitsers, Nederlanders, Noren en Denen aan de strijd deelneemt, dan is daarmee de wordende Germaanse statenbond door het bloed bezegeld. Houzee l"!
Applaus kwam er alleen van de aanwezige leden van de enkele maanden tevoren opgerichte Nederlandse SS, de overige NSB' ers hielden de handen op elkaar. Zij hadden zich danig geërgerd. Rost had wel het begrip 'statenbond'
in de mond genomen, maar de strekking van zijn gehele betoog was dat er één Reich komen moest dat door de niet aan grenzen gebonden SS bijeengehouden zou worden. De SS zou gefundeerd zijn op 'de zuiverheid van het bloed'
. Maar hoe stond het eigenlijk met 'het bloed'
, d.w.z. met de afstamming, van de zo hoog van de toren blazende spreker?Tekst:Leider,d.
In de tweede helft van '40 had Rost zich grote moeite gegeven om, tot 1750 teruggaand, de 'bloedzuiverheid'
van zijn twee-en-dertig bet-betovergrootouders aan te tonen. Dat onderzoek had hij niet aan de desbetreffende afdeling van de staf van de SS willen opdragen omdat hij wist dat J. H. Feldmeijer, de Voorman van de SS, met genoegen zou bewijzen dat aan Rosts 'raszuiverheid'
het een en ander ontbrak. Rost had dus zelf de gegevens verzameld en was er mee naar Berlijn gereisd; daar waren ze door de experts van het SS-Rasse-und-Siedlungshauptamt als onvoldoende beschouwd om Rosts opneming in de SS te rechtvaardigen (hij is er inderdaad nimmer in opgenomen), maar Rost had de hoop niet opgegeven dat hij voor de twijfelachtige plekken in zijn kwartierstaat (zowel aan vaders- als aan moederszijde waren er enkele voorouders van Indische of West-Indische afkomst) een bevredigende verklaring zou kunnen vinden. In de top van de NSB, en trouwens ook ver daarbuiten, werd intussen rondverteld, en door menigeen graag geloofd, dat de stamboom van Rost 'geheel en al '
mis' '
was: 'Indisch bloed, negerbloed uit Zuid-Afrika en zelfs jodenbloed' zou er in voorkomen." En dan de 'zuiverheid van het bloed'
prediken? Na Rosts toespraak kwam, aldus een aanwezige NSB' er, 'het Germaanse bloed in opstand tegen onzuiver bloed'
. 'Wij hebben jarenlang het vuile werk kunnen doen'
, zo werd de stemming onder het gros der toehoorders weergegeven, 'maar die snotjongens van de SS die pas komen kijken, moeten nu voor priesterkaste gaan spelenl's Rosts betoog werd fel aangevallen. 'Wij zullen niet vanuit Berlijn geregeerd worden. Dat vertikken wij ten eeuwigen dage', zei er één; een ander: 'dat wij iets eigens hebben en bij God het willen houden ook, tot het einde toe. En dit nu, heb ik in het betoog van kameraad Rost van Tonningen volkomen gemist.'
Daar volgde luid applaus op." Na afloop van de bijeenkomst zei een NSB' er in kleine kring dat Rost '
eigenlijk een doodgewone landverrader' was."
Al die deining was Mussert welkom: Rost had zich bij het topkader van de NSB onmogelijk gemaakt. Wel achtte de leider van de NSB het wenselijk dat hij nu zelf een duidelijke lijn aangaf. Hij deed dat een maand later (8 maart)
'Europese statenbond'
aan die hij in augustus voor Hitler geschreven had. 'Niemand zal er aan twijfelen'
, zei Mussert, 'dat Hitler de verantwoordelijkheid zal dragen voor de volkerenordening in het Germaanse ras ... Ik heb echter de overtuiging dat de Führer, alvorens zijn beslissing te nemen, het Nederlandse volk' (d.w.z, hem, Mussert) 'zal willen horen om met de belangen van het Nederlandse volk ten volle rekening te houden.'
Ook Mussert ging, zoals Rost vóór hem gedaan had (en Hitler vóór beiden), een lang historisch overzicht geven. 'De laatste tientallen jaren'
, zo betoogde hij aan het einde daarvan, 'waren wij verworden tot bijwagen van onze aartsvijanden Engeland en Frankrijk ... En wat de deur dicht deed, dat was de Joodse overheersing die met sprongen toenam en ons volk op eigen bodem in volkomen slavernij en ontaarding zou doen vergaan. Daarom zeg ik u: Hitler is nog maar juist bijtijds gekomen ... De nederlaag van Duitsland' (merkwaardig is het dat Mussert daar op dat moment in de oorlog toch als mogelijkheid van repte l) 'zou betekenen chaos en ondergang van Europa. Daarom past ons grote dankbaarheid aan God dat Hij voor alle Germaanse volkeren een man gezonden heeft van een formaat als eens in de duizend jaar in verschijning treedt' ('in Erscheinung tritt' Musserts Nederlands ging er niet op vooruit) - een man 'die het Duitse volk tot een eenheid heeft gesmeed en daarenboven een geniaal aanvoerder in de oorlog is.'
Voortaan zouden méér Nederlanders onder die geniale veldheer aan de oorlog kunnen deelnemen: hun plaats was dan in de Standarte 'Westland', onderdeel van de Division' Wiking'.
'Ik acht mij gelukkig'
, zei Mussert, 'de verantwoordelijkheid voor het zenden van een Nederlands bataljon op mij te hebben kunnen nemen.'
Hij eindigde met te spreken over de herordening van Europa en Nederland. Nederlands 'culturele zelfstandigheid'
mocht niet aangetast worden, maar op militair en economisch gebied zou Duitsland de toon aangeven. 'De Nederlands-Franse grens'
(m.a.w.: Vlaanderen diende bij Nederland gevoegd te worden) moest een eind zuidwaarts opgeschoven worden, 'dat is de beste waarborg'
, verklaarde Mussert, 'voor het militair samengaan in de Germaanse Statenbond. . . Zo zie ik de toekomstmogelijkheid in grote lijn. Een fata morgana? Misschien' (weer die twijfel). 'De toekomst is niet meer in onze hand: God regeert het Al; Hitler zie ik als een werktuig in Zijn hand. Kameraden, vereend zullen wij naar eer en geweten ons best doen. Bidt, werkt en hebt vertrouwen. Houzee !'
l
Wat bedoelde Mussert met die 'verantwoordelijkheid voor het zenden van een Nederlands bataljon'
?
Hij was Himmler in belangrijke mate tegemoet gekomen.
In '40 was Mussert eigenlijk niet verder gegaan dan te verklaren dat hij tegen dienstneming van Nederlanders bij de Waffen-SS
'geen bezwaar'
had. Uit de NSB en met name uit de WA, die daar natuurlijk in de eerste plaats voor in aanmerking kwam, waren naar verhouding slechts weinigen tot die dienstneming overgegaan. Kennelijk hadden Himmler, Seyss-Inquart en Rauter zich afgevraagd hoe zij Mussert tot meer positieve medewerking konden bewegen. Besloten was, hem voor een bezoek aan de Waffen-SS-op leiding bij München uit te nodigen. Het vond in de tweede helft van januari plaats. Seyss-Inquart en Rauter waren van de partij, maar ook Schmidt die geen vriend van de SS was, en uit het Nederlandse kamp reisden niet alleen Mussert en van Geelkerken samen met de gehele hogere staf van de WA naar de Beierse hoofdstad maar ook Rost, Feldmeijer en enkele van diens naaste medewerkers. Het Nederlandse gezelschap kreeg het eoncentratiekamp Dachau te zien dat hen als een keurig en ordelijk geheel trof. Mussert liet in het hotel te München waar hij logeerde, twee mappen met 'sehr wich tige Aujzeichnungen' liggen die prompt zoek raakten,' Himmler hield een toespraak waarin hij zei dat van een Anschluss van Nederland bij Duitsland geen sprake zou zijn en Feldmeijer was zeer tevreden over de afloop: 'Vruchtbaar bezoek'
, schreef hij aan zijn ouders, 'vooral voor onze SS ... Alles in orde."
Drie weken na zijn terugkeer in Nederland richtte Mussert (I4 februari '4I) een bekendmaking tot alle leden van de NSB. Hij riep hierin op tot dienstneming in het al genoemde Nederlandse bataljon, 'dat'
, aldus Mussert, 'bestemd zal zijn om als een onderdeel van de Duitse Weermacht in dit jaar mede ten strijde te trekken'
. Er is, schreef hij, 'geen bezwaar tegen'
dat dat bataljon 'de eed van trouwaflegt aan de 'Führer aller Germanen.' De persoonlijkheid van de Führer moet onze waarborg zijn en is onze waarborg dat nimmer bevelen gegeven zullen worden in strijd met de eer en de belangen van ons VOlk.'3
De eed van trouw die Mussert aanvaardbaar geacht had, was er dus een aan Hitler niet als Duits staatshoofd maar als 'Führer aller Germanen'. MaarBalkan. De SS-Standarte 'Westland' trad pas voor het eerst in actie bij de invasie van de Sowjet-Unie. 3 Tekst in BRve:
Menige NSB'er en menige WA-man aarzelde.
Rost van Tonningen aarzelde niet.
De 'tweede plaatsvervangend leider van de NSB'
had een reeks grievende teleurstellingen ondervonden. Zijn poging om met een nieuwe nationaalsocialistische massabeweging Mussert en de NSB te overtroeven was in de zomer van '40 mislukt en na het fiasco van zijn toespraak van 8 februari ,41 stond vast dat hij op politiek gebied binnen de NSB niets meer kon bereiken. Wanhopig maakte hem in het bijzonder de ook in Duitse kring bestaande twijfel aan zijn 'raszuiverheid'
.
Dan zou hij zijn vijanden tonen wat hij waard was!
Vijf dagen na Musserts bekendmaking meldde Rost zich na overleg met Rauter bij Himmler als vrijwilliger aan voor de Wa.ffen-SS.
Rost onder de wapenen - dat was niet alleen onaanvaardbaar voor Mussert die zijn vroegere en wellicht ook toekomstige rivaal geen militaire lauweren gunde, maar ook voor Seyss-Inquart. Capabele NSB' ers waren dungezaaid en een man met Rosts ervaring op financieel gebied kon, meende de Reichseommissar, bij de herordening van Nederland niet gemist worden. Na intensief overleg met Himmler en allerlei Berlijnse instanties werd daarom besloten, Rost een nieuwe kans te geven: eind maart werd hij als opvolger van Trip tot president van de Nederlandse Bank benoemd en een maand later tevens tot waarnemend secretaris-generaal van het departement van fmanciën (minus de belastingdienst) en secretaris-generaal voor bijzondere economische zaken. Dat laatste had maar weinig om het lijf: het desbetreffende onder Rost ressorterende bureau werd eerst meer dan een jaar later, in juli '42, door Seyss-Inquart als departement erkend, en zulks nog maar louter binnenskamers. Graag had Rost in de lente van '41 '
de Jood Hirschfeld' uit de werkelijke Nederlandse machtspositie in de economische sector verdrongen, maar Seyss-Inquart was zich ten volle bewust dat, afgezien nog van het verschil in capaciteiten tussen Rost en Hirschfeld, de benoeming van een NSB' er tot secretaris-generaal van handel, nijverheid en scheepvaart alsmede van landbouwen visserij grote onrust zou wekken in het Nederlandse bedrijfsleven dat volgepropt zat met Duitse orders.
'Indien ik het gevoel had, de veronderstelling zelfs, dat Hitler, na de oorlog gewonnen te hebben, het Nederlandse volk zou willen koejeneren en knechten of kapotmaken, dan zou ik nog vuriger zijn voor Amerika en Engeland dan de vurigste Jood zou kunnen zijn. (Applaus) Maar omdat ik het gevoel heb, dat absolute vertrouwen om niet te zeggen: geloof, dat hij het beste met ons voor heeft . .. daarom zeg ik: dat het nieuwe Europa een ontzaggelijke toekomst tegemoet (zal) kunnen gaan ... Onze politiek is er op gebaseerd dat er zal komen na de oorlog een Bond van Germaanse volkeren ... En indien er geen nationaal-socialistische beweging was in Nederland, dan was nu reeds beslist, naar mijn vaste overtuiging, dat Nederland zou worden ingelijfd bij Duitsland straks" een hopeloze zaak, die NSB, meende de Sicherheitsdienst. 'Fast übereinstimmend wird aus allen Provinzen berichtet', aldus de 'Meldungen aus den Niederlanden',
1 Persconferentie, 5 april I94I (DVK, 46). 2 Wij nemen aan dat het Mussert onbekend bleef dat Himmler in juni '4I tot Seyss-Inquart het verzoek richtte, 'dass die Förderung einer Dietsehen Richtung mit allen Mitteln unterbunden wird' ('Bericht über die Dienstbesprechung bei GK Schmidt', 26 juni I94I) en een jaar later aan de Höhere SS und Polizeifûhrer instructie gaf, Nederlandse nationaal-socialisten die in Vlaanderen politieke actie wilden voeren, prompt over de grens te zetten (Telexbericht, 22 juni I942, van Himmler aan R. Jungclaus, BDe, I92I). a Het Nationale Dagblad, 8 april I94I.
Het was voor Seyss-Inquart en Schmidt een akelig probleem. De Endsieg kwam, zo meenden zij, van maand tot maand dichterbij (kijk naar het fiasco van de Engelsen op de Balkanl) - wáár was de Nederlandse groepering waarmee Hitler straks in zee kon gaan ?
Op I mel 4I bracht J. N. Breunese, waarnemend commandant van de Nederlandse Arbeidsdienst (hij was nog niet officieel tot commandant benoemd), een bezoek aan de secretaris-generaal van het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming, prof dr. J. van Dam. Breunese en van Dam waren beide van Duitslands komende overwinning overtuigd, zij hadden beide een grondige afkeer van de NSB. 'VanDam'
, zo tekende Breunese aan, 'deelde mij mede dat de Duitsers zich langzamerhand van de NSB wilden losmaken, aangezien zij wel tot de overtuiging zijn gekomen dat grote dingen met de NSB in ons land niet kunnen worden bereikt, temeer niet omdat met een man als Mussert niet valt te werken. Zowel de rijksminister' (Seyss-Inquart), 'Schmidt als Wimmer zoeken thans naar Nederlanders die in politieke zin met Duitsland willen samenwerken, waartoe van Dam ook mij uitnodigde."
Breunese hield die uitnodiging in beraad.
Van Dam was niet de enige Nederlander die zich in die tijd met zorg afvroeg of niet toch vroeg of laat de NSB, hoe incompetent Mussert ook door de bezetter geacht werd, aan de macht zou komen. Hoe kon dat verijdeld worden ? Waren er niet anderen te vinden, 'die in politieke zin met Duitsland (wilden) samenwerken'? Van Dam kwam in contact met een vriend, H. M. Hinloopen, een expediteur uit Aerdenhout, die vóór de oorlog veel zaken met Duitsland gedaan had en die tot de kring van De Waag behoorde. Hinloopen had zijnerzijds met de oorspronkelijke inspirator van De Waag, ir. B. Wigersma, overleg gepleegd. Het drietal besloot, een onderhoud met Seyss-Inquart aan te vragen; .het besefte evenwel dat hetJ.'bijvoorbeeld een man als de oud-gouverneur-generaal jhr. de Jonge de leiding over ons volk zou krijgen'.
Daar spraken de drie over met Homan en de Quay, met de Rotterdamse bankier mr. W oltersom, voorzitter van de Organisatie-Comrnissie voor het bedrijfsleven, met mr. Jongejan, voorzitter van de Ondernemersraad voor Nederlands-Indiê, ook met de Jonge, ook nog met anderen. Homan en de Quay verwachtten van die opzet, aldus Hinloopen, 'niet veel resultaat'
, de Jonge 'hield zich zeer gereserveerd.'
Dat laatste deed ook Seyss-Inquart. wel gaf de Reichskommissar in het gesprek dat hij eind mei (de datum is niet bekend) met het drietal voerde, duidelijk te kennen, 'dat hij Mussert maar een zwakke figuur vond'
, maar hij zei óók, 'dat hij tot Mussert gezegd had dat de NSB aan het bewind zou komen als deze meer dan tweehonderdvijftigduizend leden telde.'
Dat krijgt ze nooit, zei van Dam. En Seyss-Inquart: dat zullen we zien.' Maar deze had er geen bezwaar tegen indien de drie die met hem gesproken hadden, een poging ondernamen om voor hun denkbeelden steun te vinden bij een representatieve groep Nederlanders.
Die denkbeelden werden in een memorandum neergelegd. Het stuk is niet bewaard gebleven, maar men kan de gedachtengangen die er in ontwikkeld werden, wel vermoeden: Duitsland was heer en meester op het Europese continent (de verovering van Kreta had opnieuwaangetoond hoe zwak Engeland stond), Nederland moest zich aanpassen; een goede verstandhouding met Duitsland was dus een Nederlands belang, maar die verstandhouding werd bemoeilijkt doordat de Reichskommissar bij de herordening van Nederland telkens weer een beroep deed op de NSB terwijl de overweldigende meerderheid van het Nederlandse volk juist jegens die NSB een hartgrondige afkeer koesterde. Was het dan niet wenselijk dat anderen zich tot politieke samenwerking met de bezetter bereid verklaarden?
Het stuk werd in de loop van juni aan een aantal personen toegestuurd en van Dam trad als voorzitter op toen het korte tijd later in 'Pulchri Studio'
in Den Haag besproken werd. Homan en de Quay bleven daar weg. Behalve de drie initiatiefnemers waren aanwezig: de Jonge, Wolters om en [ongejan, voorts de Utrechtse groot-industrieel dr. F. H. Fentener van Vlissingen, enkele andere vooraanstaanden uit het bedrijfsleven, een paar personen uit de kring van De Waag, de rijksarchivaris in Middelburg, mr. A. Meerkamp van Embden, drie hoogleraren of oud-hoogleraren onder wie prof. van
1 POD-Haarlem: p.y. H. M. Hinloopen (3 juli 1945) (Doe 1-699, a-z). 7
'Het bleek dat alle aanwezigen zich vrijwillig met de inhoud van het memorandum konden verenigen. Het bleek echter spoedig en zulks bij monde van jhr. de Jonge ... dat door allen de NSB werd beschouwd als een partij die de verbetering der verhouding' (tussen Nederland en Duitsland) 'in de weg stond, en niet vóórdat de Duitse autoriteiten tastbare blijken gaven dat zij niet meer de NSB de invloed willen geven welke zij thans bezitten, kan er van vruchtdragende arbeid sprake zijn. Werken wij naast de NSB' (d.w.z. met de NSB in één front), 'dan krijgen wij nooit de sympathie van het Nederlandse volk, evenminzal men', aldus de heer Jongejan (die eind '40 vergeefs had trachten door te dringen naar Batavia en die in maart in Lissabon een lang gesprek gevoerd had met de minister van koloniën, Welter), 'in Engeland en Indië onze actie steunen ... Tenslotte werd besloten, aan de bezettende autoriteiten om maatregelen te verzoeken waaruit zou blijken dat het hun ernst was om de NSB een toontje lager te doen zingen. Wij zullen voorstellen: I. de WA op te heffen dan wel haar optreden streng aan banden te leggen' (alle aanwezigen verafschuwden de straatterreur); '2. de arrestaties op beter gronden te doen plaats vinden dan thans het geval is; 3. met het bezetten van verschillende overheidsfuncties rekening te houden met onze inlichtingen' (m.a.w. minder of in het geheel geen NSB' ers meer te benoemen). 'Aanvankelijk werd hierbij nog een 4de punt geplaatst, nl. opheffing van Buchenwalde' (bedoeld werd: beëindiging van de detentie van enkele honderden vooraanstaande Nederlanders die sinds juli en oktober '40 bij het concentratiekamp Buchenwald in gijzeling gehouden werden), 'doch dit punt werd sterk ontraden aangezien hieromtrent onderhandelingen werden gevoerd.'
Als de Reichskommissar die voorstellen nu aanvaardde, wat dàn? Dan zou het Nederlandse bestuursapparaat een andere structuur kunnen krijgen: 'Vervolgens werd besloten dat prof Blok en prof. van Schelven een staatsvorm zouden ontwerpen, geldende voor de bezettingstijd. Hetwas de eis van de rijksminister' (Seyss-Inquart), 'dat over Oranje niet gesproken mocht worden.
De heer van Dam zou de bovengenoemde punten aan de rijksminister voorleggen en afhankelijk van de resultaten zal verder worden gehandeld. Inmiddels 7
Kennelijk was het de bedoeling dat, als alles goed ging, de nieuwe groepering, of wat daarvan restte, op een later tijdstip met adhesie van anderen in de openbaarheid zou treden.
De bijeenkomst in 'Pulchri Studio'
vond op zaterdagmiddag 21 juni plaats.
Daags daarna kwam bericht dat Duitsland de Sowjet-Unie aangevallen had. Daarmee ontstond in bezet Nederland een situatie die de groep-van Dam (als wij die term mogen gebruiken) verhinderde, van de grond te komen en die het Seyss-Inquart opnieuw duidelijk maakte dat hij geen andere politieke bondgenoot had dan de recalcitrante leider der NSB.
De invasie van de Sowjet-Unie die, ongeacht het in augustus' 39 gesloten niet-aanvalsverdrag, sinds de herfst van '40 onder de code-aanduiding 'Pall Barbarossa' voorbereid was, zou de grootste militaire operatie worden welke Hitler ooit ondernomen had. Op 10 mei '40 had hij bij het offensief in West-Europa 89 infanterie- en 10 tankdivisies ingezet. In een jaar tijd had de Wehrmacht evenwel het aantal tankdivisies kunnen verdub belen: het waren er nu 20, waarvan 19 tegen de Sowjet-Unie gebruikt zouden worden (I stond onder Rommel in Noord-Afrika). Aan infanterie-divisies werden er 134 in Oost-Europa opgesteld, waarvan 15 gemotoriseerd waren. Ook de Luftwaffe was in een jaar tijds uitgebreid maar er zouden tegen de Sowjet-Unie niet wezenlijk meer vliegtuigen in de strijd geworpen worden dan ruim een jaar tevoren bij de veldtocht in het westen: ca. 4 000 toestellen, drie-vijfde van de gehele Luftwaffe; het resterende twee-vijfde bleefbij de verdediging van Noorwegen en West-Europa ingeschakeld alsmede bij de operaties in het Middellandse Zeegebied. Vooral ten aanzien van het leger was de coneentratie in Oost-Europa markant: 153 divisies voor Pall Barbarossa; 2 stonden er in Noord-Afrika, 7 op de Balkan, 38 in West-Europa, I in Duitsland.
Tegen de Sowjet-Unie zou Duitsland overigens niet alléén ten strijde trekken: Roemenië, dat in 1940 belangrijke gebieden aan de Sowjet-Unie had moeten afstaan, zou met ca. 15 divisies aan de invasie deelnemen,
']. N. Breunese: Dagboek, 21 juni 1941.
Fall Barbarossa werd door Hitler als de culminatie gezien van zijn gehele beleid, ja als de culminatie van de eeuwenlange geschiedenis van het Duitse volk. Sinds de Middeleeuwen hadden de Duitsers, met tussenpozen, strijd gevoerd met Slavische volkeren waarboven de meeste Duitsers zich als regel verre verheven gevoeld hadden. In Duitsland zelf was men met name de Polen als een minderwaardig slag mensen gaan zien, in Oostenrijk-Hongarije waren leden van de Duitse volksgroep als Hitler en Seyss-Inquart in hun jeugd al een diepe minachting gaan koesteren bijvoorbeeld jegens Tsjechen en Slowaken. Hitler had aan het in de negentiende eeuw tot ontwikkeling gekomen Duitse chauvinisme een van de hoofdlijnen van zijn betoog in Mein Kampf ontleend: wilde Duitsland de sterkste mogendheid ter wereld worden, dan diende het in geheel Oost-Europa een onaantastbare positie op te bouwen. Anders gezegd: de Sowjet-Unie moest vernietigd worden. Dan alleen zou, zo meende hij, Duitslands grondstoffenvoorziening gewaarborgd zijn en zou het Duitse volk ook voldoende Lebensraum bezitten.
De vernietiging van de Sowjet-Unie zou nog twee belangrijke bijkomende voordelen bieden: het communisme zou er zijn politieke basis verliezen en de mogelijkheid zou geschapen worden om tot de uitroeiing van het gehele Europese Jodendom over te gaan. Die' Vernichtung' (een doelstelling welke sinds het begin van de jaren '20 in Hitler leefde) was door hem al genoemd in zijn rede voor de Reiihstag op 30 januari '39; precies twee jaar later kwam hij er op terug, er, alweer voor de Reichstag, aan herinnerend, 'dass wenn die andere Welt von dem [udentum in einen allgemeinen Krieg gestürzt würde, das gesamte [udentum in Europa seine Rolle ausgespielt haben wird! Sie mogen auch heute noch lachen darüber, genau so wie sie [rüher uber meine Prophezeiungen lachten. Die kommenden Monate und Jahre uierden eru/eisen, dass ich auch hier richtig gesehen habe.'
Uiteraard werd de beraamde massamoord nergens duidelijk op schrift gesteld: als regel werd er de aanduiding 'Endlösung der Juden[rage' voor gebruikt. Het uitvoeren van die Endlösung werd door Hitler primair als taak gezien van het onder Himmler ressorterende machtsapparaat. Een van de grootste aan Himmler ondergeschikte diensten, het Reichssicherheitshauptamt, begon in de lente van '41 met de voorbereiding van de eerste fase der End lösung: het uitroeien van de Russische Joden. Daartoe werden vier z.g.'Germanen'
) gebracht zou worden. Ergens bij de Oeral zou tenslotte een soort Blutwall opgetrokken worden: versterkte nederzettingen die tot in de verre toekomst zouden voorkomen dat Europa te lijden zou hebben van invallen van Siberië uit. In het gebied bewesten die Blutwal! zouden Duitsers heersen. Niets zou geduld worden wat van de zijde van de volkeren der Sowjet-Unie op staatsvorming zou lijken; aan elke vorm van verzet van die volkeren zou van de aanvang af met massale executies en andere vormen van represaille de kop ingedrukt worden. 'Der Riesenraum, zei Hitler drie weken na het begin van de veldtocht (maar hij had het ook drie weken er vóór woordelijk zo kunnen zeggen), 'musse natûrlick so rasch wie mäglich befriedet werden; dies geschah am besten dadurch, dass man jeden der nut schie] schaue, totschiesse'è Voor de administratie van die 'Riesenraum' zouden Reichsleommissare benoemd worden die, als Seyss-Inquart in Nederland, nauw met de centrale bestuursinstanties van het Derde Rijk moesten samenwerken. Met de voorbereiding van deze bestuursaangelegenheden werd de partij-ideoloog Alfred Rosenberg belast die in een van de Russische Oostzee-provincies geboren was. Het aangeven van richtlijnen
Ziedaar de opzet - een opzet die aansloot bij de mentaliteit die door jarenlange propaganda en 'scholing'
bij miljoenen Duitsers aangewakkerd was. Wij behoeven zijn barbaars karakter nauwelijks te onderstrepen. Wat hier met de inzet van de voor die tijd modernste middelen voorbereid werd, was, naar de omvang, de grootste geconcentreerde rooftocht, tegelijk moordpartij, die de wereldgeschiedenis ooit gekend heeft.
Fall Barbarossa vergde dat er rust heerste in West-Europa. Er bleven daar, gelijk reeds gezegd, in totaal j S Duitse divisies achter waarvan 8, in ZuidwestFrankrijk opgesteld, tot taak hadden om, als de Engelsen in Portugal zouden landen, onmiddellijk Spanje binnen te rukken. De overige zouden Engelse landingspogingen elders moeten afslaan; uiteraard zouden zij ook gebruikt kunnen worden als het ergens tot opstanden zou komen.
In Nederland werd de militaire component van de bezettende macht danig verzwakt: de meeste en de beste troepen waren voor het oosten nodig. Wat zich hier te lande aan Waffen-SS-eenheden bevond, was in de lente van '41 grotendeels verdwenen, spoedig gevolgd door de drie enige legerdivisies die door slechts twee andere, de Bzste en de 719de, vervangen werden; de 719de had evenwel nog niet de helft van de kracht van een normale divisie en zij bezat ook vrijwel geen transportmiddelen.ê Al die troepenverplaatsingen hadden voor de Nederlandse Spoorwegen een omvangrijk 'weermachtsvervoer'
ten gevolge; het werd, aldus een mededeling van de directie aan de raad van commissarissen, 'vlot afgewikkeld'
."
Met de mogelijkheid dat de invasie van de Sowjet-Unie tot ernstige ongeregeldheden in West-Europa zou leiden, hield Hitler rekening. Hij wist dat met name de Franse communistische partij een sterke aanhang had; van die communisten was een versterkte verzetsactiviteit te verwachten. Daarnaast was waarschijnlijk dat andere groepen van de bevolkingen nieuwe moed zouden ontlenen aan het feit dat Duitsland zich opeens in een 'tweefronten-oorlog'
zou bevinden - hetzelfde type oorlog dat het in '14-'
18Szste divisie verdedigd, die van de Zuidhollandse eilanden en Zeeland door de 7I9de. 2 Nederl. Spoorw., raad van commissarissen: Notulen, 7juni 1941,
Er was er in bezet Nederland één: het doodvonnis tegen de eerste geheime agent van de Nederlandse regering, de luitenant-ter-zee der tweede klasse Lodo van Hamel.
Bij zijn poging om naar Engeland terug te keren was van Hamel, zoals wij in ons vorige deel beschreven, medio oktober bij het Tjeukemeer samen met vier metgezellen (de Leidse studenten Hans Hers en [ean Mesritz, de Leidse hoogleraar prof. Baas Becking en mevrouw Marion Smit) door de Nederlandse politie gearresteerd en aan de Sicherheitspolizei uitgeleverd.' Ook had de Nederlandse politie op een eilandje in het Tjeukemeer de koffer met alle gegevens die van Hamel had willen meenemen, opgespoord: tal van spionagerapporten zaten er in, maar ook een geadresseerde brief die het de Sicherheitspolizei mogelijk gemaakt had, in Den Haag de adjudant-onderofficier Allers te arresteren, uit wiens woning van Hamel de zendverbinding onderhouden had, alsmede diens twee dochters; de verloofde van één harer, Jan van den Hout, die van Hamels zender had laten repareren, was enige tijd later in Duitse handen gevallen toen hij, net voor hij in Noord-Brabant wilde onderduiken, nog een keer bij de woning van Allers was langsgegaan.
Uit Leeuwarden werden van Hamel en de zijnen spoedig overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen. Onderweg wist van Hamel de anderen toe te fluisteren dat hij alle schuld op zich 'zou nemen. Dat hij spionage bedreven had, was zonn~klaar; dat hij niet de 'van Dalen'
was wiens naam op zijn paspoort stond (met de fatale, niet bestaande geboortedatum 29 februari 1915), eveneens.' Hij werd ongenadig mishandeld - hij zweeg. Zwakker kwam hij te staan toen het hoofd van de afdeling contraspionage
Toen zijn dossier afgesloten werd, hadden Schreieder en Haubrock op hun kernvragen nog steeds geen antwoord gekregen. In de weken die volgden, slaagde van Hamel er tweemaal bijna in, uit de gevangenis te ontsnappen; één van die twee keren voerde hij met veel Geschnauz Hers die hij uit diens cel had laten halen, z.g. als gevangene met zich mee. 'Voor de buitenpoort waar we al waren, stopte net Haubrock',
Begin april' 41 vond in het gebouw van de Hoge Raad het proces plaats. 'Op weg naar het Plein zaten we'
, aldus Hers,
'in de auto midden tussen de soldaten en er reden soldaten op zijspan naast ons. Ik zat tegenover Lodo. Hij gaf ons even een blik die zei: zullen we proberen, toch onder het zeil weg te duiken? Een soldaat zag het en we kregen met de kolf een slag tegen onze knie. In de wachtkamer zei van Hamel tegen Allers dat het hem zo speet dat ze door hem er bij betrokken waren. De aanklager was geschikt. Haubrock kreeg enorm op zijn donder dat hij bij het onderzoek zo weinig te weten was gekomen. Lodo maakte bij het proces een enorme indruk. Hij stond kaarsrecht voor zijn rechters. Voor de aanklager de eis stelde, werd aan Lodo opnieuw gevraagd of hij wilde zeggen wat zijn opdracht was, hoe zijn code in elkaar zat, enzovoort. Hij weigerde pertinent. 'Als goed Nederlands officier'
, zei hij, 'eis ik het recht op, datgene niet aan de vijand mee te delen wat het land kan schaden.'
Je kon een speld horen vallen.I"
Van Hamel kreeg de doodstraf, Hers en van den Hout levenslange tuchthuisstraf, de oude Allers tien jaar, Mesritz drie jaar. Baas Becking en mevrouw Smit werden vrijgesproken, de twee dochters van Allers naar het Frauenkonzentrationslager Ravensbrück overgebracht. Allers en Mesritz stierven in gevangenschap.
Door te zwijgen had van Hamel tientallen het leven gered: drie inlichtingengroepen had hij opgericht; hun fmanciering had hij via de bankier mr. E. E. Menten gewaarborgd. Maar geen naam, geen adres had hij prijsgegeven.
Zijn vader, prof. mr. J. A. van Hamel, deed na het doodvonnis een beroep op de voorzitter van het college van secretarissen-generaal, jhr, mr. A. M. Snouck Hurgronje: kon het college wellicht op gratie aandringen? Snouck voelde daar niet veel voor. 'Spionage is iets heel ergs'
, zou hij gezegd hebben." De Nederlandse regering te Londen, ingelicht via de Zweedse die in Berlijn de Nederlandse belangen waarnam, gaf zich samen met de Engelse grote moeite, haar eerste agent uitgewisseld te krijgen tegen een Duitse agent die in Engeland gearresteerd was.
De onderhandelingen werden door het Führerbefehl doorkruist.J.J.
Enkele dagen na zijn zes-en-twintigste verjaardag, op een middag om twee uur, werd aan van Hamel meegedeeld dat hij drie uur later gefusilleerd zou worden. Om kwart over twee begon hij aan zijn afscheidsbrief aan 'Mijn Lieve, Lieve Ouders':
, ... Ik heb alles gedaan wat een mens doen kon. . .. U kunt gerust zijn. Er is bitterheid noch haat in mijn hart. Gods wil geschiedt en zal altijd geschieden en wij zijn slechts Zijn werktuig. Daarvoor moeten wij Hem dankbaar zijn en dat ben ik ook.
Dat besef zal u wellicht boven de smart doen uitleven en de kracht geven om deze mijn laatste brief te lezen, en even goed te begrijpen als u mij altijd hebt begrepen.
Dag Lieve Moeder, Dag Lieve Vader, de,band die mij met u en uw kinderen bindt wordt niet verbroken doch is sterker dan ooit. Heel innig omhelst u, uw liefhebbende en gehoorzame zoon.'
Dan de naam: 'Lodo'
.
Enkele dagen later verschenen in De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad de advertenties waarmee de ouders berichtten dat hun zoon 'het leven heeft moeten laten ... Geen rouwbeklag'.
Daar stond in De Telegraaf een trotse streep onder. De Nieuwe Rotterdamse Courant had, toen zij de advertentie ontving, bij de Duitsers geïnformeerd of deze wel in de haak was; ze mocht niet opgenomen worden.
Van Hamel was op 16 juni gefusilleerd.
Eén dag later ging van het Oberkommando der Wehrmacht de definitieve instructie uit: Fall Barbarossa, 22 juni, half vier's morgens.
Stalin, de Russische dictator, was gewaarschuwd; hij was dat al maandenlang.
De Duitsers waren zich bewust geweest dat het feit dat zij zoveel strijdkrachten naar Oost-Europa overbrachten, niet onopgemerkt zou blijven. Teneinde de tegenstander in verwarring te brengen, hadden zij door verscheidene kanalen het bericht verspreid dat die eoncentraties een rookgordijn'41 vernomen dat Hitler tot de invasie van de Sowjet-Unie besloten had. Enkele weken later werd de Russische ambassade in de Amerikaanse hoofdstad ingelicht, toen er via kanalen van de in Londen gevestigde Tsjechische regering een duidelijke bevestiging gekomen was uit Praag.'
In het al eerder gememoreerde gesprek met prins Paul, de regent van Joegoslavië, zei Hitler begin maart dat hij in juni of juli de Sowjet-Unie zou aanvallen; een desbetreffend bericht uit Belgrado leidde er toe dat Churchill begin april Stalin in een persoonlijke brief waarschuwde. In diezelfde tijd was men er bij de Russische ambassade in Berlijn volstrekt zeker van dat Duitsland zou aanvallen. Dat werd aan Moskou bericht. Voorts kwamen daar reeksen waarschuwingen binnen van communistische inlichtingendiensten en geheime agenten uit het gehele gebied tussen Finland en Roemenië, ook uit Duitsland. Van Tokio uit wist een van de belangrijkste Russische spionnen, de Duitser Richard Sorge, in maart te berichten dat tot de aanval besloten was; in mei gafhij de sterkte van de Duitse strijdkrachten op, op IS juni de voorlopig vastgestelde aanvalsdatum: 22 juni,"
Stalin legde al die waarschuwingen naast zich neer; beter gezegd: hij plaatste ze in een ander perspectief. Waarschuwingen van 'imperialistische mogendheden'
als de Verenigde Staten en Engeland golden voor hem als verdacht: die waren er, meende hij, slechts op uit, oorlog tussen de SowjetUnie en Duitsland te provoceren. Hij zou niet aanvallen - maar dat Hitler dat wèl zou doen vóór deze Engeland verslagen had, leek Stalin zo absurd dat hij alle berichten over Duitse troepenconcentraties in Oost-Europa en ook die eoncentraties zelf als aanwijzingen zag dat Hitler voornemens was,
Tot het afsluiten van zulk een accoord was Stalin bereid.
Die bereidheid toonde hij met een reeks maatregelen die men als opvallende politieke signalen mag kwalificeren.'
Voor de grondstoffenleveranties aan Duitsland uit en via de Sowjet-Unie (een deel van die grondstoffen kwam uit Frans Indo-China en werd via Wladiwostok aangevoerd) werden expresse-goederentreinen ingelegd; eind april erkende Stalin het Vichy-bewind, begin mei liet hij de gezanten van Joegoslavië, Noorwegen en België (Nederland onderhield geen diplomatieke betrekkingen met de Sowjet-Unie) uit Moskou uitwijzen, begin juni, na de val van Kreta, de Griekse gezant; daarentegen werd in mei het pro-Duitse bewind in Irak (dat zich slechts enkele weken handhaafde) onmiddellijk door hem erkend. Het meest sprekend was misschien wel het met nadruk onderstreepte bericht (6 mei) dat hij persoonlijk de leiding van de regering ter hand genomen had (men kon dus zaken met hem doen), en veel pleit er voor dat hij er voor zorgde dat de Duitse ambassade te Moskou begin juni vernam dat hij op 5 mei in een vertrouwelijke toespraak voor alle eindexaminandi der militaire academies van het Rode Leger betoogd had dat de Sowjet-Unie niet sterk genoeg was om een grote oorlog te voeren en dat dus een nieuw compromis met Duitsland geboden kon zijn waarbij de Sowjet-Unie, aldus Stalin, zich bescheidener diende op te stellen dan in het verleden.
Medio juni: weer een duidelijk signaal.
De burgers van de Sowjet-Unie die sinds het Duits-Russisch niet-aanvalsverdrag van eind augustus '39 in hun pers vrijwel geen artikel meer aangetroffen hadden dat men anti-Duits zou kunnen noemen, vernamen op de rade uit een bericht van het officiële persbureau Tass dat niet alleen de Sowjet-Unie maar ook Duitsland zich stipt hield aan de bepalingen van het verdrag en dat 'naar de opvatting van Sowjet-Russische kringen de geruchten als zou Duitsland de bedoeling hebben, het verdrag te annuleren en een overval op de Sowjet-Unie te ondernemen, van alle grond ontbloot' waren.ê
Wèl was het zo dat Stalin de troepen die aan de westelijke grens van de
1 In Engelse regeringskringen hield men zozeer rekening met de mogelijkheid dat Stalin zich tot nieuwe, nog grotere leveranties van de Sowjet-Unie verplichten zou, dat voorbereidingen getroffen werden om de Russische aardolie-installaties bij de Kaspische Zee (de aardolie-voorziening beschouwde men als de Achilleshiel van de Duitse oorlogseconomie) van Irak uit te bombarderen. 2 Geschichte des grossen Vaterldndischen Krieges der Sowjetunion, dl. I, p. 474.
Hoe sterk was de Sowjet-Unie?
Er was onder de impuls van het conununistisch bewind met name sinds het einde van de jaren '20 een omvangrijke zware industrie opgebouwd; de ontwikkeling van landbouwen veeteelt was daar ver bij achter gebleven. Die zware industrie had in de eerste plaats de grondslag gevormd voor een moderne bewapening. Aan de strijdkrachten was in hun politieke scholing voordurend voorgehouden dat de Sowjet-Unie vroeg oflaat met 'de kapitalistische buitenwereld'
in gewapend conflict zou geraken, maar 'die Erziehung zum Hass gegen den wahrscheinlithsten Gegner, den deutschen Faschis mus, war', aldus de auteurs van de Geschichte des grossen Vaterländischen Krieges der Sowjet-Union, 'eingeschränkt worden."
De Sowjet-Unie telde in '41 ca. 9 miljoen beroepsmilitairen en dienstplichtigen. Van hen bevonden zichin juni 4.7 miljoen onder de wapenen: 1 miljoen in het Verre Oosten (tegen Japan), 2.5 miljoen aan de westelijke grens, 1.2 miljoen in het binnenland en aan de overige grenzen. De vloot was voldoende voor verdedigingsoperaties tegen niet te sterke tegenstanders. De Russische luchtmacht was grotendeels verouderd, zij het dat in de eerste helft van '41 meer dan 2 500 moderne toestellen afgeleverd werden, hoofdzakelijk jagers; ook bij die moderne toestellen was evenwel de radio-apparatuur zo slecht dat de bemanningen er maar zelden gebruik van maakten. Ook de meeste tanks waren verouderd; daarentegen kwamen van twee nieuwe types die krachtiger waren dan de beste Duitse tanks, in ,40 en in de eerste helft van '41 tweeduizend exemplaren gereed. De Russische infanterie bezat goede geweren, maar met de productie van de lichtere en vaak effectievere machinepistolen was nog geen begin gemaakt. De mortieren, voor de infant~rie een belangrijk eigen hulpmiddel bij aanval
1
Niettemin: hoeveel er kwalitatief ook aan de Russische strijdkrachten ontbrak, zij hadden de Duitsers op de zzste juni en volgende dagen een warme ontvangst kunnen bereiden als zij daarop ingesteld waren geweest. Dat laatste was niet het geval. De Duitse aanval werd door niemand verwacht. Dat bleek ook uit de troependisposities. Van de twee-en-een-half miljoen militairen die, gelijk gezegd, achter de westelijke grens opgesteld stonden, bevond zich één derde op ca. 500 km afstand van de grens; deze troepen zouden per trein westwaarts vervoerd moeten worden. Er waren evenwel slechts weinig spoorwegen en als regel zouden de troepen mèt al hun uitrusting op IOO tot ISO km van de grens uitgeladen moeten worden: dan veranderde de spoorbreedte en voor het resterende traject was er geen rollend materieel. De troepen die dichter bij de grens lagen, waren ook al \ in de diepte opgesteld en wel over een afstand van 100 tot ISO km. Aan de grens zelf stonden slechts delen van 40 infanterie- en 2 cavalerie-divisies die gemiddeld vijftig kilometer grens te bewaken hadden. Zij waren primitief gehuisvest, hun officieren woonden in boerenhoeven, vaak op Ia km afstand van de onder hen ressorterende militairen. Bij die grenstroepen waren tankformaties ingedeeld waarvan vele tankchauffeurs niet meer dan twee uur rij-ervaring bezaten. Achter het aanleggen van de nodige verdedigingslinies had men niet veel haast gezet; projecten voor de bouw van grensversperringen waren maar voor een vierde deel uitgevoerd. Men was wèl bezig, de bestaande vliegvelden uit te breiden en nieuwe aan te leggen, maar daar was uit voortgevloeid dat de in het westen aanwezige jagers en bommenwerpers op een gering aantal vliegvelden geconcentreerd stonden; aan de camouflage was daar maar weinig gedaan. De meeste luchtafweerkanonnen waren trouwens onbemand, want een groot deel van het kader van de luchtafweer alsook van de veldartillerie bevond zich in juni voor oefeningen ergens in Wit-Rusland. Er was, tenslotte, geen enkel operatieplan dat met de mogelijkheid van een krachtige aanval uit het westen rekening hield en onder de kaders hadden, aan het eind van de jaren '30, de 'zuiveringen'
In de loop van zaterdag de z rste juni drong zich op grond van berichten welke die dag Moskou bereikten, aan Stalin de indrukop dat de Duitsers zich op allerlei punten gereedmaakten, de Russische grens te overschrijden. Nog hield hij een grootscheeps offensief voor onwaarschijnlijk: was Hitler misschien op grensincidenten uit? Laat in de avond werd een instructie opgesteld voor de Rode vloot en voor de bevelhebbers in de grensdistricten : de oorlogsschepen moesten voorzorgsmaatregelen nemen, de artilleriestellingen aan de grens bemand worden, de troepen gealarmeerd, de vliegtuigen verdekt opgesteld eli de verduistering van steden en militair belangrijke complexen voorbereid; in geen geval moest men zich evenwel door 'provocaties'
tot handelingen laten verleiden 'waaruit grote complicaties kunnen voortvloeien."
In de nacht van zaterdag 2I op zondag 22 juni werd die instructie om half één telegrafisch doorgegeven. Zij had de meeste bevelhebbers voor wie zij bestemd was, nog niet eens bereikt toen, klokke half vier, de westelijke grensdistricten van de Sowjet-Unie door de vernietigende slag van de Blitz krieg getroffen werden.