In de tweede helft van '40 had Rost zich grote moeite gegeven om, tot 1750 teruggaand, de 'bloedzuiverheid'
van zijn twee-en-dertig bet-betovergrootouders aan te tonen. Dat onderzoek had hij niet aan de desbetreffende afdeling van de staf van de SS willen opdragen omdat hij wist dat J. H. Feldmeijer, de Voorman van de SS, met genoegen zou bewijzen dat aan Rosts 'raszuiverheid'
het een en ander ontbrak. Rost had dus zelf de gegevens verzameld en was er mee naar Berlijn gereisd; daar waren ze door de experts van het SS-Rasse-und-Siedlungshauptamt als onvoldoende beschouwd om Rosts opneming in de SS te rechtvaardigen (hij is er inderdaad nimmer in opgenomen), maar Rost had de hoop niet opgegeven dat hij voor de twijfelachtige plekken in zijn kwartierstaat (zowel aan vaders- als aan moederszijde waren er enkele voorouders van Indische of West-Indische afkomst) een bevredigende verklaring zou kunnen vinden. In de top van de NSB, en trouwens ook ver daarbuiten, werd intussen rondverteld, en door menigeen graag geloofd, dat de stamboom van Rost 'geheel en al '
mis' '
was: 'Indisch bloed, negerbloed uit Zuid-Afrika en zelfs jodenbloed' zou er in voorkomen." En dan de 'zuiverheid van het bloed'
prediken? Na Rosts toespraak kwam, aldus een aanwezige NSB' er, 'het Germaanse bloed in opstand tegen onzuiver bloed'
. 'Wij hebben jarenlang het vuile werk kunnen doen'
, zo werd de stemming onder het gros der toehoorders weergegeven, 'maar die snotjongens van de SS die pas komen kijken, moeten nu voor priesterkaste gaan spelenl's Rosts betoog werd fel aangevallen. 'Wij zullen niet vanuit Berlijn geregeerd worden. Dat vertikken wij ten eeuwigen dage', zei er één; een ander: 'dat wij iets eigens hebben en bij God het willen houden ook, tot het einde toe. En dit nu, heb ik in het betoog van kameraad Rost van Tonningen volkomen gemist.'
Daar volgde luid applaus op." Na afloop van de bijeenkomst zei een NSB' er in kleine kring dat Rost '
eigenlijk een doodgewone landverrader' was."