Schmidt, die in de NSDAP carrière gemaakt had, was een typische Partei-man: in zijn visie moest er, liefst onder zijn leiding, een groepering komen die met de Duitse Nazipartij te vergelijken was. Seyss-Inquart had daarentegen slechtszwakke bindingen met de NSDAP (hij had met die lieden allast genoeg gehad in Oostenrijk voor en na de Anschluss!) en Rauter was niet eens partijlid. Rauter zag mèt zijn idool, de Reichsführer-SS Himmler, niet de tot Duitsland, althans tot Rijksduitsers beperkte NSDAP maar de zich ook tot niet-Duitsers richtende SS als het bindende element in het toekomstige Grossgermanischc Reich waarin ook Nederland zou opgaan; hij had er dus geen behoefte aan, in Nederland een aparte nationaal-socialistische 'partij'
te protegeren, laat staan de NSB die hem veel te eng, te 'Nederlands'
dacht. Seyss-Inquart beschouwde de zaken ruimer: bij de nationaal-socialistische omvorming van Duitsland en Oostenrijk had de NSDAP een belangrijke rol gespeeld, en nu mocht het wel waar zijn dat de invloed van de SS als aparte formatie in Gross-Deutschland snel groeiende was (en niet tot Seyss-Inquarts ongenoegen: hij had zich in die formatie tot generaal, SS-Obergruppenführer, laten benoemen), maar hij kon in de SS toch niet meer zien dan een elite, een keurbende, die dan wel bij uitstek verknocht mocht zijn aan de nationaal-socialistischeideologie, doch zulks maakte het feit niet ongedaan dat die ideologie in de NSDAP haar breedste organisatorische neerslag had gevonden; een elite was wenselijk, maar een massabeweging essentieel: zonder zulk een beweging kwam, aldus Seyss-Inquart, elke elite in de lucht te hangen.