Na dit gesprek gooiden Homan en de Quay het over een andere boeg. In het Algemeen Secretariaat van de Nederlandse Unie was inmiddels het plan ontwikkeld, de leden van de Unie. in twee groepen te verdelen: 'werkende'
(actieve) en 'gewone'
(passieve) leden. Het leek Homan en de Quay aanbevelenswaardig, onder de werkende leden geen Joden op te nemen. Generalkommissar Schmidt zou daar een blijk van goede wil in kunnen zien en was het ook voor de Joden niet beter, dat zij uit de politieke vuurlijn teruggetrokken werden? De Haagse opperrabbijn, 1. Maarsen, was het daar geheel mee eens en hij had dat ook aan Visser duidelijk gemaakt maar bij deze niets bereikt. Op 7 april richtten Homan en de Quay derhalve een lange brief tot Visser. Er was, schreven zij, aan de leiding van de Unie gebleken (in Homans gesprekken met Schmidt namelijk), 'dat het deelnemen van Joodse Volksgenoten aan de politieke actie der Nederlandse Unie de reeds zo sterk voorhanden discriminatie der Duitse autoriteiten ten gunste der NSB aanmerkelijk vergemakkelijkte en in de hand werkte.'