Hoe moeten wij die slotzin interpreteren? Dat Homan en de Quay voor de principiƫle opvatting die hun Joodse gesprekspartners vertolkt hadden, al vonden zij die ook onverstandig, in hun hart 'waardering'
koesterden, kunnen wij ons indenken - maar hoe laat zich met name Vissers 'waardering'
rijmen met datgene wat Homan en de Quay mondeling en op schrift van hem te horen hadden gekregen? Wij moeten, dunkt ons, die 'waardering'
zo verstaan: dat, hoezeer Visser ook van mening was dat geen enkele Nederlander vrijwillig medewerking mocht verlenen aan een discriminatie die in zou gaan 'tegen dat wat ons volk als een primaire eis van recht beschouwt'
, hij niettemin overtuigd was, zeker niet van de scherpzinnigheid doch wel van de goede bedoelingen waarmee Homan en de Quay op het gladde ijs der politiek iets ten gunste van het Nederlandse volk, de Nederlandse Joden incluis, trachtten te bereiken.