Nagenoeg overal werden op die zzste juni de Russische grensdetachementen onder de voet gelopen. Duizenden militairen werden in hun slaap door de Duitsers verrast. De eskaders van de Russische luchtmacht die in het westen opgesteld stonden, werden op die ene zondag practisch vernietigd: 800 toestellen op de vliegvelden, 400 bij luchtgevechten. Nadien beheerste de Luftwaffe het luchtruim. Te land gingen de Duitse tankdivisies als een mes door de boter; alleen in de buurt van Lemberg konden Russische tanks de Duitse bijna een week lang tegenhouden. Aan Russische kant ontwikkelde zich een immense chaos die in de grensdistricten bevorderd werd door een totaalontbreken van nieuws, ja van enige waarschuwing. Eerst acht-en-eenhalf uur na het begin van de invasie deed de radio door middel van de in steden en dorpen aangebrachte publiekeluidsprekers wetendat hetland zich in oorlog bevond. Het militaire communiqué dat zondagavond uitgezonden werd, deelde mee dat de Duitse troepen op de meeste plaatsen met zware verliezen teruggeslagen waren. Zo schaars en zo onjuist waren de berichten geweest die Moskou op de eerste oorlogsdag bereikt hadden, dat' s avonds om kwart over negen de bevelen uitgingen voor een grootscheeps tegenoffensief waarbij men de Duitsers tot op hun eigen gebied achtervolgen moest. Die bevelen waren een slag in de lucht, want wat de grensgebieden betrof, had de leiding van de Sowjetstaat op die eerste oorlogsdag haar greep op de situatie totaal verloren. Daar kwam bij dat in die grensgebieden talrijke, als regel in Russische uniformen geklede sabotagegroepen van de Abwehr actief werden: zij bliezen bruggen op, knipten telefoonkabels door en wekten een verwarring die lokaal het karakter aannam van een VijfdeColonne-paniek. Burgers en militairen werden het slachtoffer van geruchten. Het kostte moeite, in de divisies die haastig naar het westen getransporteerd werden, het verband te handhaven en hadden zij eenmaal hun plaats van bestemming bereikt, dan waren de Duitse tanks aan de flanken meestal reeds ver doorgestoten. Honderdduizenden Russische militairen werden in die eerste dagen van al hun verbindingen afgesneden: hadden zij hun munitie verschoten, dan konden zij weinig anders doen dan
Na korte tijd was dat besef ook ten volle tot de leiding van de Sowjetstaat doorgedrongen; toen begreep zij tevens dat, gegeven de snelle voortgang van de Duitse strijdkrachten en de desorganisatie aan eigen kant, grote delen van de Sowjet-Unie aan de vijand prijsgegeven zouden moeten worden. Zij besloot, de tactiek toe te passen die, in het onafzienbaar wijde land, Napoleon in 1812 zoveel schade berokkend had: de tactiek van de verschroeide aarde. Een week na het begin van de invasie, op 29 juni dus, gaven het bestuur van de communistische partij en de raad van volkscommissarissen (de ministerraad) als richtlijn aan (een richtlijn die vijf dagen later door Stalin in een nogal apologetische radiotoespraak bevestigd werd) dat bij de terugtochten van het Rode Leger alles geëvacueerd of vernietigd moest worden wat de indringers van nut zou kunnen zijn: 'geen locomotief, geen goederenwagon, geen kilo graan, geen liter aardolie' zou hij mogen vinden; wat men niet oostwaarts kon voeren, diende men 'onvoorwaardelijk te vernietigen.f Partijbestuur en Raad van Volkscommissarissen besloten voorts om demoralisatie bij de strijdkrachten tegen te gaan door grote aantallen geschoolde partijleden en leden van de communistische jeugdorganisatie naar het front te zenden; vóór eind september waren dat er zestigstierven in gevangenen- of concentratiekampen. 2 Geschichte des grossen Vater ldndischen Krieges der Sowjetunion, dl. II, p.
Niet zonder bange voorgevoelens had Hitler naar de zzste juni toegeleefd. 'Mir ist', zo zei hij, 'alsob ich die Tür zu einem dunkien, nie gesehenen Raum aufstosse, ohne zu wissen was sich hinter der Tür verbirgt.'l Al die zorgen leken aanvankelijk volkomen ongegrond: dag in, dag uit stroomden bij het nieuwe hoofdkwartier dat Hitler in Oost-Pruisen betrokken had, berichten binnen over enorme terreinwinst, geslaagde omsingelingen, tien- ja honderdduizenden krijgsgevangenen, kolossale buit. Het was een herhaling, maar dan op groter schaal, van wat ruim een jaar tevoren bij de doorbraak naar het Kanaal gelukt was. In aile grensdistricten was de Russische verdediging als een korst doorbroken; het leek uitgesloten dat het door Hitler als incompetent beschouwde Russische opperbevel er ergens in slagen zou, de opmars van de Duitse legers te stuiten. Die legers waren in drie groepen verdeeld: Nord, Mitte en Süd. Nord moest Leningrad veroveren, Mitte Moskou, Süd diende via de Oekraïne door te stoten in de richting van de Kaukasus. De opzet was dat later in '41 een stuk of veertig, vijftig Duitse divisies opgesteld zouden worden in een zone die liep van de benedenloop van de Wolga tot aan Archangel; in de Oeral en in Siberië, beoosten die zone, zouden zich dan misschien nog wel Russische strijdkrachten bevinden maar van deze zouden geen reële gevaren te duchten zijn.
Twee weken na de inzet van het offensiefheerste in Hitlers hoofdkwartier de algemene overtuiging dat de strijd definitief beslist was. 'Es ist wohl nicht zuviel gesagt wenn ich behaupte', noteerde de chef-staf van het Oberkommando des Heeres, generaal Franz Halder, in zijn dagboek, 'dass der Feldzug gegen Russland innerhalb von vierzehn Tagen gewonnen wurde.'2 Een dag later zei Hitler: 'Ich versuche mich dauernd in die Lage des Feindes zu versetzen. Praktisch hat er diesen Krieg schon verloren. Es ist gut, dass wir die russische Panzer- und Luftwaffe gleich zu Anfang zerschlagen haben. Die Russen können sie nicht mehr ersetzen.'"
Medio juli benoemde Hitler Rosenberg tot Reichsminister für die besetzten Ostgebiete. Toen werd ook door hem bepaald dat men in augustus een begin zou maken met het terugtrekken van de divisies die voor de laatste fase van
1 Aangehaald in Hillgruber: Hitiers Strategie, p. SIl. 2 Aangehaald a.v., p. 537. "A.v.
En de Verenigde Staten? Als Engeland eenmaal de strijd opgegeven had, zouden zij geen basis meer hebben bij Europa. Uiteraard zou Hitler ook de Straat van Gibraltar oversteken om heel West-Afrika te bezetten. Hij voelde voor een greep naar de Azoren teneinde, zo zei hij precies een maand vóór de invasie van de Sowjet-Unie, daarvandaan 'die Langstreckenbomber gegen die USA einsetzen zu kiJ'nnen, was im Herbst in Frage käme.'l
Het was of zijn fantasie geen grenzen meer kende. Beroemde veldheren uit het verleden als Alexander de Grote en Napoleon leken hem in zekere zin beginnelingen; op zijn best geniale strategen maar die dan toch door beperkte technische mogelijkheden geremd waren. Hem, zo leek het, lag als eerste de ganse wereld voor het grijpen. Slechts één voorwaarde moest vervuld worden: er diende een einde te komen aan de georganiseerde Russische weerstand. Dat einde werd, gelijk al bleek, medio juli spoedig verwacht.
Twee weken later ging Halder zich afvragen of de situatie aan het oostelijk front door het hoofdkwartier wel juist beoordeeld werd. Meer en meer
De stemming in Hiders hoofdkwartier bleef er een van vertrouwen in de goede afloop van het immense avontuurwaarin men zich gestort had, maar de uitgelatenheid vervluchtigde.
Op dezelfde dag waarop Duitsland de Sowjet-Unie overviel, maakte Churchill duidelijk dat Engeland de Russen voortaan als bondgenoten beschouwde. Dat zijn Chiefs of Staff van mening waren dat de Duitsers misschien wel in drie tot vier weken in Moskou zouden zijn", achtte hij irrelevant: 'Any man or state who fights on against Nazidom will have our aid', zei Churchill in een radiotoespraak die op zondagavond uitgezonden werd, en wanneer Hider dacht dat de anti-communistische overtuiging van de overweldigende meerderheid van het Engelse volk (een overtuiging die Churchill niet verloochende) Engeland er toe zou bewegen, zijn doelstellingen te wijzigen, dat vergiste hij zich. 'We have', aldus de Britse premier, 'but one aim and one single, irrevocablepurpose. We are resolved to destroy Hitler and every vestige of the Nazi-regime. From this purpose nothing will tum us - nothing. We will never parley, we wil/never negotiate with Hitler or any of his gang. We shall fight him by land, we shall fight him by sea, we shall fight him in the air until, with God's help, we have rid the earth of his shadow and liberated its people from his yoke.'
Kloeke woorden! Ze waren miljoenen uit het hart gegrepen.
Niet minder strijdvaardig drukte koningin Wilhelmina zich uit die op dinsdagavond za juni via Radio Oranjesprak van een 'onverhoedse, verra9'maar wij weten dat het morgen of overmorgen de machtige bolwerken van onze beschaving en van de beginselen die ons heilig zijn, het Britse Rijk en de Verenigde Staten van Amerika, zullen zijn die de krachtproef van Hiders oorlogsmachine zullen hebben te doorstaan. Het is daarom dat, waar de omstandigheden daartoe mochten leiden, wij ook zullen strijden naast de bevolking van SowjetRusland. Wij zullen dit doen, trouw blijvende aan ons als gevolg van onze beginselen ingenomen standpnnt ten opzichte van het bolsjewisme. Want wij mogen nooit vergeten dat wij de beginselen en praktijken van het bolsjewisme afwijzen. Ja nog sterker wellicht dan voorheen willen wij onszelf zijn en met Gods hulp blijven tot in de verste toekomst.'
Aan het einde kwam een voorzichtig geformuleerde aansporing tot krachtiger verzet:
'Aan allen die met aandacht de gebeurtenissen volgen, moet het duidelijk zijn dat het meer dan ooit ons aller plicht is, alle krachten in te stellen om steeds gereed te zijn, voor zoveel in ons vermogen ligt, op het juiste ogenblik de vijand te bestrijden om onze gemeenschappelijke zaak te doen zegevieren. Wie op het juiste ogenblik handelt, slaat de Nazi op de kop.'
Toen Mussolini op zondagmorgen 22 juni kort na drie uur gewekt werd' met het ook voor hem volslagen verrassende bericht dat de Duitsers om half vier tot de aanval op de Sowjet-Unie zouden overgaan, zei hij tegen zijn vrouw: 'Dat betekent dat ide oorlog verloren is."
Niet anders reageerde, dunkt ons, de brede volksmassa in bezet Nederland. 's Morgens maakten Radio Hilversum en, wat misschien belangrijker was, de BBC bekend dat Hitlers strijdkrachten de Sowjet-Unie binnendrongen. Hoe de Russen daarop reageerden, vernam men niet: er was nog geen nieuws. Aan de ellenlange Duitse verklaringen dat de Sowjet-Unie op het punt gestaan zou hebben, Duitsland te overvallen, hechtten de meeste Nederlanders geen geloof: nieuwe leugens! Voor hen telde maar één feit: de oorlog was weer diezelfde Zweifrontenkrieg geworden die Duitsland in '18 verloren had, Hitler had er een vijand bij. En wèlk een vijand! Rusland! Napoleon had het niet klein gekregen, het zou Hitler evenmin lukken! Men zag de Duitse
Hillers Strategic,
In steden en dorpen groepten de mensen bijeen (het was stralend weer), de een stak de ander aan met verwachtingen die des te hoopvoller waren naarmate men met meer personen bijeen was. 'Toen mijn vrouw uit de kerk kwam'
, zo schreef een NSB'er, 'was zij vol over de triomfantelijke gezichten der Unie-klanten die zich bij voorbaat verheugden over een verslagen Duitsland."
De bekendste radiopropagandist van de bezetter, Max Blokzijl, zag's middags in Apeldoorn '
tienduizenden geestdriftigen' door de straten trekken: er werd een belangrijke voetbalwedstrijd gehouden, maar niet daarover waren de mensen zo opgewonden, maar over het grote nieuws dat zij vernomen hadden: 'ze slaakten strijdkreten, ze zongen overbekende liederen die', aldus Blokzijl, 'zelden met voetbal maar des meer met politiek te maken hadden.f In het grootste zwembad te Amsterdam blies iemand met een trompet zo hard als hij kon 'Oranje boven!'
; 'die zahllosen Badbesucher bezeugten ihre Sympathie durch [ohlen, Klatschen und Hurrarufe.'3
'Vandaag is er iets geweldigs gebeurd'
, noteerde een gevangene in Scheveningen, 'Duitsland is in oorlog met Rusland ... Dat is het begin van het einde, denkt iedereen ... Wat Napoleon niet gekund heeft, zal Hitler ook niet kunnen. Met een bijna licht gevoelzijn we gaan slapen."
Uiteraard streefde de bezetter er naar, de pers onmiddellijk vol te proppen met Duitse propaganda. Nog op zondagmiddag belegde het hoofd van de Presseabteilung, Janke, een extra-persconferentie waar hij aan een aantal haastig opgetrommelde journalisten sigaren en sigaretten schonk (die waren al schaars geworden plus de verzekering, 'wie der Krieg ausgeht: er kann nUT mit einem Sieg der deutschen Waffen enden.'5 Thema's voor artikelen waren er, zei hij, te over: het bolsjewisme was een permanente bedreiging voor de Europese beschaving; wat Duitsland ondernam, was in werkelijkheid een kruistocht voor het Christendom - en men had ternauwernood een grootscheepse Russische invasie voorkomen.a
De eerste hoofdartikelen die in de gelijkgeschakelde Nederlandse pers verschenen (Goedemans, de hoofdredacteur van De Telegraaf, was, wat de grote bladen betreft, de enige die zweeg), sloten in het algemeen bij deze frasen aan, zij het dat ze meer gedempt weergegeven werden. 'SowjetRusland kan de historische expansiezucht in Europa blijkbaar niet onderdrukken en Stalin'
, stond in von Ballusecks Algemeen Handelsblad te lezen, 'bezwijkt opnieuw voor de verleiding om ook de rest van de wereld willens of onwillens te bekeren en te beheersen."
'De Duitse tucht is in het oosten een geweldig kapitaal van Europa dat'
, aldus Het Vaderland, 'aan het geheel zowel als aan de aldaar levende volken afzonderlijk zal ten goede komen.P Even optimistisch was De Volkskrant: 'Wat thans op het spel staat, is de schepping van het continentale Europa, een statenbond, waarin we zelfs Polen, gelouterd enhervormd, kunnenzien herboren worden.P De Gelder lander vond het 'wel heel begrijpelijk dat het geduld van Berlijn thans uitgeput raakte.î" In diezelfde geest schreef De Standaard, daaraan de verzuchting toevoegend: 'Moge God onze verscheurde mensheid genadig zijn."
Ook het hoofdartikel dat mr. Huijts in de Nieuwe Rotterdamse Courant aan de invasie van de Sowjet-Unie wijdde, sprak van het 'dubbele spel'
dat Moskou gespeeld zou hebben, zij het dat Huijts er op wees dat de invasie alop Hitlers program stond in de dagen waarin Mein Kampf geschreven werd."
De berichtgeving in de pers werd een en alDuitse propaganda. De Presse abteilung gaf er een reeks nieuwe instructies voor uit. Op de 24ste werd verordineerd dat het woord 'Rusland'
in de nieuwskolommen niet meer gebruikt mocht worden: het moest steeds 'de Sowjet-Unie'
heten; bepaald werd ook dat in de pers afgedrukte kaarten van het oostelijk strijdtoneel niet méér van de Sowjet-Unie mochten tonen dan een deel van het Europese gebied met als grens een lijn van 'Petersburg'
(de naam 'Leningrad'
werd verboden) tot Odessa. Begin juli werd daaraan toegevoegd dat alleswat met de Russische cultuur samenhing, eveneens geheel uit de pers diende te verdwijnen. 'Mogen we ook niets over vroegere Russische kunst schrijven, bijvoorbeeld over Dostojewski?'
werd op de persconferentie gevraagd; Janke: 'Vorläufig nicht'7 - en Dostojewski werd niet meer genoemd. Maar al hielden de bladen zich ook stipt aan de afgekondigde voorschriften en verboden, zij bleven een zekere terughoudendheid betrachten: aan berichten en foto's over gruweldaden die door het communistisch bewind bedre
's op te nemen over '
de ongelofelijke gruweldaden en de verschrikkelijke sociale toestanden in de Sowjet-Unie Er zal', zo vernamen alle hoofdredacties, 'een speciale controledienst worden ingesteld om na te gaan of de bladen deze opdracht stipt uitvoeren. De Rijkscommissaris wenst er geen twijfel over te laten bestaan dat bladen die blijkbaar in oppositie staan, zeer streng gestraft zullen worden. Opgelegde boetes zullen minstens f 5 000 bedragen. In bijzondere gevallen kunnen bladen opgeheven worden en kan de verantwoordelijke hoofdredacteur gestraft worden.'
2
Beziet men de illegale pers als geheel, dan moet men constateren dat de reactie die zich op de zzste juni spontaan bij de brede massa voorgedaan had ('Hitler gaat in de Sowjet-Unie zijn ondergang tegemoet'
), er lang niet algemeen in naar voren kwam. Vrij Nederland zowel als Het Parool waren er van overtuigd dat de Sowjet-Unie verslagen zou worden, maar, schreef Vrij Nederland: 'Wij verwachten dat Duitsland, door Rusland te vernietigen, zichzelf in de eerste plaats zal vernietigen en ons daarmee de prachtigstestuk 4 komen wij op De Tijd terug. 2 Noot voor de redacties no. 577, II juli 1941 (DVK, 84'Pieter '
t Hoen' (Frans Goedhart) die, van een diepe weerzin tegen het Stalinisme vervuld, in mei en juni 'slapeloze nachten'
gehad had bij het vooruitzicht dat de Sowjet-Unie zich nauwer met Duitsland zou verbinden, wilde, zo schreef hij in Het Parool, -de toestand 'nuchter beoordelen'
, kwam tot' de conclusie dat het Rode Leger op geen stukken na opgewassen is tegen de Duitse Wehrmacht', maar putte troost uit de gedachte dat de wereldoorlog niet in het oosten uitgevochten zou worden:
'Wanneer Hitler in Rusland niets dan puinhopen vindt, dan wordt een bezetting van Leningrad, Moskou, Astrakan en Bakoe niets anders dan een Pyrrhusoverwinning voor hem ... De grote beslissing zal tenslotte toch in het westen moeten vallen."
De Vakbeweging, een illegaal blad dat sinds enkele maanden met steun van Koos Vorrink uitgegeven werd door L. J. van Looi", uitte zich optimistischer: 'Wij hopen dat het de Russen moge gelukken, de Duitsers een zware nederlaag te bezorgen Wij wensen het Russische leger in deze strijd veel succes, doch men verlange van ons geen bewondering voor de Russische politieke prestaties of politieke doelstellingen.'!
In het nummer van het Bulletin van het Marx-Lenin-Luxemburg-Front dat de groep-Sneevliet begin juli uitgaf, werd met geen woord van de in het oosten ontbrande strijd gerept; begin augustus verscheen een verklaring van de 'centrale leiding'
van het MLL-Front waaruit bleek dat Sneevliet geen behoefte had, zich op welke wijze dan ook met de Sowjet-Unie solidair te verklaren; wie dat wèl deed, zou 'onvermijdelijk aan het front van het Angelsaksische imperialisme worden ingeschakeld.'
5
Dat 'front van het Angelsaksische imperialisme'
was tot aan de invasie van de Sowjet-Unie ook door de communistische partij fel bestreden, met name in haar belangrijkste illegale blad, De Waarheid, dat onder hoofdredactie stond van Paul de Groot, de sterkste figuur in het driemanschap (de Groot, Loe Jansen, Jan Dieters) dat sinds de zomer van '40 leiding gaf aan de CPN. Begin mei '41, toen de Duitsers het centrum van Belgrado verwoest en Zuid-Slavië en Griekenland onder de voet gelopen hadden, schreef de Groot dat hij toch 'het meest'
getroffen was door 'de smerige rol van het Engelse en Amerikaanse imperialisme'
die zich beide 'weer in hun volle afzichtelijkheid en trouweloosheid vertoond'
hadden-: 'De Churchillaanhangers, zowel Albarda en zijn collega's in Londen als diegenen die hier moesten blijven'
, zo schreef hij twee weken later, 'voeren de oorlog voor '
Koningin en Vaderland', d.w.z. voor de winst van de couponknippers der Indische en Amerikaanse aandelen.P 'Churchill wil olie, goud en macht • .. Daarom voert hij oorlog, niet om een of andere wereldbeschouwing of vrijheidsgeest'3 - en een ongelukkig toeval wilde dat nog op 26 juni '
41 althans sommige edities van no. 17 van De Waarheid verschenen waarin 'sabotage'
afgewezen werd en met betrekking tot 'de Oranje-regering'
opgemerkt: 'dat het gevluchte zoodje gerust mag blijven waar het zit."
Het staat wel vast dat dat laatste geschreven werd vóór de Groot uit de radio vernam dat de Sowjet-Unie door Duitsland overvallen was en dat zowel Churchill als koningin Wilhelmina zich met Duitslands nieuwe tegenstander solidair verklaard hadden. Dezelfde datum als boven sommige edities van no. 17 (26 juni 1941) staat namelijk boven edities van no. 18 waarin de oorlog, 'imperialistisch'
van karakter tot de zzste, opeens als 'een vrijheidsoorlog'
aangeduid werd: 'verenigt u, Nederlanders, zonder onderscheid van geloof of politieke richting voor de beslissende slag! Zet alles opzij wat ons scheidt."
Spoedig ging de Groot zich beroepen op 'Roosevelt, Churchill, koningin Wilhelmina, de ministers Albarda en van den Tempel'; hij betoogde óók dat het bondgenootschap van Stalin en Hitler 'nooit bestaan'
had." Aanwijzingen dat aan deze politieke reuzenzwaai instructies uit Moskou of van agenten van de Komintern voorafgingen, zijn er niet; wij zien daar ook de noodzaak niet van in: bij een geschoold
liet: 'De verzwakte arbeidersklasse moet de kapitalistisch-stalinistische bondgenoten aanvaarden die het lot haar opdringt, zoals hare majesteit wel genoodzaakt is, de bolsjewistische bondgenoot te aanvaarden.'
(De Vonk, II (eind sept. 1941), p. 2).
1 De Waarheid, 13 (2 mei 1941), p. 3. 2 A.v., 14 (18 mei 1941), p. 7. 3 A.v., 16 (16 juni 1941), p. 4. 4 A.v., 17 (26 juni 1941), p. Ia. 5 A.v., 18 (26 juni 1941), p. 2. 6 Manifest van De Waarheid, begin juli
Nog vóór de eerste reacties van communistische kant in de vorm van gestencilde blaadjes en manifesten verspreid werden, had de bezetter een groot aantal communisten gearresteerd. In de maanden die aan de invasie van de Sowjet-Unie voorafgingen, was de Suherheitspolizei er in geslaagd, diep inhet illegale apparaat van de CPN door te dringen. In Groningen waren ca. honderdtachtig communisten gearresteerd, in Amsterdam ca. honderdveertig, in Den Haag hetzelfde aantal, in Leiden acht-en-twintig. Ook in Arnhem hadden arrestaties plaatsgevonden. Alleen van de Haagse weten wij met zekerheid dat zij 'in samenwerking met de Haagse politie'
verricht werden" - vermoedelijk werd daarbij alleen dat gedeelte van het korps ingeschakeld dat in de z.g. Documentatiedienst geconcentreerd was.
Het gros van de bovenbedoelde arrestaties richtte zich tegen verspreiders en vaste aincmcrs van De Waarheid en van andere uitgaven van de illegale CPN zoals Het Noorderlichtin Groningen enDe Vonk in Den Haag. Zij waren het gevolg van speurwerk dat als regel door V-Männer verricht was. De illegale CPN was immers aldus opgebouwd dat functionarissen en kaderleden wier namen tevoren bekend geweest waren, ook aan de Nederlandse autoriteiten, over het algemeen niet in het illegale werk betrokken waren.
Juist die functionarissen en kaderleden wilde de bezetter na de invasie van de Sowjet-Unie arresteren. Hij duchtte communistische agitatie in de bedrijven, wellicht ook op straat; de gehele Nederlandse politie kreeg op 24 juni via de Nederlandse superieuren instructie, 'om tegen dergelijke demonstratieverschijnselen onmiddellijk en met grote kracht op te treden'
; deed zij dat
1 'Pas als de Komintern na enige weken radiografisch haar koerswijziging bekendmaakt en Goulooze het bericht doorgeeft dat niet de proletarische revolutie maar de nationale bevrijdingsstrijd het doel moet zijn, gooit', aldus Harmsen, 'het driemanschap het roer om.'
(G. W. Harmsen: Daan Gou/ooze (1967), p. 100) Deze passage wordt door de boven gegeven citaten weerlegd. 2]. B. Veefkind Jr.: 'Mededeling'
(24 sept. 1946), p. 25 (Doe 1-1844, e-IO).
De namen en de adressen van de te arresteren personen werden door de Sicherheitspolizei ontleend aan gegevens die in de jaren '20 en '
30 door de Nederlandse geheime dienst, de Centrale Inlichtingsdienst, verzameld waren; in veel gevallen werden deze aangevuld met gegevens van de gemeentelijke politiekorpsen. De arrestaties vonden hoofdzakelijk plaats in de nacht van 24 op 25 juni. In Amsterdam, waar men: vijf-en-zeventig personen oppakte, waren daarbij' 1 00 Mann hollándische Polizei' betrokkenê van wie echter sommigen diegenen die gezocht werden, hielpen ontsnappen." In Friesland waren de te arresteren personen 'ausgesucht in Verbindung und Zusammenarbeit mit den Burgermeistern und dem Generaistaatsanwaül+ In een deel van Noord-Holland werden alle arrestaties door de Alkmaarse politie verricht onder leiding van de waarnemend commissaris van politie, een NSB'er; in Hengelo (Overijssel) was het evenwel een niet-NSfi'er, óók commissaris van politie, die persoonlijk een communistisch ex-gemeenteraadslid dat in eerste instantie geweigerd had, naar het bureau te komen, per fiets ophaalde.
Wij hebben de indruk dat de slachtoffers van deze actie, ook de meeste communisten onder hen, door de arrestatiegolf volledig verrast werden. In Den Haag had men Louis de Visser, fractievoorzitter van de CPN in de Tweede Kamer, met nadruk aangeraden onder te duiken; hij had geaarzeld en was nog zijn koffertje aan het pakken toen hij van huis gehaald werd. N u moet bij dit alleswel bedacht worden dat, door de gebrekkigheid van het Nederlandse documentatiemateriaal, in een aanmerkelijk aantal gevallen personen opgepakt werden die al jaren tevoren de banden met de CPN ver
Onmiddellijk na de nacht van de 24ste op de z yste ontvingen de burgemeesters in de provincie Utrecht instructie, alle namen en adressen van plaatselijk bekende CPN' ers aan de commissaris der provincie op te geven. Wij moeten wel aannemen dat het verzamelen van namen en adressen ook elders voortgezet is want aan de vierhonderdtwintig personen die men in eerste instantie gearresteerd en naar het kamp Schoorl overgebracht had, waren eind augustus honderdvijf-en-zeventig nieuwe toegevoegd. De behandeling in het kamp was vrij redelijk. Er was geen voedseltekort; ook de communisten waren over de activiteiten van de kok, een hotelier uit Schoorl die 'overtuigd sociaal-democraat'
was, zo tevreden dat de Visser, die zijn gevoel voor humor niet verloren had, hem de belofte deed: 'Wij zullen u straks minister van voedselvoorziening maken."
Bovendien hadden bezwaarschriften van familieleden en van Nederlandse autoriteiten tegen het' opsluiten van diegenen die al jaren tevoren alle banden met de CPN verbroken hadden, in veel gevallen succes, zulks tot ergernis van Lages, hoofd van de Aussenstelle Amsterdam der Sicherheitspolizei und SD, die van mening was dat althans allen die in opdracht van zijn dienst opgepakt waren, 'restlos als gefähr/iche Eiemente' beschouwd moesten worden." Van de ca. zeshonderd arrestanten ~erden in totaal ca. tweehonderd vrij gelaten. Ongeveer tweehonderd anderen werden in augustus naar een nieuw kamp overgebracht dat bij Amersfoort ingericht was, de overigen volgden en de meesten hunner werden later uit Amersfoort naar concentratiekampen in Duitsland getransporteerd waaruit slechts een minderheid naar Nederland terugkeerde, vermoedelijk niet meer dan ongeveer een derde. Dat zou betekenen dat de met zo vèrgaande medewerking van Nederlandse instan
Dat Duitsland met de Sowjet-Unie in oorlog was, werd door Seyss-Inquart als een belangrijke verlichting van zijn taak beschouwd. Geen moment twijfelde hij er aan dat de Sowjet-Unie spoedig verslagen zou zijn; zouden dan allen die zich nu nog vastklampten aan hun hoop op een Engelse overwinning, niet inzien dat zij zich op de blijvende suprematie van het Derde Rijk moesten instellen? Bovendien vertrouwde de Reichsieommissar dat de 'afrekening met het bolsjewisme'
juist bij het Nederlandse volk weerklank zou vinden. Nederland, Zwitserland en Portugal waren de enige drie Europese landen geweest die de Sowjet-Unie nimmer erkend hadden en vooral in het kerkelijk gebonden deel van de Nederlandse publieke opinie was, met name door de berichten over de vervolging van de kerken in de Sowjet-Unie en over de propaganda voor het atheïsme die daar gevoerd werd, een diepe weerzin gegroeid tegenhet Russischesysteem.Mochtmenniet aannemen dat talloze Nederlanders bereid zouden zijn, de militaire operaties in de Sowjet-Unie te zien als een kruistocht voor de Europese beschaving en voor het Christendom? Natuurlijk: van diegenen die nog integraal vasthielden aan de denkbeelden van de vooroorlogse politieke partijen, viel geen steun te verwachten; het kwam Seyss-Inquart voor dat nu het moment gekomen was om die politieke partijen op te heffen. Het feit dat koningin Wilhelmina zich publiekelijk aan de zijde van de Sowjet-Unie geschaard en opnieuw tot verzet opgeroepen had, maakte het trouwens wenselijk, óók nieuwe maatregelen tegen het Huis van Oranje te nemen. Maar het mocht, meende Seyss-Inquart, toch niet bij een negatief ingrijpen blijven: er moest positieve actie gevoerd worden. Hij besloot, de herordening van Nederland in nationaal-socialistischezin met meer kracht ter hand te nemen en tegelijk een beroep te doen op het Nederlandse volk om zich voor de opbouw van een van de communistische ideologie gezuiverd Oost-Europa in te zetten. Wellicht zouden de reacties op dat beroep er toe leiden dat eindelijk een beweging van de grond kwam, breder dan de NSB en representatiever dan deze, die de grondslag zou kunnen vormen voor de toekomstige DuitsNederlandse samenwerking.
Het was dus een nieuw politiek offensief dat door Seyss-Inquart ingezet werd.
Aannemelijk achten wij het (nadere bewijsstukken ontbreken) dat hij er geen behoefte aan had om bij dat offensief de NSB naar voren te schuiven. Maar daar gaf Mussert hem geen kans toe.
Het nieuws van de zzste juni was door de Nederlandse nationaal-socialisten met uitbundige vreugde, ja met ontroering begroet. 'Bij mij kwam weer een prop in mijn keel'
, schreef er één: 'Wat een tijd en wat een geschiedenis voor het Germanendom l"
'Hitler (is) in strijd gewikkeld met de AntiChrist', aldus een litterator uit deze kringen. 'Dat kan geen enkele katholiek en protestant ontkennen."
'Dat verdrag met Rusland'
, zo legde de districtsleider van de NSB in Overijssellater in zijn herinneringen vast,
'had bij mij alles op zijn kop gezet ... Ik voelde het als een opluchting dat het nationaal-socialisme zich van een dergelijk, voor haar schandverdrag had ontdaan. Wij waren ons bewust van de moeilijkheden, de strijd te moeten aanbinden tegen een zo machtige vijand in een zo onmetelijk gebied, maar met behulp van de Voorzienigheid zou dezen duivel de hersenen worden verpletterd ... Wie weet, zouden voortaan de voorraadschuren van Europa nu ook werkelijk ter beschikking van heel Europa worden gebracht. Het Russische volk, ook voor deze zou dit alles slechts winst betekenen, het zou zijn eigen geestelijk leven hervinden, de kerken zouden worden teruggegeven, de boer zou zijn akker weer zelf verzorgen, het huwelijk kreeg zijn heiligheid en de vrouw haar eer terug."
Niet anders reageerde Mussert. Nog op de zzste juni zond hij Hitler een telegram waarin hij 'namens duizenden strijdende kameraden'
meldde, 'dat zij zich door niemand in trouw zullen laten overtreffen ... God bescherme u en geve aan uwe strijd om het voortbestaan van Europa Zijn onmisbare zegen.'
Een dag later noemde Mussert in een extra-nummer van Volk en Vaderland de invasie van de Sowjet-Unie de 'grootste daad die Hitler als strateeg, als bouwer van het nieuwe Europa en als idealist tot nu toe heeft verricht. Het is de op-één-na laatste fase' (de invasie van Engeland zou de laatste worden) 'van de wereldrevolutie die in gang is!,4 Ten antwoord
1 Brief, zz juni 1941, van]. A. op ten Noort aan P.S. Heererna (Doc I-I24I, a-r). 2 Brief, z.d. (eind juni 1941) van]. H. Eekhout aan]. van Ham (Doc I-404, a-r), 3 W. R. Jager: 'Levensloop'
, p. 62 (Doc I-807, C-I). De passage over het huwelijk was een reactie op uit de jaren '20 daterende berichten dat in de Sowjet-Unie het '
vrije huwelijk' gepredikt werd; er waren nogal wat Nederlanders die er in '41 van overtuigd waren dat de Sowjet-Unie een poel van zedeloosheid was. 4 Volk en Vaderland, 23 juni 1941.
Hij sprak langer dan een uur en, als steeds, in zeer zorgvuldig gekozen bewoordingen maar weinig inspirerend van toon. Hij schetste Duitslands strijd als een strijd voor Europa. Hij beweerde dat de Februaristaking (wij citeren het persverslag) 'werd opgezet in samenwerking van de communistische partij met de Engelse geheime dienst en het Jodendom, van deze stad.'
Hij onderstreepte de noodzaak van strijd tegen dat Jodendom en beriep zich daarbij op Erasmus, Hugo de Groot en Abraham Kuyper; ook de Vrijmetselarij kreeg een veeg uit de pan. Hij voorspelde dat Duitsland na het verslaan van de Sowjet-Unie een onaantastbare positie zou innemen, de Verenigde Staten zouden niet langer bij machte zijn om in te grijpen. 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
riep hij uit. 'Uw voorvaderen zijn reeds 800 jaar geleden en steeds weer daarheen getrokken en belangrijke bouwstenen van de Europese cultuur en denkwereld geweest. Sedert geslachten ontbreekt gij bij de vervulling van deze gemeenschappelijke Europese taak. De Duitse soldaten,.in wier gelederen reeds thans uw zonen staan, halen thans het Oosten terug. Thans gaat het er om, dit Europese gebied definitief voor Europa te winnen. Gij bouwt aan de toekomst van uw kinderen als gij thans mede aantreedt ... Ik zelf beschouw deze onze betoging als het uitgangspunt van de nationaal-socialistische reorganisatie ook in Nederland die thans, nu de beslissing in het Oosten valt, ook hier moet worden aangepakt. Daarom zijn alle instellingen en politieke ideeën die reactionair een nieuwe ontwikkeling willen tegenhouden een beletsel voor een gelukkige toekomst. Wij zullen ze opruim.en.'
De NSB werd door Seyss-Inquart met geen woord genoemd.
In zijn kortere toespraak welke op die van de Reichskommissar volgde, liet Mussert dan ook niet na, behalve zijn eigen telegram aan Hitler ook'dagelijks smart het ons'
, zei hij, 'dat niet een goed georganiseerd, goed geoefend Nederlands leger onder flinke leiding naast het Duitse, Roemeense en Finse leger kan staan: Gelukkig: een kern besefte waar het om ging. 'In naam van deze steeds meer groeiende, steeds krachtiger kern van het Nederlandse volk zeg ik u, mijnheer de rijkscommissaris: het Duitse volk kan op ons rekenen als op zijn trouwste broeder: Ach, dat had Seyss-Inquart vaker gehoord. Hem kwam het op de anderen aan, op de niet-NSB'ers. Zou zijn oproep ('Nederlanders, blikt naar het - oosten !'
) bij hen succes hebben? De reacties in de dagbladpers vielen de bezetter tegen. wel werden de teksten van de op het IJsclubterrein gehouden toespraken, volgens voorschrift overigens, woordelijk afgedrukt, maar Janke toonde zich op zijn persconferentie hoogst ontevreden over de droge verslaggeving van de demonstratie en, vooral, over de vele hoofdartikelen die van terughoudendheid getuigden - een terughoudendheid die, naar wij aannemen; samenhing met wat men bij de kranten gemerkt had van de reacties der publieke opinie en vernomen van de standpunten die Churchill en koningin Wilhelmina vertolkt hadden. 'Der Eindruck manchen Kommentars (war)', zei Janke, 'als hätte man gedacht: Wir müssen uns damit beiassen. aber man soli nicht viel Wert darauf legen: Ook de voorzitter van het Verbond van Nederlandse [ournalisten, P. J. van Megchelen, hoofdredacteur van het ANP, had, zo zei hij op dezelfde persconferentie, 'met groot leedwezen vastgesteld dat verschillende collega'
s ernstig in hun taak tekort zijn geschoten." Hij dreigde met straffen. Er was, naast Mussert, maar één politicus die op Seyss-Inquarts oproep positief reageerde: Arnold Meyer. I
Een toeval wilde dat het dagblad van Nationaal Front, het Nederlands Dagblad, op zaterdag 28 juni weer mocht beginnen te verschijnen. De avond tevoren kon Meyer samen rnet enkele medewerkers kennis nemen van de tekst van Seyss-Inquarts toespraak die op de redactiebureaus van De Residen tiebode op de telex binnenkwam. 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
Meyer was een geharnast anticommunist; zijn hart was bij de troepen die,
1 Verslag persconferentie, 30 juni 1941 (DVK, 46).
Na overleg met slechts enkele medewerkers (tijd om zijn Politieke Raad bijeen te roepen gunde hij zich niet) schreef Meyer in de nacht van vrijdag op zaterdag een hoofdartikel voor het Nederlands Dagblad. Hij toonde zich zeer ingenomen met Seyss-Inquarts woorden: 'Deze rede was Europees in de goede zin des woords en voor een waarlijk Nederlander aanvaardbaar'
; Nederland, mits gerespecteerd in zijn nationale eigenaardigheden, zou zijn plaats in de Nieuwe Orde kunnen innemen. 'Wij nationaal-socialisten van Nationaal Front'
, aldus de belangrijkste passage ('nationaal-socialisten'
0,
'wij zijn ten volle bereid. Wij vragen zelfs: zou thans na deze rede van de Rijkscommissaris niet het ogenblik zijn aangebroken dat de Nederlandse Unie, NSB en Nationaal Front een gezamenlijk initiatief nemen tot het oprichten van een afzonderlijk Nederlands legioen om naast de Duitsers, de Italianen, de Finnen, Roemenen, Spanjaarden, Hongaren en Slowaken mede te helpen, Europa te beschermen tegen het Russische bolsjewisme? De Rijkscommissaris zinspeelt in zijn rede op de verdeeldheid in de nationaal-socialistische gelederen in Nederland. Welnu, een dergelijk gezamenlijk initiatief zou ons nader tot elkaar brengen. Wij zouden naar elkaar toegroeien' _2 als ooit één artikel Seyss-Inquart uit het hart gegrepen was, dan dit! Een eenheidsfront van Unie, NSB en Nationaal Front! Het was sinds bijna een jaar zijn dierbaarste wens. De gehele Nederlandse pers ontving onmiddellijk instructie, de aangehaalde passage uit Meyers artikel woordelijk over te nemen, voor de radio werd zij in de nieuwsberichten 'enige malen doorgegeven."
1 In augustus' 41 werden drie Italiaanse divisies in de Sowjet-Unie ingezet, in september één Spaanse. 2 Nederlands Dagblad, 28 juni 1941. • A. Meyer: Alles voor het vaderland, p. 290. Meyer doet het in zijri memoires voorkomen alsof hij er bij voorbaat van overtuigd was dat de bezetter een legioen dat op het predikaat 'Nederlands'
aanspraak zou maken, niet zou goedkeuren zodat zijn werkelijke bedoeling van meet af aan geweest zou zijn, de onoprechtheid van de Duitse politiek aan te tonen. Deze explicatie wordt al weerlegd door het feit dat, zoals blijken zal, Meyer anderhalve week later bereid was, met generaal Seyffardt in zee te gaan.
Hoe zou de NSB reageren? En hoe de Nederlandse Unie?
Mussert, trots op de ereplaats die hij op het Amsterdamse IJsclubterrein naast de Reichskommissar had mogen innemen, voelde er niets voor, zijn geprivilegieerde positie prijs te geven. Op I juli, drie dagen na Meyers voorstel (wat zich in die drie dagen tussen Mussert en het Reichskommissariat afgespeeld heeft, weten wij helaas niet), liet hij een persbericht uitgeven waarin te lezen stond dat leden van Nationaal Front of van de Nederlandse Unie die het door NSB'ers gegeven voorbeeld wilden volgen, konden toetreden tot de Wa.Bèn-SS of het Nationalsozialistische Krafifahrer-Korps (een formatie van chauffeurs voor militaire transporten), 'het oprichten van een Nederlands Legioen behoeft dus niet meer te geschieden."
De reactie van het Driemanschap van de Nederlandse Unie werd twee dagen later wereldkundig gemaakt.
Het had niet veel gescheeld of het feitelijke tweemanschap dat sinds begin februari de Unie geleid had (Homan en de Quay), was ook formeel een Tweemanschap geworden, maar dan in andere samenstelling: de Quay en Einthoven. De in april uitgevoerde abonné-wervingsactie was de Quay welkom geweest als bevestiging van zijn opinie dat de leden alleen dan actief werden wanneer aan die activiteit een anti-Duits tintje zat - omgekeerd was Homan tot de conclusie gekomen dat zijn eigen opvattingen eigenlijk niet meer weerspiegeld werden in wat de Unie in feite geworden was. Eind januari had hij de strijd desnoods alleen willen voortzetten, nu gafhij hem op. Toen de Quay hem begin juni kwam meedelen dat het, mede gezien de ontwikkeling van de publieke opinie, noodzakelijk was dat de Unie zich op korte termijn aggressiever tegen de bezetter zou opstellen, zei Homan dat hij zich in die omstandigheden liever uit het Driemanschap terugtrok. De Quay bracht in Breukelen die mededeling aan Einthoven over en nu diens 'bête noire' Homan- zou verdwijnen, stemde Einthoven er in toe, zijn plaats op de brug weer in te nemen. Er werd tussen hen drieën nog overleg gepleegd, hoe men Homans aftreden 'op de minst pijnlijke wijze'
kon laten plaatsvinden," toen zich in snelle successie drie gebeurtenissen voordeden: de Duitse invasie van de Sowjet-Unie, Seyss-Inquarts oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
en Arnold Meyers voorstel.
Dat veranderde de situatie, want ook Homan stond op het standpunt dat Seyss-Inquarts oproep afgewezen diende te worden en dat men geen medewerking kon verlenen aan de door Meyer bepleite vorming van een Nederlands legioen. Verheugd over het feit dat Homan zich op dit beslissende punt bij hen aangesloten had, meenden de Quay en Einthoven (die uit Breukelen weer naar Den Haag gekomen was) dat het niet verstandig zou zijn, Homans uittreden door te zetten: zij besloten, gedrieën verder op te trekken.
In het nummer van De Unie dat op vrijdag 27 juni verscheen, werd met geen woord van de invasie van de Sowjet-Unie gerept. Hoewel het weekblad van de beweging als regel geen aandacht besteed had aan de ontwikkeling van de oorlog, wekte het zwijgen over een gebeurtenis van zo kardinaal belang bij veelleden toch verwondering.
Die verwondering zou niet lang duren.
In het begin van. de week die op zondag 29 juni begon, kreeg het herstelde Driemanschap het concept voor een gemeenschappelijke verklaring voorgelegd dat, onmiddellijk na Seyss-Inquarts toespraak, in het in NoordBrabant gelegen vormingsoord van de Unie, 'Wargashuysen'
, opgesteld was door enkele medewerkers van de Unie, onder wie dr. H. G. W. van der Wielen die na zijn aftreden als algemeen secretaris met de leiding van 'Wargashuysen'
belast was. Het concept werd door het Driemanschap overgenomen. Met de mogelijkheid dat de bezetter het nummer waarin hun verklaring opgenomen zou worden, in beslag zou nemen, werd rekening gehouden: het verscheen een dag eerder dan gewoonlijk, en wel op donderdag 3 juli. 'Waar wij staan'
, stond boven de verklaring - en de strekking was: niet aan Duitse kant. 'Met dr. Seyss-Inquart', zo heette het, <ishet Nederlandse Volk er van overtuigd dat een bolsjewistische overheersing van Europa de ondergang van de Europese cultuur betekent. Maar de omstandigheden waarin ons Volk zich thans bevindt, maken het ons ten enenmale onmogelijk, stelling te nemen in de strijd tussen Duitsland en Rusland. Een dergelijke beslissing toch, zou slechts in volle vrijheid en door eigen Overheid kunnen worden genomen'
anders gezegd: de bezetter was die 'eigen Overheid'
niet, die 'eigen Overheid'
zetelde in Londen. Er werd nog op gewezen dat bij de Nederlander 'de gewetensvrijheid'
centraal stond: 'wij, Nederlandse socialisten, zijn geen nationaal-socialisten. '1
'De Unie weigert!'
- dat bericht verspreidde zich ook buiten de eigen kring. 'Uit heel het land, zelfs van tegenstanders der Unie, kregen wij', schreef Homan later, 'dankbetuigingen voor dit duidelijke woord in dit allesbeslissende moment."
Nog op de dag waarop dat woord verscheen, overwoog Seyss-Inquart wat hij met de Unie zou doen. 'Id. beabsichtige nicht, die Unie sofort aufzulö sen', deed hij aan zijn.voornaamste medewerkers weten, 'da ich die Mdnner, die in der Unie führend tätig sind, mit der vollen Verantwortung für die gesammelte Anhángersthaj: nach wie VaT belaste'2 - Seyss-Inquart zag Driemanschap en kader dus als het ware als gijzelaars ter waarborging van het goede gedrag der leden. Natuurlijk moest de Unie in haar uitingsmogelijkheden verder beperkt worden. 'Wargashuysen'
en alle sociale voorlichtingsbureaus werden gesloten, de twee volgende nummers van het weekblad werden in beslag genomen, vervolgens werd De Unie voor zes weken verboden. Verboden werd ook het dragen van het Unie-speldje en Einthoven en Homan kregen ongevraagd ontslag.ê respectievelijk als hoofdcommissaris van politie te Rotterdam en commissaris van de provincie Groningen."
Bij enkele medewerkers van Generalkommissar Schmidt was het door Meyer gelanceerde denkbeeld: vorming van een Nederlands Legioen, in goede aarde gevallen. Een van die medewerkers was een zekere dr. Wolfgang Ispert, oorspronkelijk arts in Elberfeld, die in de zomer van(hij had toen al enkele jaren in ons land gewroet) binnen het Reichskommissariat hoofd'rasbewust'
te maken en was daarbij in contact gekomen met een Nederlandse reserve-officier, A. R. Kleyn. Kleyn was in 1909 in Indië geboren waar zijn vader het tot waarnemend president van het Hooggerechtshof bracht, Hij doorliep het Christelijk Lyceum in Zeist. Zijn dierbaarste wens was, beroepsofficier te worden. In januari '32 was hij een van de allereersten die zich bij de NSB aansloot; hij bedankte, toen hij in '36 als reserve-officier vrijwillig in dienst trad. Meer dan vier jaar bleef hij in dienst, maar in het kader der bezuiniging kreeg hij geen vaste aanstelling; in de zomer van '40 werd hij zonder een cent wachtgeld ontslagen. Dat vervulde hem met wrok tegen de Nederlandse democratie; hij kwam in contact met van Rappards NSNAP, spoedig ook met Duitsers als Ispert, blééf met deze in verbinding toen hij begin' 41 een functie kreeg bij de Haagse gemeentepolitie en zocht op dinsdag I juli, vermoedelijk na overleg met Ispert, een gepensioneerde opperofficier op met wie hij over de oprichting van een Nederlands Legioen wilde overleggen: luitenant-generaal b.d. Hendrik Alexander Seyffardt.
Seyffardt had een voor Nederlandse verhoudingen briljante carrière achter de rug: ,in 1888 was hij, zestien jaar oud, cadet geworden van de Koninklijke Militaire Academie in Breda, zes-en-veertig jaar later had hij als luitenant-generaal, chef van de generale staf en voorzitter van de defensieraad de militaire dienst verlaten. Hij was een knap en kundig man, maar (aldus zijn opvolger Reynders) 'een beetje fantast en onevenwichtig, met een neiging tot uiterlijk vertoon.'!
De geringe Nederlandse defensie-inspaning was Seyffardt een gruwel: hij was van' 33 tot'
37 een enthousiast lid van het Verbond voor Nationaal Herstel. In de lente van '37 trad hij uit dat verbond en sloot hij zich bij de NSB aan: in de herfst trad hij weer uit, 'vooral door overwegingen dat ik'
, schreef hij enkele jaren later, 'waarschijnlijk nuttiger kon zijn wanneer ik niet openlijk lid bleef."
Na mei '40 zag Seyffardt alleen maar heil in een nauw samengaan tussen Nederland en Duitsland. Begin '41 noemde hij zich '
overtuigd nationaal-socialist'. 3 Dat bracht wel zijn bezwaren met zich: zijn vrouw was diep ontsteld toen een oude relatie die van Seyffardts politieke sympathieën onkundig was alsook van het feit dat diens zoon en dochter zich bij de NSB aangesloten hadden, in februari '41 ten huize van de Seyffardts zei, 'dat binnenkort alle NSB'
ers doodgeslagen worden.'4
11. H. Reynders, 26 okt. 1955. 2 H. A. Seyffardt: 'Korte levensbeschrijving'
(verm. herfst 1941) (NSB, 42 j). 3 Brief, 30 jan. 194I, van H. A. Seyffardt aan C. D. Viehoff (Doe 1-1788, a-r). • Brief, 26 febr. I94I, van H. A. Seyffardt aan M. H. du Croo (Doc 1-1563, a-j).
Kennelijk was Seyffardt, 'overtuigd nationaal-socialist'
, het op I juli geheel met Kleyn eens over de wenselijkheid van een Nederlands Legioen. Belangrijker was dat ook Seyss-Inquart veel voor zulk een Legioen voelde. Enkele dagen na de verschijning van Arnold Meyers artikel vroeg hij Hitler om machtiging om tot de oprichting van een Legioen over te gaan. Aannemend dat hij die machtiging zou krijgen, stelde Seyss-Inquart op woensdag 2 juli tijdens een ontvangst op 'Clingendael'
aan prof. dr. G. A. S. Snijder die hem in '40 al zo belangrijke diensten bewezen had, de vraag of deze iemand wist die bij de oprichting van een Legioen de leiding kon nemen. Dat Mussert niets voor zulk een Legioen voelde, was Seyss-Inquart bekend; de Reichsleommissar zal er wel een nieuw bewijs in hebben gezien dat de leider van de NSB nooit verder keek dan zijn neus lang was. Seyffardt, wiens naam bij de ontvangst op 'Clingendael'
genoemd werd, leek Seyss-Inquart een ideale candidaat om als vaandeldrager op te treden: oud-chef van de generale staf, nationaal-socialist en geen lid van de NSB. Namens SeyssInquart bracht Snijder op donderdag 3 juli een bezoek aan Seyffardt. Of deze er iets voor voelde, een Nederlands Legioen op te richten? Ja. Datzelfde antwoord gaf Seyflardt toen Kleyn en Ispert hem een dag later, vrijdag 4 juli, maar nu namens Generalkommissar Schmidt, dezelfde vraag kwamen voorleggen. Zaterdag 5 juli weer een nieuwe bezoeker: SS-Hauptsturm führer Karl Leib, het ijverige hoofd van het ijverige recruteringsbureau voor de Waffen-SS, de SS-Ergänzungsstelle Nordwest. En Leib had groot nieuws: Hitler had zijn toestemming gegeven "zur Errichtung einer niederländischen Legion. Diese soll', zo legde Seyffardt later vast, 'den Namen 'Preiwilligenver band Niederlande' erhauen." Klonk 'Nederlands Legioen'
Hitler te 'Nederlands'
of te groots? Wij weten het niet. Wèl weten wij dat op het moment waarop Hitler de oprichting der formatie goedkeurde, in Berlijn al vastgesteld was dat zij 'keine holländische Truppe, sondern eine Binheit der Waffen-SS' zou worden." Al vóór de overal op de Sowjet-Unie was namelijk bepaald dat eenheden als de Italiaanse divisies aan de Wehrmacht toegevoegd zouden worden maar dat formaties van vrijwilligers uit de 'Germaanse'
landen die Duitse wapenen zouden ontvangen, opgenomen zouden worden in de Waffen-SS. Die regeling zou althans Seyss-Inquart voor grote moeilijkheden plaatsen: terwijl hij juist zijn best wilde doen, een 'Legioen'
van de
1 H. A. Seyffardt: 'Bericht des ehemaligen niederldndischen Generalleutnants H. A. Seyf fardt über Aufstellung, Organisation u.s.w. der 'Niederlàndischen Freiwilligen Legion' (16 maart 1942), p. 1 (Doc !I-883, a-j). (Verder aan te halen als Seyffardt: Bericht). 2 Telexbericht, z.d. (juli 1941) van het Hauptfursorge und Versorgungsamt van het SSi-Hauptamt, Berlijn, aan de SS-Fiirsorgeführer, Den Haag (Vlij, Abt. Rechtssetzung : dossier VO 136/41).
Leib had zich aanvankelijk bij Musserts reactie aangesloten: waarom was er een Nederlands Legioen nodig als er al een Waffen-SS bestond die Nederlanders opnam? Dat zei Leib ook op woensdagmorgen 2 juli tegen Arnold Meyer: kon deze niet meewerken aan de SS-StandaTte 'Westland'? Meyer weigerde, maar de vraag maakte hem duidelijk dat hij, wilde hij niet volledig door de ronselaars voor de Waffen-SS op sleeptouw genomen worden, het 'Nederlandse'
karakter van zijn Legioen duchtig onderstrepen moest. Mussert had dinsdag 'neen'
gezegd, donderdag vernam Meyer het 'neen'
van de Nederlandse Unie. Daarmee was zijn opzet mislukt. Hij ging alléén door. Diezelfde donderdag overhandigde hij aan Leib een voor SeyssInquart en desgewenst voor Hitler bestemd memorandum waarin hij bepleitte dat het Legioen onder leiding zou staan van Nederlandse officieren en onderofficieren en strijden' zou onder de Nederlandse vlag en inNederlands uniform; de officieren moesten op die vlag een eed afleggen en de aanmelding moest geschieden bij N ederlandse bureaus: ook moest bepaald worden dat de vrijwilligers 'nUTfÜT die Dauer des Krieges und nUTfiiT den Einsatz gegen den Bolschewismus veTpfiichtet' zouden zijn - zij zouden dus niet behoeven deel te nemen aan krijgsverrichtingen tegen Engeland.'
Zowaar: nog diezelfde donderdag kreeg Meyer van Leib te horen dat al zijn wensen vervuld zouden worden; 'het klonk me te mooi in de oren om geheel waar te zijn'
, schreef Meyer in zijn dagaantekeningen. 2 Zijn behoefte om zijn reserves te onderstrepen, was inmiddels versterkt doordat hij van tal van kanten vernam dat ook in de rijen van Nationaal Front velen verbaasd, ja verontwaardigd waren over het initiatief dat hij, de leider, genomen had. Maar op zaterdag 5 juli veerde hij weer op. Leib zegde hem toe dat de Nederlandse gewestelijke arbeidsbureaus aanmeldingsadres zouden worden
'Vrijwilligersverband Nederland'
'met medewerking van de bestaande politieke partijen.'
(kennelijk waren daarmee Nationaal Front, de NSB en de NSNAP bedoeld) 'en van Nederlandse officieren'
(Kleyn, Seyffardt) 'door een reeds opgericht Nederlands aanwervingsbureau georganiseerd'
zou worden; het adres van dat bureau was Stadhouderslaan 132, Den Haag. Maar dat was het adres van de SS-Ergänzungsstelle Nordwest!
'Bericht goed'
, noteerde Meyer, 'adres van aanmelding is echter verkeerd."
In zijn afwezigheid ontwierpen zijn medewerkers in Den Haag tijdens het weekeinde een grootse 'werfcampagne voor het Nederlandse Anti-Bol:' sjewistische Legioen'
: zij wilden bijvoorbeeld 50 000 afficheslaten aanplakken. 'Het is nodig'
, zo heette het in een instructie die aan alle afdelingsleiders toegezonden werd, 'dat na de eerste week van plakken wordt gezegd: 'Die Nationaal Fronters hebben het toch voor elkaar! Run organisatie en propaganda klopt als een bus!'
... Nu eindelijk (wordt) ons .de grote kans geboden waar ieder onzer sinds jaren op wacht/"
Toen, Meyer op dinsdag 8 juli uit het noorden weer in Den Haag terugkeerde, lagen daar nieuwe negatieve reacties uit eigen rijen op hem te wachten. Sinds de verschijning van zijn artikel van 28 juni hadden tweehonderd leden bedankt! Hij ging aarzelen. Alom zag hij dat biljetten aangeplakt werden waarin vrijwilligers op het adres Stadhouderslaan 132 attent gemaakt werden, Vijfduizend van. die biljetten had Leib bij het hoofdkwartier van Nationaal Front laten bezorgen. Meyer verbood; ze te distribueren. Hij besloot bij Seyffardt (wiens naam hem in de voorafgaande dagen al enkele malen genoemd was) zijn licht op te steken.
Seyffardt had overeenkomstige teleurstellingen beleefd. Op zaterdag, vermoedelijk nadat Leib hem verteld had van Hiders accoord, had hij twee officieren die hem goed bekend waren (een van hen generaal-majoor N. T. Carstens, de oud-commandant van het rste legerkorps) om medewerking gevraagd; beiden hadden op besliste toon geweigerd. Zondag verscheen het(a.v.,
Maar ook Seyss-Inquart was ontevreden: de alles naar zich toehalende SS-Ergänzungsstelle Nordwest was bezig, de gehele zaak te verprutsen! Hij gaf instructie, de al aangeplakte biljetten met het adres Stadhouderslaan 132 te verwijderen en hij liet (8 juli) Seyffardt bij zich komen. Het gesprek verliep gunstig. Dat bleek toen Seyffardt, 'in weermachtsauto'
thuisgebracht, er Meyer die op hem zat te wachten, verslag van deed. 'Uniformen zouden wel Duits zijn'
, tekende Meyer aan, 'doch met Nederlandse distinctieven. Opleiding in Duitsland, omdat hier er niet de gelegenheid en de middelen zouden zijn ... Generaal Seyffardt zou de leiding hebben met eigen Hoofdkwartier waar de Prinsenvlag zou wapperen. Hij verklaarde uitdrukkelijk geen lid te zijn van een politieke beweging. Keuze van deze man niet al te gelukkig, doch daar moet m.i. overheen gestapt worden"
anders gezegd: Meyer was bereid, zich voor een door Seyflardt te vormen Legioen in te zetten.
Twee dagen later, op IQ juli, werd door middel van een oproep van SeyssInquart en een van Seyffardt (die tweede was door prof. Snijder opgesteld) de oprichting bekend gemaakt van het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
; het zou, stond in Seyffardts oproep te lezen, 'onder eigen vlag en eigen officieren aan de strijd deelnemen/" Vrijwilligers konden zich bij nieuwe wervingsbureaus opgeven die in acht steden geopend werden. NSB-vrijwilligers kregen overigens nog op IQ juli instructie, zich uitsluitend bij het Hoofdkwartier van de NSB aan te melden: Mussert, hogelijk geïrriteerd door het feit dat nu toch besloten was tot de oprichting van het Legioen dat hij negen dagen tevoren overbodig genoemd had, wilde de zaak zoveel mogelijk in eigen hand houden.
Zowel voor Arnold Meyer als voor generaal Seyffardt werd het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
een hoogst teleurstellende affaire.Seyffardt:p.A. Meyer: Dagaantekening,juli 1941(archiefArnold Meyer,1357).Op 9juli bleek Seyffardrdat die zin uit zijn oproep geschraptwas. Een persoonlijk protest bijleidde er toe dat de schrapping ongedaan gemaakt werd.
In een artikel in het Nederlands Dagblad sprak Meyer zich op II juli opnieuw in beginsel ten gunste van een Legioen uit; een formatie die tegen het communisme te velde trok, lag, schreef hij, 'geheel in de lijn van de beste Oranjetradities wat men er ook aan de overkant'
(in Londen) 'van zegt'
; hij onderstreepte evenwel zijn bedenkingen: 'Wij hopen dat het luitenantgeneraal Sey£fardt gegeven zal zijn, het legioen zo in te richten dat wij spoedig onze mannen bevel kunnen geven, de propaganda op te nemen voor 't legioen of aan hun voornemen ... , daadwerkelijk deel te nemen aan de strijd tegen het bolsjewisme, gevolg te geven.'
Daags daarna vernam hij uit de bakermat van Nationaal Front, Noord-Brabant, dat men er allerwege ontzet was over zijnlegioenplan 'en het uittreden uit Nationaal Front blijft voortduren'
;' Nu zegden in één week bijna driehonderd personen het lidmaatschap Op,2 nieuwe leden kwamen er niet bij. Meyer nam zijn draai, maar het duurde toch nog bijna twee weken voor hij Seyss-Inquart schriftelijk meedeelde (2S juli) dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wilde dragen 'für das, was Andere aus meinem plan machen'"; hij vroeg een gesprek met de Reichskommissar aan. Hij kreeg niet eens antwoord.
Nu Sey£fardt.
'Lelijke smerige landverrader'
, aldus begon een van de talrijke brieven die deze onrving, 'Waarom gaat gij zelf niet naar Rusland en laat je eigen kapot schieten? Zeg maar tegen de rotmoffen dat ze al dat vreten hier laten dat wij van de winter niet kapot gaan van de honger. Zoek maar vast een plaatsje uit waar gij met boompjesdag wilt hangen, lelijke smerige hinkelepink.'
'Generaal der verraders'
, zo berichtte hem de 'Staf Geuzenbataljon'
'gij weet wat soldaten met bajonetten kunnen doen. Jullie koppen zijn reeds verkocht. Wij hebben thans reeds de adressen van de NSB-leden om dit tuig straks uit te moorden."
'Generaal Judas Seyflardt'
, plaatste het illegale blad De Vonk als titel boven een kort gedicht: 'Generaal, 0 generaal, eed- en plicht- en eervergeten,
1 Brief, II juli 1941, van de propagandaleider Noord-Brabant (archief Arnold Meyer, 1948). 2 Bij de centrale ledenadministratie van Nationaal Front werden tussen 28 juni en I augustus 1941 in totaal 975 leden afgevoerd; de gebrekkige organisatie doet vermoeden dat in werkelijkheid meer personen hun lidmaatschap neergelegd hebben. 3 Brief, 25 juli 1941, van A. Meyer aan Seyss-Inquart (archief Arnold Meyer, 1962). 4 Brieven in Doc II-883, a-I5.' aan '
t hakenkruis nu slaan Holland, voor wat zilverlingen. 't Judasloon kunt gij bedingen maar de doden klagen U aanl'?
Uit zijn gehele omgeving, waar men veelal niet geweten had hoe proDuits hij was, ontving Seyffardt vijandige reacties; het bestuur van de Duinoordkerk waar hij jarenlang de diensten bijgewoond had, weigerde het kerkgebouw ter beschikking te stellen voor het huwelijk van zijn dochter. Even pijnlijk trof het hem dat van de vele militairen, hoge en lage, die rechtstreeks onder hem gediend hadden, nagenoeg niemand (er was slechts één uitzondering: een onderofficier) bereid was, tot zijn 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
toe te treden. Ook Mussert zat hem dwars: eerst hield deze alle aanmeldingen van vrijwilligers vast die bij de NSB binnengekomen waren (Seyss-Inquart moest persoonlijk interveniëren om ze los te krijgen), vervolgens overlaadde Mussert Seyffardt met verwijten wegens zijn eigenmachtig optreden en tenslotte eiste de leider der NSB dat Seyffardts naaste medewerker op diens hoofdkwartier, Kleyn, die van het lidmaatschap der NSNAP verdacht werd, onmiddellijk zou verdwijnen; en Kleyn verdween. In zijn politiek geïsoleerde positie kon Seyffardt zich geen permanente ruzie met Mussert veroorloven. De strijdbijl werd begraven: op 7 augustus liet Seyffardt zich als 'sympathiserende no. I' in het stamboek van de NSB inschrijven.ê
Seyffardts strijd met de SS-Ergänzungsstelle Nordwest duurde daarentegen voort. Leib en de zijnen deden hun uiterste best, ieder die zich voor het Legioen kwam aanmelden, naar de SS-Standarte 'Westland' over te hevelen. Bij de keuringen werd Seyffardts hoofdkwartier uitgeschakeld en tot zijn ergernis vernam Seyffardt spoedig dat allerlei twijfelachtige elementen goedgekeurd werden. Een Nederlands kader (het was publiekelijk door hem beloofd!) kon hij niet vinden; van de ca. zeventig Nederlandse officieren en onderofficieren die zich kwamen aanmelden, bleken hoogstens dertig voor uitzending geschikt. Ook de sociale zorg voor de families der vnjwilligers haalde Leib naar zich toe. Seyffardt, de acht-en-zestigjarige, als luitenantgeneraal in actieve dienst bezoldigde 'Commandant van het Vrijwilligerslegioen Nederland'
(dat werd zijn titel), had niets te commanderen. Hij kon niet eens voorkomen dat Leib een van de schaarse auto's inpikte die aan zijn '
hoofdkwartier' toegewezen waren.10 (eindjuli 1941),p.Invulformulier in42j.
En de vrijwilligers?
In totaal meldden er zich tot eind september ruim drieduizend aan, een vreemd allegaartje van idealisten, avonturiers en gedeclasseerden. De eerste groep vrijwilligers vertrok eind juli, de tweede (voor driekwart uit NSB'ers bestaande) begin augustus, voor de derde die eind augustus vertrok, had men zo weinig vrijwilligers beschikbaar dat tweehonderd leden van de Nederlanse en zelfs honderd van de Vlaamse SS opgetrommeld werden louter om in Den Haag mee te marcheren naar het station: zo kwam er tenminste een kolonne van vijfhonderd man tot stand.' '
Op onze reis door Duitsland' (wij citeren het verslag van een lid van Nationaal Front dat met de eerste groep vertrokken was)
'werden wij overal met gejuich ontvangen Toen wij de Poolse grens gepasseerd waren, kregen wij niets anders dan kwade gezichten te zien van de Poolse bevolking Vrijdag 15 augustus. Nu is ons zuiver gebleken hoe wij geronseld zijn voor de SS. Op het werkrooster voor zaterdag staat nl. tot onze schrik: 'ge SS-Freiwilligen Standarte 'Nordwest" ... Wij waren wel tussen uitvaagsel terecht gekomen: verschillende waren er bij het legioen gegaan om hier uit de gevangenis te blijven. Er zat er één hier die had nog vijf jaar te goed; een ander had als man van de centen 20 000 gulden gestolen bij de Opbouwdienst en had hiervoor nog twee jaar te zitten. Er was er één bij die ging er trots op, pas drieen-twintig jaar te zijn en al zeven jaren in de kast te hebben gezeten.' 2
'Nederlanders, blikt naar het Oosten!'
- Toen Seyss-Inquart die woorden uitte, doelde hij niet in de eerste plaats op deelneming aan de militaire strijd. Hij zag de zaak ruimer: het Nederlandse volk moest de energie die het tot dusver in Oosten West-Indië gestoken had, op Oost-Europa richten. Dat betekende dat vanuit de Nederlandse samenleving maximale steun gegeven moest worden aan alles wat de Duitsers in de Sowjet-Unie trachtten te bereiken. Die z.g. Oostinzet diende zo breed mogelijk te zijn. Wij komen in
Wij onderscheiden dan vier Duitse pogingen; zij richtten zich respectievelijk op de marechaussee, op de Nederlandse Arbeidsdienst, op het Nederlandse Rode Kruis en, tenslotte, op de secretaris-generaal der beide economische departementen, dr. Hirschfeld, alsmede op de centrale landbouworganisaties. In laatste instantie zou natuurlijk het gehele college van secretarissen-generaal als hoogste Nederlandse bestuurslichaam met elk dier pogingen te ni.aken krijgen. Het is daarom zinvol dat wij eerst even bij dat college stil staan.
In november '40 hadden de eerste '
foute' elementen er hun intocht in gedaan: prof van Dam, secretaris-generaal van het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherrning, die pro-Duits was maar geen sympathie had voor de NSB, en dr. Goedewaagen, secretaris-generaal van het departement van volksvoorlichting en kunsten, die zich in de zomer van '40 bij de NSB aangesloten had. Nieuwe wijzigingen volgden: in maart traden na elkaar Tenkink (justitie) en Trip (financiën) af. Voor Tenkink werd door Seyss-Inquart een waarnemer benoemd: mr. Johannes Petrus Hooykaas, raadadviseur bij de afdeling staats- en volkenrecht ten departemente.'
Hooykaas, die in 1900 in Zutphen geboren was, had in Utrecht rechten gestudeerd en had enkele jaren later een functie bij het departement aanvaard. Hij gold als een bijzonder knap en vernuftig jurist met een grote gave tot het formuleren van wetten, maar in zijn optreden was hij impulsief, grillig, gesloten en ietwat weltfremd. Bovendien had hij iets van een querulant. De secretarissen-generaal hadden liever gezien dat de secretaris-generaal van waterstaat, mr. Spitzen, tot Tenkinks opvolger benoemd was, maar SeyssInquart had anders beslist: Hooykaas was voor hem aanvaardbaar; daarbij kan een rol gespeeld hebben dat deze juridische deskundige er de curieuze opinie op na hield dat de bezetter zich over het algemeen keurig aan het volkenrecht hield.ê Er waren intussen voor Hooykaas duidelijke grenzen.
1 Hooykaas' voornamen waren eigenlijk Isaäc Petrus; bij het begin van de bezetting had hij, van het Oude Testament naar het Nieuwe overstappend, 'Isaäc'
vervangen door '[ohannes'. 2 Dat was ook later zijn mening. Zeven jaar na de bevrijding zei Hooykaas aan de Enquêtecommissie: 'Ik weet heel weinig gevallen waarin door Seyss-Inquart en Wimmer duidelijk inbreuk op het volkenrecht is gemaakt, wanneer u dat recht objectie£interpreteert' (Enq., dl. VII c, p. 600).
Men kan op Schrieke veel tegen hebben, maar hij was geen eerzuchtige intrigant en dat was nu juist wèl de man die begin mei '41 als secretarisgeneraal van financiën en van bijzondere economische zaken zijn intrede deed in het college van secretarissen-generaal: Rost van Tonningen.
Trips functie was aanvankelijk waargenomen door twee hoofdambtenaren van Financiën, de thesaurier-generaal, B. J. de Leeuw, en de directeurgeneraal der belastingen, H. Postma. Postma, 'een typische hoofdambtenaar der belastingen: knap en kundig', 'niet vervelend'
, 'een fris en onafhankelijk element'
(het zijn alleskarakteriseringen van de hand van de secretarisvan het college van secretarissen-generaal, mr. Schaepman-), bleef, nadat Rost tot secretaris-generaal van financiën benoemd was, de vergaderingen van het college bijwonen: de Reichskommissar had immers, zoals wij al eerder vermeldden, het ressort der belastingen niet aan Rost toevertrouwd. De Leeuw, een zwakke figuur, verdween toen Rost kwam - en die komst wekte eigenlijk bij al zijn ambtgenoten bezorgdheid. 'Hij vertoonde soms'
, aldus weer Schaepman, 'de symptomen van een amokmaker ... Scheldenzonder controle of argumentatie. Verder deed hij zich in het college graag voor als de getapte Leidenaar... Ik kreeg steedsde indruk dat men een weinig bang voor hem was.
Immers, evenals zulks wel op schoolinstituten geschiedt, waar de zwakkere knapen zich de fratsen van een zeer sterke makker laten welgevallen, luisterde
1 C.]. M. Schaepman:'Verslagbetr. de secretarissen-generaal', p. 183 (CNO-Csg).
De enige die hem aandurfde, was dr. Hirschfeld die bij haatte met een felle jaloezie."
De voorzitter van het college, Snouck Hurgronje, die Rost nog met enige hartelijkheid welkom geheten had, ging spoedig beseffen dat met hem iemand aan de vergadertafel was komen te zitten van wie men zich, anders dan met van Dam en Goedewaagen het geval was, als door een wereld gescheiden voelde. Trouwens, in het algemeen drong zich in de voorzomer van '4I aan Snouck de overtuiging op dat zijn aanblijven niet veel zin meer had. Hij ging beseffen dat hij er in '40 te sterk van was uitgegaan dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. De twee departementen die hij beheerde (Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken) hadden niet veel om het lijf. Merkbare invloed op het beleid van de bezetter had het door hem gepresideerde college niet: Seyss-Inquart was er kennelijk op uit, de nazificatiepolitiek voort te zetten. Snouck ging, al met al, uitzien naar een passende aanleiding om zijn functie neer te leggen. Hij vond deze in het kadervan een van de vier Duitse pogingen in de richting van een Oostinzet die wij boven al memoreerden en thans' gaan beschrijven. ')
Het korps marechaussee was in het eerste bezettingsjaar belangrijk versterkt, van twaalfhonderd man in mei '40 was het zomer '
41 .al boven de vijfduizend gekomen. Evenals alle Nederlandse politiekorpsen bevond het zich in een weinig benijdenswaardige positie: het voerde soms opdrachten uit die -het overgrote deel van kader en manschappen tegen de borst stuitten en het mocht niet ingrijpen tegen de straatterreur. Het was de inspecteur-generaal der politie, de kolonel der marechaussee A. W. de Koningh, die ook op het korps waaruit hij voortkwam, toezicht moest uitoefenen, in april' 4I te veel geworden: hij had ontslag genomen; een andere marechaussee-officier, luitenant-kolonel H. W. B. Croiset van Uchelen, was tot zijn opvolger benoemd en de Koninghs plaats als inspecteur der marechaussee was inge
Vóór die opschuivingen plaats vonden, hadden zich hier en daar botsingen tussen de marechaussee en de WA voorgedaan. Boellaard zei, toen hij in de wekelijkse vergadering van Hooykaas en de procureurs-generaal verscheen, 'dat de leden der NSB zeker geen landverraders zijn, maar goede vaderlanders. Men kan met hen van mening verschillen maar men kan hun goede trouw niet in twijfel trekken."
Deze overste Boellaard nu, werd enkele dagen na het begin van de invasie der Sowjet-Unie bij Rauter geroepen. Hij werd daar overvallen met de eis dat een tiende deel van het korps marechaussee naar de Sowjet-Unie zou vertrekken om daar achter het front de orde te handhaven. Dat eerste tiende zou later bij toerbeurt door telkens een nieuw tiende vervangen worden. Kennelijk was het Rauters bedoeling, het gehele korps marechaussee te scholen in het optreden als ordebewaarders in opdracht van een Herrenvolk. Boellaard aarzelde welke houding hij moest innemen, waarop Rauter hem toebeet dat hij wèl moest bedenken dat, als de veldtocht in Oost-Europa straks ten einde was, de taak van de marechaussee in Nederland overgenomen kon worden door de WA en de SS.
Boellaard ging Rauters eis aan Hooykaas voorleggen. Diens reactie was duidelijk: 'Die Z.g. politiedienst achter het front', zei hij, 'betekent vroeger of later vechten en het vechten tegen de Russen beschouw ik bepaaldelijk als landverraad ... Ik raad het u dus zo sterk mogelijk af. Ik wijs u er ook op dat het in strijd is met de eed van trouwaan de koningin.f
Hooykaas was niet aanwezig toen Rauters eis op dinsdag I juli (het was de eerste dag waarop Schrieke in functie was) in bespreking kwam bij het college van secretarissen-generaal. Voorzitter Snouck begon met daar mee te delen dat Rauter zijn opzet gewijzigd had: in eerste instantie zouden alleen 'vrijwilligers'
vertrekken en die 'vrijwilligers'
zouden Duitse uniformen krijgen en in Duitse dienst treden. Snouck zag er een zaak in waarin elk individueel te beslissen had: de Nederlandse overheid had hier geen taak. Rost zag die taak wèl: 'het is nu'
, betoogde hij, 'het historische moment om onze roeping te begrijpen, of te verzaken.'
Goedewaagen en van Dam vielen Rost bij. En ook wat Hirschfeld opmerkte, ging duidelijk in de richting van steunverlening aan Rauters opzet: 'dat bij de beoordeling van de politieke
1 Vergad. p.g.: Notulen, 8 mei 1941, p. 2. 2 Getuige]. P. Hooykaas,Enq., dl. VIIc, p. 60S·
'Men ziet dat van Duitse zijde in brede kringen zeer wel in'
, meende Hirschfeld, 'en men koestert daar ook de wens dat Nederland en Nederlands-Indië één geheel blijven.'
Schrieke zei dat hij zich nog niet voldoende ingewerkt had, in elk geval wees hij het argument af dat Nederland nog met Duitsland in oorlog was. Dat argument werd daarentegen door Snouck in zijn slotwoord onderstreept: men had jegens de bezetter 'het standpunt van loyale coöperatie'
ingenomen, ja 'in vele gevallen ... actieve medewerking' verleend, maar rijkspolitie afstaan of haar vertrek bevorderen? Nee, zei Snouck, 'dit gaat te ver."
Drie dagen later (4 juli) tweede discussie,nog steeds over de uitzending der marechaussee.
Nu kon Schrieke rapporteren dat Rauter, Boellaard en hijzelfhet woord gevoerd hadden op een bijeenkomst uitsluitend van officieren der marechaussee op wie een beroep gedaan was, als vrijwilliger het goede voorbeeld te geven. Slechts één had zich gemeld: jhr. mr. L. P. D. op ten Noort, die op dat moment in de rang van kapitein verbindingsofficier was tussen de Duitse autoriteiten en het korps marechaussee.êKennelijk was Rost door dat povere resultaat diep gegriefd want hij vergastte zijn ambtgenoten op een lang betoog over Nederlands droevig verval dat diep in de historie terugging. 'Het Duitse volk'
, aldus zijn conclusie, 'heeft ons nooit enig leed ge;daan; zware schuld zou ons treffen indien wij ons in de strijd tegen het bolsjewisme afzijdig hielden.'
Snouck liet dat niet op zich zitten: er was, betoogde hij, in Nederland de laatste generaties hard gewerkt, Nederlands naam werd met ere in de wereld genoemd. Natuurlijk, het Sowjetregime zag ook hij 'als een gesel Gods. Waren wij vrij, dan zouden wij met vreugde aan de strijd tegen het bolsjewisme deelnemen. Maar wij zijn een bezet land waardoor wij vleugellamzijn. De voorzitter kan niet andersinzien dan dat wij in oorlog leven met Duitsland.'
Van Dam, Schrieke en Goedewaagen sloten zich min of meer bij Rost aan. Verwey (Sociale Zaken) betoogde dat de bezetter geen reden had tot ontevredenheid; hij wees er op 'dat honderdvijf-en-twintigduizend Nederlandse arbeiders thans arbeid in Duitsland verrichten die anders door Duitse arbeiNotulen,juliOp ten Noort, geboren inwas de vier jaar oudere broer van jkvr. J.op ten Noort door wie Rost van Tonningen bij Himmler geïntroduceerdwas.'de kwestie van de marechaussee'
'geen schotel voor deze dis'
- en Hirschfeld zweeg.!
Er restte Rauter niets anders dan met behulp van secretaris-generaal Schrieke kader en leden van het korps marechaussee onder druk te zetten. Op 10 juli verscheen in de pers het bericht dat zeshonderd man van de marechaussee 'binnenkort onder eigen officieren'
naar Rusland zouden vertrekken. Dat was als aanmoediging bedoeld. Op ten N oort ging persoonlijk met alle kaderleden spreken en hij en een tweede 'foute'
marechaussee-officier traden als inleiders op in een dertigtal vergaderingen van onderofficieren en manschappen die dezen verplicht moesten bijwonen. Kwamen er niet voldoende vrijwilligers, dan zou, zo werd daar gedreigd, de dienst achter het oostelijk front verplicht gesteld worden - een mededeling die voor een aantalleden van het korps voldoende was om meteen ontslag te nemen. Achteraf bleek dat overbodig te zijn want ondanks het feit dat Boellaard het vertrek naar het oosten aanprees en Croiset van Uchelen zich op de vlakte hield, kregen op ten N oort en zijn metgezel nagenoeg geen voet aan de grond: met inbegrip van hen beiden kwamen er slechts ca. vijftig vrijwilligers uit de groep van meer dan vijfduizend onderofficieren en manschappen. 'Es gibt hier, zo schreef op ten Noort in een memorandum waarin hij Himmler over zijn actie inlichtte, 'ein grenzenloser Optimismus hinsichtlich der niederländischen Zukun[t, gegründet auf die Überzeugung von nahezu jedem, dass England trotzdem gewinnt.?
Met betrekking tot de Nederlandse Arbeidsdienst vond de lezer al een merkwaardig feit vermeld: dat een afdeling van deze dienst een deel van de erehaag vormde bij de demonstratie op het Amsterdamse IJsclubterrein waar Seyss-Inquart sprak. Die demonstratie vond plaats op 27 juni. Vier dagen eerder, op 23 juni, had de waamemend commandant van de Arbeidsdienst, Breunese, een circulaire doen uitgaan waarin hij het gehele kader meegedeeld had dat propagandisten voor dienstneming bij de Waffen-SS desgevraagd12
toegang dienden te krijgen tot de kampen; daarin bevonden zich op dat
moment ca. vierduizend Nederlandse jongemannen. Seyss-Inquart had de Arbeidsdienst als een instituut bedoeld waarin de praktijk en, later, ook de theorie van het nationaal-socialisme aan jongeren bijgebracht zou worden. De moeilijkheid was dat het overgrote deel van diegenen met wie de Arbeidsdienst in de lente van '41 van start gegaan was (gedemobiliseerden die geen werk hadden kunnen vinden in de samenleving), van dat nationaal-socialisme niets wilde weten. Er was dus gestadige pressie nodig, met name om een kader te vormen dat in de pas liep. De Arbeidsdienst behoorde tot het ressort van Generalkommissar schmidt en deze liet die pressie uitoefenen door een hoge functionaris van de Reichsarbeitsdienst, General arbeitsführer Bethmann; Bethmannhad op Breunese veel invloed. Formeel was Breunese nog geen' commandant'
, maar slechts 'waarnemend commandant'
: Seyss-Inquart gunde zich de tijd om tot een afgerond oordeel te komen. Hij was over Breunese overigens niet ontevreden; deze was een enthousiast voorstander van de Nieuwe Orde en dat hij een gloeiende hekel had aan de NSB, paste niet slecht in de Duitse opzet. Seyss-Inquart, Schmidt en Bethmann beseften gedrieën dat het met de Arbeidsdienst gedaan zou zijn indien men de NSB ooit toestond, er haar partijstempel op te drukken; de scholing in de Arbeidsdienst moest trouwens eerder een 'Germaans'
, men zou ook kunnen zeggen: een dieliter bij de SS-ideologie aansluitend karakter krijgen. Toen Schmidt begin mei vernam dat Breunese order gegeven had, NSB' ers die in de kampen zouden trachten door te dringen, desnoods met de schoppen er weer uit te slaan, zei hij: "Schon, so muss es sein' - althans, dat kreeg Breunese van zijn Nederlandse superieur, secretaris-generaal Snouck Hurgronje, te heren.' Het spel dat met hem gespeeld werd, doorzag Breunese niet. Het gevolg was dat hij voortdurend voor nare verrassingen geplaatst werd. Zo eind mei, toen Bethmann opeens van hem eiste dat hij in de Arbeidsdienst 'de Germaanse speergroet'
zou invoeren; daarmee was de nazigroet bedoeld minus de woorden 'Heil Hitler!' Dat kon niet, meende Breunese. 'Een dergelijke groet'
, vond hij, 'staat hier gelijk met de NSB-groet; bovendien, wat heeft men aan zo'n groet wanneer men er bij denkt: 'val maar dood'
." Een week later: nieuwe pressie van Bethmann; het was in de dagen van de ondergang van de 'Bismarck' en van de strijd der Duitse parachutisten op Kreta - welnu, - de Reichskommissar had met verontwaardiging vernomen dat bij een anatornieles in een sportschool van de NAD van een geraamte gezegd was:
1 J. N. Breunese: Dagboek, 5 mei 1941. 2 A.v., 24 mei 1941. 12'Dat was een parachutist'
, en dat op een schoolbord in een technische school 'een schip was getekend waar mannen afsprongen en reeds in het water zwommen."
Breunese zegde een nader onderzoek toe. Zo bracht iedere dag nieuwe problemen. Het werkelijke probleem was intussen dat Breunese zijn houding niet kon bepalen. Hij was als het ware rationeel pro-Duits en emotioneel pro-Nederlands; dus schommelde hij voortdurend heen en weer tussen de Duitser Bethmann en de vele anti-Duitse Nederlanders in zijn eigen staf die telkens hun best deden, een verder afglijden van hun sympathieke maar zwakke commandant te voorkomen.
Dat Duitsland met 'het bolsjewisme'
ging 'afrekenen'
, viel bij Breunese in goede aarde. Vandaar de al vermelde circulaire van 23 juni ; vandaar ook de aanwezigheid van ca. tweehonderd mannen van de NAD en van hemzelf op het IJsclubterrein. 'Majoor Breunese, deze gladde fraseur die zo goed de kunst verstaat, zijn ware bedoelingen achter schoonschijnende woorden te verbergen, blijkt', zo schreef het illegale Parool,
'een lakei van de Duitsers te zijn."
'Ware bedoelingen verbergen'
? Dat kon Breunese niet. Hij was er veel te naïef voor. 'Hedenavond naar Amsterdam en de rede van de rijksminister bijgewoond'
, noteerde hij in zijn dagboek, 'de rede zelf was rustig maar de fout was dat Mussert aan het slot dankte ... Mij was door Bethmann meegedeeld dat de rijksminister zou spreken voor het Nederlandse volk ... Het geheel was (echter) meer een verzameling van Duitse autoriteiten en 90% NSB'ers .. .jammer dat men er van Duitse zijde niet in kan slagen om een ander gezelschap bij elkaar te krijgen; het resultaat zal dan ook wel zijn dat deze rede weinig effect zal hebben.
De mannen van de NAD hebben zich daar zeer goed gedragen en een goede indruk gemaakt.
De mannenvan de Duitse Arbeitsdienst hebben grote fouten bij de verschillende· bewegingen gemaakt, zeer tot ergernis van Bethmann. '3
Over Seyss-Inquarts toespraak ('Nederlanders, blikt naar het oosten!'
) was Breunese dus nogal te spreken. Dat bleek ook toen enkele dagen later (30 juni, I juli) een grote kaderbijeenkomst van de Arbeidsdienst in Arnhem plaatsvond. Generalkommissar Schmidt hield daar een lofzang op de Oostinzet en ook Breunese sprak zich duidelijk ten gunste van die inzet uit. 'Mijn betoog kwam hierop neer'
, noteerde hij zelf, 'dat wij geestelijk in deze moesten samengaan met Duitsland, dat wij ons niet moesten laten misleiden door de geluiden die door de Engelse radio tot ons kwamen.éA.v.,mei Het julip.J.Breunese: Dagboek,juniA.v.,juli12
Al die tijd had Breunese geen enkel contact gezocht met secretarisgeneraal Snouck Hurgronje en hij deed dat evenmin toen hij, opnieuwonder pressie van Bethmann, op de dag waarop de oprichting van het Vrijwilligerslegioen bekendgemaakt werd (10 juli), een rondschrijven deed uitgaan dat een duidelijke vorm van steunverlening aan de ronselarij was: kampcommandanten moesten vrijwilligers die zich wilden laten keuren, gratis vervoer op kosten van de Arbeidsdienst aanbieden. 'Ik voeg hieraan nog toe'
, schreef Breunese, 'dat de candidaten na afloop van de oorlog desgewenst wederom in dezelfde functie bij de NAD als waarin zij werkzaam waren, zullen worden herplaatst."
Een week later (17 juli) knoopte Bethmann hierbij aan. Per brief stelde hij Breunese de eis dat deze de sociale regeling voor de vrijwilligers uit de Arbeidsdienst zou verbeteren en bovendien in een nieuw rondschrijven zou 'betonen, dass seitens der Führung der NAD freiwillige Meidungen erwünscht sind und begrüsst werden'? Nu ging Breunese toch wel aarzelen - en nu zocht hij Snouck Hurgronje op aan wie hij, zonder iets te zeggen van zijn circulaires van 23 juni en IQ juli, Bethmanns jongste brief voorlegde. Snouck bracht onder zijn aandacht dat geen enkele vorm van medewerking verleend mocht worden aan de militaire dienst van Nederlanders aan het oostelijk front, Breunese zei dat hij dat standpunt aan Bethmann zou overbrengen en keerde naar zijn bureau terug. Daar lag wéér een brief van Bethmann op hem te wachten! En wèlk een brief: het gehele kader van de Arbeidsdienst, schreef Bethmann zu, moest grondig gezuiverd worden, 'gleichfalls nach langer Überlegung möchte ich Ihnen nun doch den Vorschlag machen, den germa nischen Gruss im Arbeitsdienst einzuführen'; het doel van een en ander moest zijn, 'den Niederlanden einen nationalsozialistischen Arbeitsdiens: zu geben der nicht deutschfeindlich eingestellt ist.'3
'Hiermee was de maat vol'
, tekende Breunese aan.? Maar het duurde toch nog twee weken voor zij overliep. Dat was eerst het geval toen Seyss-Inquart definitief bepaalde dat de Hitlergroet ingevoerd moest worden, zij het in eerste instantie uitsluitend in de kleine Arbeidsdienst voor meisjes waar alleen kinderen uit NSB-gezinnen inzaten; bovendien handhaafde de Reichskommissar de eis van een grondige zuivering van het gehele kader. Een dag later, 1 augustus, deelde Breunese met een door tranen verstikte stem aan de afdelingshoofden van zijn hoofdkwartier mee dat hij aftrad.
1 Tekst in a.v., zz juli I941. 2 Tekst in a.v., I7 juli I94I. 3 A.v. • A.v.'waarnemend commandant'
) tot zijn opvolger benoemd; sterker dan Breunese was de Bock bereid, met de Duitse wensen rekening te houden, NSB' er was ook hij niet.
Enkele dagen later bracht Breunese een afscheidsbezoek aan SeyssInquart. Hij sprak er zich met grote felheid tegen de NSB uit, 'die hier'
, aldus het verslag in zijn dagboek,
'een beweging vormt, gehaat door het overige gedeelte van het Nederlandse volk. De NSB die mij een jaar lang heeft gehinderd in mijn goede bedoelingen! Ik acht mij een beter - wat zeg ik, 100 maal beter - nationaal-socialist dan de NSB ... Ik vind het een schande dat het goede Nederlandse volk dagelijks beledigd wordt door deze partij ...
Hierop nam (Seyss-Inquart) het woord en vond mijn betoog hoofdzakelijk een aanval op de NSB ... De NSB was ook eerlijk en Mussert zeer zeker. Op 27 juni had hij het laatste het woord gericht tot het Nederlandse volk te Amsterdam en wie dat woord niet verstaat, moet de gevolgen maar. afwachten ... Europa zal binnenkort beginnen ten westen van de Oeral en wie niet wil medewerken 'aan de opbouw van Europa, heeft geen recht van spreken.
Mijn bezwaren tegen de reorganisatie vond hij niet zo belangrijk ... Ook over het invoeren van de groet zou nog te praten zijn; daarbij was geen haast en zou evengoed over een maand of vier kunnen."
Drie dagen voor Breunese de knoop doorhakte, was Snouck Hurgronje afgetreden. Als aanleiding gebruikte Snouck de circulaire die Breunese opjuli had laten uitgaan. Pas na bijna twee weken had hij als verantwoordelijk secretaris-generaal het stuk onder ogen gekregen waarover Breunese zo zorgvuldig jegens hem gezwegen had. Snouck had Breunese onmiddellijk bij zich laten komen en deze gezegd dat hij, vooral als officier, een volstrekt ontoelaatbare handeling gepleegd had. Eigenlijk vond Snouck dat hijzelf als secretaris-generaal de circulaire moest intrekken maar dat wilde hij, zei hij opjuli tegen zijn ambtgenoten, Seyss-Inquart niet aandoen; anderzijds wilde hij het zichzelf niet aandoen, in functie te blijven aangezien 'de geest van onze wetgeving gewapende hulp aan de vijand niet toestaat.P Zijn besluit, af te treden, stond vast; het zou nog diezelfde dag afkomen.A.v.,aug.Csg: Notulen, zç12
Met uitzondering van Rost van Tonningen en wellicht ook van Schrieke vernamen al zijn ambtgenoten dat besluit met leedwezen. Zij beseften dat het 'Nederlandse'
element in het college danig verzwakt werd; ieder voelde zich door Snoucks heengaan sterker geïsoleerd. Als gezaghebbend voorzitter had hij toch iets van eendracht weten te bewaren. Dreigde nu niet bovendien het gevaar dat de eerzuchtige, ja ietwat sinistere Rost de leiding der beraadslagingen in handen zou nemen?
Met steun van prof. van Dam wist men dat te voorkomen; afgesproken werd dat mr. Frederiks, in anciënniteit -de oudste van de leden van het college, als de nieuwe voorzitter zou optreden. Rost, woedend, deelde mee dat hij aan geen enkele vergadering die onder leiding van Frederiks stond, zou deelnemen. Deze kreeg mede de verantwoordelijkheid voor het departement van algemene zaken; het departement van buitenlandse zaken, Snoucks oorspronkelijke domein, werd in juni' 42 opgeheven.
Wij komen nu tot de poging, het Nederlandse Rode Kruis bij de strijd aan het oostelijk front in te schakelen. Inhet deel van ons werk dat gewijd zal zijn aan het lot der Nederlanders die in gijzeling of gevangenschap dan wel ter deportatie weggevoerd werden, zullen wij verscheidene aspecten van het Rode Kruis-werk. uitvoerig behandelen. Het is evenwelnoodzakelijk, hier iets over de organisatie in het algemeen te vertellen.
Het Nederlandse Rode Kruis was een vereniging die alom in den lande afdelingen had; deze waren in kringen gegroepeerd. In '40 waren er 135 afdelingen, het ledenaantal bedroeg toen 33 000. De leden betaalden een bescheiden contributie; het totaal dier contributies, gevoegd bij de opbrengst der jaarlijkse collecten, was onvoldoende om de vele werkzaamheden die het Rode Kruis verrichtte, mogelijk te maken; het verschil werd bijgepast door het departement van defensie waar de vereniging vóór de oorlog onder ressorteerde."
Afdelingen en kringen van het Rode Kruis hadden een vrij grote mate van zelfstandigheid, maar dan toch binnen de algemene beleidslijnen die door het
Na de capitulatie werden de vergaderingen van het dagelijks bestuur gepresideerd door de ondervoorzitter, mr. W. J. baron van Lynden, een een-en-zestigjarige edelman die, nadat hij zijn advocatenpraktijk neergelegd had, op sociaal gebied met name in hervormde kring actief gebleven was; hij was opperkamerheer in buitengewone dienst van de koningin. In het dagelijks bestuur zaten voorts drie medici waarvan één, de Haagse arts dr. H. K. Offerhaus, vijf-en-zestig jaar oud, tevens hoofdcommissaris voor het ziekenhuiswezen was, en twee gepensioneerde officieren; er waren ook twee verwante organisaties in vertegenwoordigd: de Johanniter Orde en de Souvereine Orde van Malta, de eerste in de persoon van de Utrechtse gedeputeerde ir. F. C. C. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen.! Secretaris-generaal was in mei' 40 mr. dr. F. W. Donker Curtius, een Haagse advocaat die zijn Ïunctie bij het Rode Kruis combineerde met een eigen praktijk. Er was dus op het hoofdbureau geen voortdurende dagelijkse leiding aanwezig - en het werk stroomde van alle kanten toe.
Het Rode Kruis had tevoren verscheidene nuttige instellingen in het leven geroepen en in stand gehouden: voorradendepots, transportcolonnes, een bloedtransfusiedienst, noodziekenhuizen, parkherstellingsoorden, hulpposten langs de weg. Met het begin van de bezetting kwamen er nieuwe taken bij waarvan het opvangen van oorlogsgewonden en het organiseren van een informatiebureau en van een correspondentiebureau de belangrijkste waren. Er waren personen zoekgeraakt: het Rode Kruis moest trachten ze te vinden en eventueel hun terugkeer naar Nederland mogelijk maken. Tienduizenden Nederlanders wilden brieven wisselen met familieleden en kennissen die zich in staten bevonden die met Duitsland in oorlog waren: hetland bezeten had, was in 19II hersteld. De doelstellingen van beide orden waren' 41 aan Defensie onttrokken en onder Sociale Zaken geplaatst"
; de directeur-generaal van de volksgezondheid, dr. C. van den Berg, werd nu tweede ondervoorzitter.
Er was toen al gebleken dat de meeste leden van het dagelijks bestuur gevoelig waren voor Duitse pressie. Ondanks het protest van baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen (een principieel man van 'wie wij in ons vorige deel vermeldden dat hij naar aanleiding van de Ariërverklaring in oktober '
40 zijn functie als gedeputeerde neerlegde) had het bestuur zich bereid verklaard, een in opdracht van de Duitsers door twee marine-officieren georganiseerde Nederlandse Zeereddingsdienst onder verantwoordelijkheid van het Rode Kruis te laten werken. Het stond allerminst vast dat men op de vaartuigen van die dienst voldoende controle kon uitoefenen (het personeel van het loodswezen had en bloc geweigerd, zich te laten aanmonsteren) en men wist niet eens ofhet Rode-Kruis-karakter van de dienst door de Engelse regering erkend zou worden; die erkenning kwam inderdaad nimmer binnen.
Vanhet neutrale Nederland uit had het Rode Kruis in de eerste wereldoorlog op tal van wijzen humanitaire hulp verleend aan de oorlogvoerende partijen. Zo had het ook, toen Nederland nog neutraal was, begin '40 besloten tot het zenden van een '
ambulance' (eigenlijk een kleine mobiele medische eenheid) naar Finland en die ambulance was inderdaad, zij het dat Finland toen de strijd al gestaakt had, eind maart '40 vertrokken; ze keerde in september terug.
Op 10 juli '41 nu, de dag waarop de oprichting van het Vrijwilligerslegioen bekend gemaakt werd, verscheen in De Waag een artikel van een Haarlemse oogarts die bepleitte dat het Rode Kruis hulp zou verlenen bij het zenden van één of meer van dergelijke 'ambulances'
naar het oostelijk
1 VO 44/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 187). 13'zei dat het zo'
n mooie geste was en dat de ambulance daarom uitgezonden moest worden, heb ik gezegd dat het Rode Kruis er niet was om gestes te maken en dat wij bovendien naar mijn mening geen honden waren die de hand likten die ons sloeg."
Verwey's voorstel werd verworpen; twee bestuursleden stemden evenwel vóór: Thoden van Velzen en Offerhaus."
Verwey besloot, het er niet bij te laten zitten. Nog diezelfde dag bracht hij de zaak in het college van secretarissen-generaal ter sprake. Er werd daar opgemerkt, misschien ook door voorzitter Snouck, dat het zakelijk eigenlijk nauwelijks zin had, die ene Nederlandse ambulance te sturen. Maar Verwey, en niet hij alleen, zag de zaak anders, meer politiek. De vraag kwam naar voren, aldus de notulen, 'of het geen verkeerde indruk zou kunnen maken om, waar Nederland steeds naar verschillende fronten ambulances heeft gezonden' (ja, maar toen was het land neutraal geweest!), 'het zenden van zodanige ambulance thans achterwege te laten. De verantwoordelijke personen zou gewezen kunnen worden op de verkeerde indruk die het nietzenden van een ambulance in dit geval zou kunnen wekken'3 - Verwey nam op zich, nog eens met het bestuur van het Rode Kruis te spreken.
pat bestuur had, onmiddellijk nadat Verwey naar zijn departement teruggekeerd was, een brief van generaal Seyffardt ontvangen. Het was min of meer een ultimatum: binnen twee dagen wilde Seyffardt weten of het Rode Kruis bereid was, materiële en financiële hulp te bieden voor een medische afdeling van het Vrijwilligerslegioen. Dat was zelfs Offerhaus en Thoden van Velzen te gortig: per kerende post werd aan Seyffardt bericht dat het Rode Kruis alle medewerking weigerde. Seyffardt liep met die brief naar de Duitsers en in een bespreking met Wimmers Referent op medischGetuigeC.van Tuyll van Serooskerken van Zuylen,dl.c, p.De notulen van dit deel van de vergadering werden later bij het Rode Kruis verdonkeremaand; bij het departement van sociale zaken bleef evenwel een kopie bewaard.Csg: Notulen,juli'die willen pas eind augustus vertrekken en dan is de oorlog daar allang voorbij"
, maar daarom nam de Reichskommissar de zaak niet minder hoog op. Dr. van den Berg suggereerde daarop dat de Duitsers de medische voorraden van het Franse leger die zij in '40 in het zuiden van ons land aangetroffen en aan het Rode Kruis afgestaan hadden, alsnog als oorlogsbuit ten behoeve van het Legioen zouden vorderen; tegen Thoden van Velzen zei hij dat vooral niet méér mocht worden gegeven - vervolgens ging hij met vakantie. Van Lynden kwam terug en onder diens voorzitterschap moest het bestuur zich op 25 juli opnieuw over de gehele zaak beraden. Ter tafellag een formeel bevel van SeyssInquart die medewerking eiste aan een ambulance 'voor het Legioen'
; ter tafellag óók een mededeling van Verwey dat het gehele college van secretarissen-generaal voorstander was van het zenden van een ambulance 'naar het oostelijk front'
, plus een bericht van prof. François, volkenrechts-adviseur van het college, dat tegen uitzending van een ambulance 'naar het oostelijk front'
geen volkenrechtelijke bezwaren bestonden.
Het bestuur zwichtte voor Seyss-Inquarts bevel: met van Tuyll als enige tegenstemmer verklaarde het zich tot medewerking aan de ambulance van het Vrijwilligerslegioen bereid. En het bleef niet bij het afstaan van de gevorderde Franse goederen ter waarde van f 75 000: ruim f 25 000 aan medicamenten werd er aan toegevoegd en generaal Seyffardt ontmoette, schreef hij later, 'van Anfang August in Dr. Offerhaus einen vorzüglichen Mitarbeiter für die Zusammenstellung eines Peldlazaretts'»
Met name van de exploitatie van de Oekraïne, het befaamde gebied van 'de zwarte aarde'
, stelden de Duitsers zich veel voor: het moest een van de 'graanschuren'
worden van het nieuwe Europa. Zij voorzagen dat zij er een tekort zouden hebben aan leidende krachten. Derhalve was in Berlijn een naamloze vennootschap opgericht, de Ostdeutsche Landbewirtschaftungs
1 C. van den Berg: 'Over het Nederlandse Rode Kruis gedurende de bezetting en in het bijzonder over de medewerking, verleend aan de geneeskundige dienst van het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
, (r972), p. 4 (Doe II-68r, d-rö). 2 H. A. Seyffardt: 'Bericht', p. r7. De 'ambulance'
is in de lente van '42 naar het oostelijk front vertrokken. Het gehele personeel (louter mannen, voor de artsen onder hen had het Medisch Front van de NSB gezorgd) werd door Seyffardt op Hitler beëdigd.
De Ostland besefte dat het allerlei voordelen bood indien niet alleen Duitsers als agrarische bedrijfsleiders naar de veroverde gedeelten van de Sowjet-Unie zouden vertrekken. Kundige krachten waren in Duitsland waar zoveel mannen gemobiliseerd waren, schaars geworden. In landen als Denemarken en Nederland stond de landbouw op een hoog peil - kon men dan niet Denen en Nederlanders bij de exploitatie van bijvoorbeeld de Oekraïne betrekken? De Deense regering verklaarde zich tot medewerking bereid; wat Nederland betrof, werden de denkbeelden voorgelegd aan het Reichskommissariat en daar in behandeling genomen door het hoofd van de Hauptabteilung Erndhrung und Landwirtschaj: van Pischböcks Generalleommissa riat, SS-Oberführer Friedrich Graf Grote.
Grote was een overtuigd nationaal-socialist. Met Hitlers in 1940 gegeven en nog steeds niet gewijzigde richtlijn: dat Nederland op economisch gebied niet slechter behandeld mocht worden dan Duitsland, hield hij terdege rekening; deden zich bij de Nederlandse voedselvoorziening moeilijkheden voor, dan hielp hij ze graag oplossen. De directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, kon op zakelijk gebied goed met hem opschieten; op politiek gebied lag dat moeilijker want Louwes verwachtte niet anders dan dat de bestaande centrale landbouw-organisaties (het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de Christelijke Boeren- en Tuindersbond in Nederland en de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond) vroeg of laat gelijkgeschakeld zouden worden met als gevolg dat de NSB' ers van het Nederlands Agrarisch Front onder leiding van de even rumoerige als onbekwame E. J. Roskam meer invloed zouden krijgen, althans meer last zouden veroorzaken. Louwes had de neiging, Graf Grote te vriend te houden; die neiging had hij vooral in de zomer van '41 omdat hij wist dat Duitse graanleveranties nodig waren om een verlaging van het Nederlandse broodrantsoen te voorkomen. Toen dan ook Grote hem begin juli '41 om medewerking vroeg bij het recruteren van de krachten waar de Ostland behoefte aan had, stelde Louwes zich niet op het standpunt dat de Nederlandse overheid, als ze die medewerking verleende, als medeplichtige aan de Duitse rooftocht zou gaan optreden; hij verklaarde zich tot medewerking bereid.
Natuurlijk moest de uitzending van geschikte candidaten deugdelijk voorbereid worden. Louwes vroeg een van zijn vrienden, ir. C. Staf, directeur van de Nederlandse Heide-Maatschappij, of deze die voorbereiding ter hand wilde nemen. Staf zei ja en Hirschfeld keurde de gehele opzet goed.
Op 7 juli riepen Hirschfeld, Louwes en Staf de besturen van de centrale landbouw-organisaties, het Nederlands Agrarisch Front inbegrepen, in vergadering bijeen. GrafGrote gaf er een uiteenzetting: men moest de zaak, aldus het later door Hirschfeld geschreven verslag, 'zuiver landbouwkundig'
bezien, 'de politiek in de zin van het nationaal-socialisme zou hier buiten blijven, terwijlook met de confessionele belangen ten volle rekening zou worden gehouden.'
Na Grote spraken Hirschfeld en Louwes; beiden verzochten de besturen, 'met het oog op de belangen van de voedselvoorziening . .. hun medewerking niet te onthouden."
De aanwezige NSB' ers zegden uiteraard terstond die medewerking toe, maar de overige bestuurders hielden de zaak in beraad. Een dag later, 8 juli, deed Hirschfeld van een en ander mededeling in het college van secretarissen-generaal. 'Graf Grote', zei hij daar, 'heeft namens de Rijkscommissaris uiteengezet dat, indien Nederland gelijk Denemarken in deze zou willen medewerken, Nederland een aandeel in de productie zou kunnen krijgen. Indien Nederland hierin niet zou willen medewerken, zal weinig kunnen worden gedaan voor de Nederlandse graanpositie.'
De laatste zin van deze passage luidt: 'In principe bestaat tegen de medewerking met de Duitse plannen geen bezwaar.f Was dat Hirschfelds conclusie of die van al zijn ambtgenoten? Vermoedelijk dat laatste. In elk geval opponeerde niemand, ook Snouck niet.
Een kleine week later bleek in een nieuwe vergadering dat het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité en de twee confessionele organisaties grote bezwaren hadden. Zij distantieerden zich intussen niet volledig, want toen voor de verdere voorbereiding onder Stafs voorzitterschap een aparte commissie in het leven geroepen werd, de z.g. Culano (Commissie tot uitzending van landbouwers naar Oost-Europa), verklaarden zij zich bereid, aan die commissie adviseurs ter beschikking te stellen die overigens verder 'voor de daden der commissie en voor de selectie der landbouwers'
'geen verantwoordelijkheid'
zouden dragen. Dat zeiden zij in een vergadering die op 22 juli gehouden werd. Staf deelde daar mee dat een gesloten agrarisch gebied van 500000 ha (5 000 vierkante kilometer, bijna een zesde van het toenmalige Nederland) aan Nederlanders zou worden toevertrouwd; in eerste instantie waren meer dan drieduizend bedrijfsleiders en opzichters nodig plus 'een aantal goede tractorbestuurders die weer andere tractorbestuurders kunnen opleiden'
. 'Goed begrepen moet worden'
, zei Staf,
1 H. M. Hirschfeld: 'Nota n.a.v. de brief der Zuiveringscommissied.d. 15 nov. 1945' (22 nov. 1945), p. 10 (collectie-Hirschfeld, 3 c). 2 Csg : Notulen, 8 juli 1941.'dat het hier nog geen kolonisatie, geen blijvende emigratie betreft, doch slechts gaat om tijdelijk dienstverband in het buitenland. Het is zeer we!mogelijk dat een dee! der Nederlanders die in de Oekraïne gaat werken, zich daar later in de landbouw zou kunnen vestigen. Dit is echter een kwestie welke niet eerder dan het volgend jaar bezien kan worden.'
Hadden Hirschfeld, Louwes en Staf, al die aanprijzingen ten spijt, toch het gevoel dat zij met een kwalijke aangelegenheid bezig waren? Misschien. Merkwaardig is het wèl dat Staf op de zzste juli met nadruk zei: 'De zaak moet buiten de pers gehouden worden."
Wij treffen trouwens dezelfde kenmerkende instructie in een rondschrijven aan dat Frederiks enkele weken later aan alle burgemeesters deed toekomen. Hij gaf daarin de inhoud van een brief van Hirschfeld weer die aangegeven had, aan welke kriteria candidaten moesten voldoen; de laatste zin luidde: 'Teneinde misverstanden te voorkomen, moet iedere mededeling of bespreking in de pers achterwege blijven.'2
Er kwam van de oorspronkelijke opzet niets terecht.
Enkele dagen na de bijeenkomst van de zzste juli werden het Christelijk Nationaal Vakverbond en het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond onder de NSB'er Woudenberg, commissaris van het NVV, geplaatst. Daarop volgden, in snelle successie, het leegstromen van beide organisaties, de opheffing van de werkgeversverbonden, het onder beheer plaatsen van de Katholieke Nederlandse Boerenen Tuindersbond en de oprichting van de door Roskam geleide Nederlandse Landstand. Het gevolg van dit alles was dat Staf als voorzitter van de Culano alleen met enkele hoofdambtenaren en met NSB'ers bleef zitten. Voordien was al gebleken dat landbouwkrachten uit NSB-kringen practisch de enigen waren die zich door de Culano voor de Ostland lieten ronselen. Bij de eerste gegadigden ten getale van ruim vierhonderd waren er slechts tien die niet aangesloten waren bij het Nederlands Agrarisch Front. Een eerste groep van honderd vertrok eind november uit Oldenzaal en werd de avond voor het vertrek door Staf toegesproken die 'met nadruk'
wees op de opdracht, 'mede te werken aan de voedselvoorziening van Nederland.P Medio februari '42 waren door de Culano bijna vierhonderd gegadigden naar het Oosten doorgegeven, van wie zich toen al tweehonderd in de Oekraïne bevonden. De meesten hunner
'veelal'
waren het, aldus een meer capabele kracht onder hen, 'avonturiers, hele en halve analfabeten,'!
Er kwamen nadien nog een tweehonderd anderen in Oost-Europa aan die door de Culano uitgezonden waren. Van de vierhonderd eersten keerden honderdvijftig spoedig gedesillusioneerd naar Nederland terug,' van de overigen werden enkele tientallen door Russische partisanen geliquideerd.
Het heeft zin, bij het voorafgaande een ogenblik stil te staan. Wat toont het aan? Toch niet anders dan dat na korte tijd bleek dat Seyss-Inquarts oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
, alleen maar weerklank vond in kringen van nationaal-socialisten en van a-politieke avonturiers en gedeclasseerden. Hoezeer de berichtgeving in pers en radio ook afgestemd werd op het thema dat 'Europa'
in het oosten een 'kruistocht voor beschaving en christendom'
ondernam, de brede massa was voor die propaganda immuun; zij was ook immuun voor alle pogingen om aan te haken bij de sympathie die anderhalf jaar tevoren voor de Finnen ontstaan was. Wekenlang moesten alle dagbladen dagelijks een kort citaat publiceren uit uitlatingen van Kamerleden, predikanten of anderen, daterend uit de tijd van de Russische aanval op Finland. De Finse consul, A. J. Th. van der Vlugt, hield enkele malen toespraken voor de radio om te betogen dat 'het Finse volk van heden hetzelfde volk is van een jaar geleden."
Het baatte niet. Een collecte die midden september ten bate van het Finse Rode Kruis gehouden werd, werd zulk een fiasco dat de opbrengst nimmer gepubliceerd werd.
Hoewel nadere gegevens ontbreken, willen wij wel aannemen dat men in sommige, misschien vooral orthodox-godsdienstige en politiek ultra~ conservatieve milieus waar men meer dan twintig jaar lang het communisme beschouwd had louter ais een manifestatie van de Duivel, wel vrede kon hebben met het feit dat het rijk van die Duivel opgeruimd werd. Weer anderen dachten: als Duitsers en Russen elkaar uitroeien, zijn wij twee vijanden tegelijk kwijt." Het wil oris evenwel voorkomen dat bij de brede massa in de eerste plaats het feit meetelde dat, naar spoedig bleek, de Russen
1 Brief, IS febr. 1942, van J. S. aan de Culano (a.v., 2 1). 2 Aangehaald in L. de Jong:Je Maintiendrai, dl. II, p. 45' • In het illegale blad Geïllustreerd Vrij Nederland dat uit orthodox-protestantse en gereformeerde kringen voortkwam, treft men in december '41 de volgende '
varia' aan: 'Eén Duitser schiet drie Russen neer en één Rus schiet drie Duitsers neer. Hoe is de stand? U zoudt zeggen: drie-drie. Mis: 't is zes-nul voor Engeland!'
(Geïllustreerd Vrij Nederland, 6, p. 12)'tientallen vuile brieven'
binnenkwamen 'van verblinde volksgenoten die zichzelffeliciteren met deze doden.'!
De enkele concrete cijfers die wij konden vermelden, zijn veelzeggend: op een totaal van enkele 'honderdduizenden potentiële vrijwilligers voor de militaire dienst (de Nederlandse strijdmacht had in mei '40 een sterkte gehad van ca. driehonderdduizend man) kwamen er in eerste instantie ongeveer drieduizend aanmeldingen voor het Vrijwilligerslegioen; daarvan waren er zeventig afkomstig uit de groep van enkele tienduizenden officieren en onderofficieren (beroeps- en reservekader bijeengeteld); van de vijfduizend marechaussees stelden zich ruim vijftig beschikbaar voor dienst achter het front en onder de ruim vierhonderd eerste gegadigden van de Culano waren er tien die niet uit de NSB-hoek afkomstig waren. Op politiek gebied waren er slechts twee groeperingen die zich, wat de strijd in het oosten betrof, aan Duitse kant schaarden: NSB en NSNAP. Niet-NSB'ers als Arnold Meyer, Boellaard, Breunese, Verwey, Thoden van Velzen, Offerhaus, Hirschfeld, Louwes en Staf raakten met wat zij aanvankelijk trachtten te bereiken, spoedig even geïsoleerd als Mussert en van Rappard. be brede massa hoopte niet anders dan dat de Duitse invasie van de Sowjet-Unie in een fiasco zou eindigen hetwelk het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid zou bevorderen; het verlangen naar dat herstel werd alleen maar aangewakkerd door de nieuwe dwangmaatregelen die Seyss-Inquart met zijn oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
liet samenvallen.
De Reichskommissar had de demonstratie in Amsterdam aangeduid als 'het uitgangspunt van de nationaal-socialistische reorganisatie ook in Nederland'
; hij zou 'alle instellingen en politieke ideeën die reactionair een nieuwe ontwikkeling willen tegenhouden ... opruimen.'
Daarbij dacht hij niet uit
1 Brief, 10 sept. 1941, van A. H. aan W. J. Heubel (Doe 1-683, a-I4).'twaalfapostelen'
doorgaf. In het geheime weekrapport van de Sicherheits dienst werd hier melding van gemaakt in april '4I; er werd aan toegevoegd: 'Übereinstimmend wird. von einer Zunahme der antideutschen Stimmung im Lager der Colijn-Anhànger berichtet.?
Het was dus niet zo vreemd dat Seyss-Inquart zijn algemene maatregelen tegen de partijen met een speciaal optreden tegen de ARP2 wenste te combineren: de anti-revolutionairen moesten geïntimideerd worden en Colijn uitgeschakeld. Voor de directe intimidatie koos de bezetter het regionale topkader van de partij en van de met haar verbonden organisaties uit. Hij richtte zijn aandacht niet in de eerste plaats op de leden van de Kamerfracties; een van de gevolgen was dat hij fractievoorzitter Jan Schouten met rust liet.
Drie dagen na de demonstratie in Amsterdam, op maandag 30 juni dus, bezette de Sicherheitspolizei de partijbureaus van de ARP en van de andere partijen die Seyss-Inquart wenste op te heffen. Diezelfde dag kregen Colijn en oud-minister mr. J. A. de Wilde een gedwongen verblijfplaats toegewezen in hotels, respectievelijk in Valkenburg (Zuid-Limburg) en in Vught. Ca. negentig vooraanstaande anti-revolutionairen, onder wie dr. A. A. L. Rutgers, lid van de Raad van State, mr. J. Donner, lid van de Hoge Raad, en A. Stapelkamp, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond, werden gearresteerd. Men bracht de negentig die dag uit alle delen des lands naar eenschoolgebouw in Amsterdam:ter het anti-revolutionaire maandblad Nederlandse Gedachten verboden tegelijk met'bokaal'
.' 1
's Avonds werd het gezelschap het concentratiekamp Schoorl binnengevoerd. Instructie was gegeven, hen daar 'korrekt aber ohne besendere Schärfe' te behandelen." Die behandeling was inderdaad vrij van hardheden. Men mocht brieven en paketten ontvangen. Eten was er voldoende. Er werd druk geschaakt, gedamd en gediscussieerd. Met andere groepen gevangenen mocht men overigens niet spreken, vooral niet met de cornmunisten als die onder leiding van Lou de Visser de geschilde aardappelen kwamen aandragen, maar 'wij deden het toch, uren.'
3 Veel toezicht werd er dus niet uitgeoefend. Elke avond was er voorts een wijdingsdienst en dan mocht men ook onder geleide een wandeling buiten het kamp maken. Des zondags werden twee kerkdiensten gehouden. Maar zou het zo blijven? En hoe lang zou de opsluiting duren? Dat wist niemand.
Na acht weken werd de groep in tweeën gesplitst. Ca. vijftig werden tot hun eigen verrassing vrijgelaten, veertig werden toegevoegd aan de 'Indische gijzelaars'
die zich in Buchenwald bevonden.
De Wilde werd in '42 in de grote groepen gijzelaars opgenomen die toen samen met de '
Indische' in Noord-Brabant gevangen gehouden werden; Colijn daarentegen was toen naar Duitsland weggevoerd.
Het hotel in Valkenburg waar Colijn op 30 juni '41 onder bewaking naar toe gebracht werd, was bepaald geen lustoord; het eten was er miserabel, de bediening slecht en de hotelier en zijn vrouw leefden als kat en hond. Colijn was toen twee-en-zeventig jaar; hij leed aan suikerziekte en 'had enkele malen last gehad van hartkrampen en benauwdheid. Aan de twee bewakers die aan hem toegevoegd waren, was instructie gegeven dat zij elke dag een wandeling van precies twintig kilometer met hem moesten maken. Colijn
'hij was voor mij als een vader'
, zei de man later, en ook: 'Hij voorspelde mij toen dat Amerika in 1944 klaar zou zijn voor de grote inval in Europa.'!
Na een paar weken kreeg mevrouw Colijn verlof, zich bij haar man te voegen. Maar het verblijf in Valkenburg duurde niet lang. De Sicherheitsdienst vernam dat Colijn overal waar hij zich in het Geuldal vertoonde, met eerbied begroet werd en dat de kerkgangers die de diensten in het protestantse kerkje te Valkenburg bijwoonden, plachten op te staan zodra Colijn binnenkwam. Dat soort demonstraties was de bezetter niet welkom.
Maar er was meer.
Toen Colijn uit Den Haag weggevoerd was, had men huiszoeking bij hem gedaan. Daarbij waren grote hoeveelheden brieven gevonden. De Sicher heitsdienst had er uit afgeleid dat Colijn blijkens de vele contacten welke hij na mei '40 onderhouden had, ook buiten zijn eigen kring (met de voormannen van andere partijen, soms ook met secretarissen-generaal), als een soort 'Statthalter der Königin' optrad." Bovendien meende men bewijzen ontdekt te hebben 'dass Colijn schon im Weltkrieg '(1914-1918) 'und bis 1940 Spionage gegen Deutschland für England betrieben hat.'3 De Bejehlshaber der Sicherheitspoiizei und des SD, Harster, had de belangrijkste bewijsstukken voor _dat alles aan de Chef der Sicherheitspolizei, Heydrich, toegezonden, Heydrich had ze aan Hitler ter lezing gegeven en van deze was instructie gekomen, Colijn intensief te verhoren. Colijn werd daartoe eind oktober' 41 naar Berlijn overgebracht"
waar hij een kamer kreeg in een soort pension van de Sicherheitspolizei. Tijdens dat verblijf in de Duitse hoofdstad (waar hij; opnieuw, als hij wandelde, precies twintig kilometer moest afleggen) werden hem enkele tientallen lange verhoren afgenomen. Kennelijk kwam daarbij niets van betekenis te voorschijn, het Reichssicherheitshauptamt had althans na een maand of vier zijn belangstelling voor de 'spion'
Colijn verJ.vredesvoorstel aan de Amerikaanse gezant te Madrid die zeer bevriend met Roose'De tegenover elkaar staande krachten'
, zo schreef hij begin' 43 aan een familielid in Nederland, 'zijn te massaal en de opoffering waarmede gestreden wordt (Stalingrad b.v.) is te groot om een snel verloop te kunnen verwachten. Daarom reken ik maar op een verblijfhier van nog wel anderhalfjaar. Komt de vrijheid eerder, dan is het een meevaller. Overigens mogen wij beiden getuigen dat wij ons lot met bijna volkomen berusting uit' s Heren hand tegemoet zien.' 1
Dat lot vergunde Colijn niet, de bevrijding te beleven van het land waarmee hij zich met alle vezelen van zijn ziel verbonden voelde: op 16 september ,44 bezweek hij aan een hartaanval.
Zes dagen later werd hij in Ilmenau begraven. Enkele Nederlandse arbeiders die in fabrieken in de buurt werkten en van zijn overlijden gehoord hadden, stonden met zijn echtgenote om de groeve. Ze brachten een krans mee. Een van hen sprak. Ze zorgden voor een eenvoudig houten kruis."
De impuls die Colijn vóór zijn internering aan de Anti-Revolutionaire Partij gegeven had, werkte door. Want de opheffing van de politieke partijen waartoe Seyss-Inquart op 30 juni '41 overging en die hij enkele dagen later bij verordening bekend maakte," was een slag in de lucht. Acht partijenBrief,febr.aangehaald in J. J.Boot:(1967), p. 133-34. 2 Colijns stoffelijk overschot i's in juni '
47 in Den Haag herbegraven. 3 VO 120/41 (Verordeningenblad, 1941, p.'ontbonden'
! - practisch betekende dit slechts dat de nog aanwezige landelijke partijbureaus door de Sicherheitspolizei gesloten en eventueel aanwezige fondsen in beslag genomen werden; plaatselijk werden overeenkomstige taken op aanschrijving van de procureurs-generaal door de Nederlandse politie verricht; dat deed die politie in een groot aantal gevallen bijzonder traag. Al die materiële waarden werden door de commissaris voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen, de NSB'er MüllerLehning, geliquideerd; de geestelijke bleven.
Het bericht van de opheffing der politieke partijen lokte maar weinig reacties uit. Het dagblad van Nationaal Front wilde 'geen traan laten bij de definitieve begrafenis van deze holle karkassen'
<, de katholieke Volkskrant herinnerde daarentegen aan het positieve werk dat de partijen verricht hadden"; 'Het beginsel blijft'
, zette De Standaard boven een hoofdartikel waarin gezegd werd dat men 'berusten'
moest in de opheffing van de Anti-Revolutionaire Partij, maar '(de) beginselen ons meer en meer eigen te maken, blijft de plicht'." In het illegale Parool schreefKoos Vorrink dat de partijen'de uitdrukking waren - en zijn - van de werkelijke staatkundige wil van het Nederlandse volk ... Die politieke voormannen die niet voor de overweldiger hebben gebogen ... , bezitten grotere invloed dan ooit."
Van de acht opgeheven politieke partijen waren er twee, de ChristelijkDemocratische Unie en de Staatkundig Gereformeerde Partij, van betrekkelijk recente datum, hetgeen niet zeggen wil dat de denkbeelden waarvoor die partijen waren gaan ijveren, niet al veel eerder in de Nederlandse samenleving naar voren gekomen waren. De Liberale Staatspartij en de VrijzinnigDemocratische Bond waren varianten van het liberalisme dat onder Thorbecke na 1848 een in staatkundig opzicht nieuw Nederland had doen ontstaan; de Christelijk-Historische Unie had zich omstreeks de eeuwwisseling geconstitueerd, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, de RoomsKatholieke Staatspartij en de Anti-Revolutionaire Partij waren van nog iets oudere datum. Al deze partijen, welker oorsprong en ontwikkeling wij in Voorspel beknopt schetsten, bezaten een min of meer fluctuerende aanhanglandse Unie opgegaan was. 2 Nederlands Dagblad, 7 juli 194I. 3 Volkskrant, 8 juli 194I. 4 De Standaard, 8juli 194I. 5 Het Parool, 18 (26 juli 1941), p.
Het partijleven was vóór de bezetting vrij intensief geweest. Gedragen was het door hechte kaders die, voor hun partij werkend, veelal grote offers aan tijd en geld gebracht hadden. Die kaderleden kenden elkaar ook persoonlijk vaak reeds sinds vele jaren. Hier waren banden gegroeid die door geen 'opheffing van de politieke partijen'
verbroken werden. Met name in plaatselijk of buurtverband bleef men met elkaar in contact. Landelijke, regionale en plaatselijkepartijbestuurders konden hier, als zij dat wensten, de organisatorische basis vinden voor kleine bijeenkomsten waar men een geest van afweer tegen de bezetter wakker kon houden en zich gemeenschappelijk op de toekomst kon bezinnen. De denkbeelden die in dergelijke contacten naar voren kwamen, zullen wij in een volgend deel schetsen; hier gaat het meer om de contacten zelf die veelalook een onmiddellijke practische betekenis hadden: er werden informaties uitgewisseld, er werd vaak ook systematisch geld ingezameld om hen die om principiële redenen hun maatschappelijke positie prijsgegeven hadden, fmancieel te steunen.
Al dat werk was verboden en strafbaar. Wij hebben echter de indruk dat de bezetter het niet te zwaar opnam. Natuurlijk, het inzamelen van steungelden en het doorgeven van parolen waarin tot verzet tegen zijn beleidsdaden opgeroepen werd, tolereerde hij niet, maar dat hier en daar groepjes Nederlanders bijeenkwamen die, uitgaande van beginselen die hij, de bezetter, uit de tijd achtte, spraken over dingen die gebeuren moesten na een 'bevrijding'
waar hij niet geloofde, liet hem betrekkelijk onverschillig. Mochten die discussiesover de toekomst formeel gesproken al illegaal zijn, de bezetter had met zijn politie-organen illegale activiteiten te bestrijden die hij veel belangrijker achtte omdat zij rechtstreeks en hie et nunc tegen hem gericht waren. Anderzijds werden die discussiesover de toekomst ook door zeer velen onder diegenen die illegale bladen uitgaven, spionage bedreven, sabotage pleegden, Geallieerdekrijgsgevangenen over de grens hielpen, voor onderduikers zorgden of overvallen uitvoerden, niet als 'echt'
illegaal werk beschouwd. In vele verzetsgroepen kwam spoedig de neiging naar voren, de vooroorlogse politieke partijen van inactiviteit te beschuldigen, althans van een gebrek aan activiteit. Men begreep wel dat politieke figuren die vóór de oorlog nationale bekendheid genoten hadden, al door het feit dat vrijwel iedereen wist wie zij waren, een belangrijk extra-risico liepen. Dat vormde voor Vorrink en Telders, om slechts dezen te noemen, geen beletsel om hun
Het is niet mogelijk, van de instandhouding der partijcontacten een volledig beeld te geven. Onze algemene indruk is dat, wat de hier behandelde partijen betreft, die contacten veruit het sterkst in stand bleven bij de anti-revolutionairen. Tussen zomer '40 en zomer '
41 was hun partij tot een machtige organisatie uitgegroeid; daar kwam bij dat het protestants-christelijk bijzonder onderwijs waarmee de anti-revolutionairen zich in hoge mate verbonden voelden, van '41 af verwikkeld raakte in een belangrijke worsteling die de noodzaak van veelvuldig onderling contact niet zich bracht. Colijn had voor dat contact een vast orgaan helpen scheppen: de 'twaalf apostelen'
(het werden er in werkelijkheid zeventien) ; dat waren min of meer vooraanstaande anti-revolutionairen uit de voor de ARP belangrijkste delen des
1 Romme was lid van het college van rijksbemiddelaars totdat dit in de zomer van '42 opgeheven werd. In '40 was hij president-commissaris van een holding company die het belangrijke Nederlandse reclamebedrijf 'Remaco'
, o.m, exploitante van gepachte gemeentelijke aanplakborden, aan een Duitse firma verkocht die 'Remaco'
verder hoofdzakelijk voor nationaal-socialistische propaganda inschakelde. Een ander bekend katholiek parlementariër, mr. dr. L. G. Kortenhorst, was ten tijde van die verkoop een van de commissarissen dier holding company. Na een uitgebreid onderzoek concludeerde de procureur-fiscaal bij het Amsterdams Bijzonder Gerechtshof injuni 1947 dat niet het bewijs geleverd was dat de verkoop van 'Remaco'
een strafbaar feit opleverde. 'Ik meen'
, schreefhij, 'dat inderdaad kan worden aangenomen dat aan de kant van de verkopers niet de bedoeling heeft voorgezeten om de vijand hulp te verlenen, maar dat het integendeel de bedoeling is geweest om zich los te maken uit een situatie waarin zij tot zulk een hulpverlening zouden kunnen worden gedwongen.' Daarentegen meende de procureur-fiscaal dat '
met de belangen van het personeel van de Remaco niet voldoende is rekening gehouden' en dat '
uit dien hoofde de gestes van de verkopers uit moreel oogpunt afkeurenswaardig' waren. (Brief, 16 juni 1947, aan de voorzitter van de Kamer voor Collaboratiezaken van het Tribunaal te Amsterdam, Doe II-673, a-Io).
Wat Oud, in 1941 burgemeester van Rotterdam, betreft, willen wij het volgende vermelden.
Na de opheffing der politieke partijen meende de Rotterdamse NSB'er G. van Burink, een brutale schreeuwlelijk, lid van de gemeenteraad, dat de raad geen recht van bestaan meer had. Op 18 juli provoceerde hij een incident in de raadsvergadering waarna Oud hem de zaal uit liet zetten. Een week later nam van Burink wraak .. Samen met veertien NSB'ers drong hij het stadhuis binnen, acht
Jan Schouten was een self-made man en een man des volks. Hij was in 1883 in Maassluis geboren als zoon van een schipper ter haringvisserij. Na de lagere school doorlopen te hebben, moest hij geld verdienen: vader was gestorven, moeder bleef met elfkinderen achter; de inkomsten uit een klein textielzaakje waren niet voldoende voor het grote gezin. Jan Schouten was twaalf toen hij bij een bloemisterij zijn eerste betrekking als knechtje aanvaardde. Maar er stak meer in de leergierige knaap: toen hij vijf-en-twintig was, had hij door gestage zelfstudie de lang niet gemakkelijke middelbare acte boekhouden behaald. Twaalf jaar later had hij het tot directeur gebracht
posteerde hij op de gangen, met zes bezette hij de werkkamer van Oud aan wie hij (Oud was vrijmetselaar) een imitatie-vrijmetselaarsschort voorbond: een doek met een Davidsster er op. Oud werd gedwongen, zich arm in arm met van Burink te laten fotograferen. De districtsleider van de NSB was tevoren over deze als vernedering bedoelde actie niet ingelicht, hij had intussen 'voor de wijze van uitvoering niets dan lof'
. (Rondschrijven, 29juli 1941, van de districtsleider Rotterdam der NSB, Doc 1-264, a-r), Seyss-Inquarts Beauftragter, Völckers, achtte het gebeurde daarentegen 'een kwajongensstreek van de lelijkste soort'
(Gemeentepol. Rotterdam: p.v. C. F. Völckers, 31 juli 1946, p. 55, Doc 1-1808, a-z) en op zijn voorstel werden de vijftien NSB'ers voor een maand in het pas geopende coneentratiekamp Ommen opgesloten. Eén dag lang werden zij er 'geslagen, kortom als gewone gevangenen beschouwd', maar nadien op aanwijzing van de Duitser die het kamp georganiseerd had, Schrnidts medewerker Schwier, als 'Ehrenhiiftlinge' behandeld. (A. Hiemstra-Timmenga: Verslag van gesprek met]. P. S. 4juli 1952, p. I, Doc 1-1626 A, a-z).
Generalkommissar Schmidt vond dat Ouds positie na het gebeurde onhoudbaar geworden was. Na een wenk van Seyss-Inquart vroeg Oud ontslag aan; drie maanden later mocht hij zijn functie neerleggen (Seyss-Inquart wilde zich het tempo van nieuwe benoemingen niet door de NSB laten voorschrijven), de commissaris van de provincie Utrecht, de NSB'er ir. F. E. Müller, volgde hem op. Oud werd in '42 korte tijd als gijzelaar vastgehouden, Völckers kreeg hem spoedig vrij. Nadien gafOud af en toe advies aan burgemeesters die zich met moeilijkheden tot hem wendden. De meeste tijd besteedde hij aan het schrijven van zijn na de oorlog verschenen werk: Het Jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Neder land 1918-1940.
'16 tot '
31, was hij lid van de Rotterdamse raad; een drietal jaren fungeerde hij als wethouder van financiën en van de bedrijven. In '17 was hij bovendien lid van de provinciale staten geworden en, wat belangrijker was, in '18 lid van de Tweede Kamer. Tot fractievoorzitter en voorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij werd hij gekozen in '33 en in die kwaliteit had hij samen met Colijn van de zomer van '
40 af de Anti-Revolutionaire Partij vertegenwoordigd in het Politiek Convent.
Schouten, een bescheiden man, zonder een' zweem van eerzucht, was wars van alle publiciteit. Wat hij te zeggen had, zei hij in het parlement en op partijvergaderingen of schreefhij in De Standaard; dat moest voldoende zijn. Colijn was in de jaren '30 een nationale figuur geworden, Schouten niet. Schouten werd ook door Colijn met zijn air van grand seigneur overschaduwd; vergeleken met de ook internationaal bekende, anti-revolutionaire ministerpresident leek Schouten buiten de eigen rijen haast een provinciale figuur. Inderdaad kwamen zijn uitzonderlijke capaciteiten eerst tijdens de bezetting tot volle ontplooiing. Zij pasten ook geheel bij de bezettingssituatie, want Jan Schouten was als uit eikehout gesneden. Met zijn metalen stem was hij zeven jaar lang de voornaamste parlementaire woordvoerder geweest van het anti-revolutionaire volksdeel. Nu kwam het er op aan, trouw te blijven aan de beginselen en die trouw te tonen. Zwijgen? Passiefblijven ? Schouten zou dat als een laakbare verloochening beschouwd hebben. Hij was niet zo jong meer, maar hij had een ijzersterk gestel en aan geloofsmeed schortte het hem niet. Elk pacteren met het nationaal-socialisme wees hij af; Nederland en de constitutionele monarchie onder Oranje waren hem één en die overtuiging moest men verkondigen, wat ook de gevolgen zouden zijn. Schouten zag verzet niet als een gecompliceerde, maar eerder als een simpele aangelegenheid: verzet was plicht.'
Op 30 juni '41 werden, gelijk reeds vermeld, negentig anti-revolutionaire voormannen gearresteerd. Onder hen bevonden zich verscheidenen van de 'twaalf apostelen'
. Eén die niet opgepakt was, E. van Ruller (een Rotterdammer gelijk Schouten in feite geworden was), belde volgens de met Colijn gemaakte afspraak Schouten op en bezocht hem in de kelder van de ver
1 Eind '40 verleende Schouten al steun aan het illegale Vrij Nederland dat toen in hoofdzaak een uitgave was van Amsterdamse anti-revolutionaire jongeren. Illegaal werk sprak voor hem vanzelf; hij praatte er over, schreeflater degeen die de uitnodiging tot medewerking overbracht, C. Troost, 'alsof het zoiets als de voortzetting van een kiesvereniging was.'
(C. Troost in M. Smedts en C. Troost: De lange nacht, p.'Ons werk lag in stukken'
, schreef van Ruller later; maar ook, dat Schouten onmiddellijk zei: 'Wemoeten het weer bij elkaar harken."
Dat gebeurde. Tien dagen later vergaderden de overgebleven 'apostelen'
met Schouten in een der kleedkamers van het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag. 'Wie zich nu terug wil trekken, trekke zich terug', zei Schouten. Allen bleven. Het land werd in vier rayons verdeeld: noord, midden, west en zuid, en ten dele via de oude, ten dele via nieuwe verbindingsmannen werden, als tevoren, de consignes doorgegeven. 'Het meest systematisch'
, aldus weer van Ruller, geschiedde dat in Friesland: daar had mr. J. Algera achttien districten ingesteld; Algera sprak dan met de achttien hoofden en die achttien gaven het besprokene aan negentig gereformeerde kringen door waarin alle plaatselijke kiesverenigingen vertegenwoordigd waren. Veel van die bijeenkomsten werden als 'bijbelkringen'
gecamoufleerd. 'Enkele van de meest actieve '
apostelen' hebben'
, aldus van Ruller, 'in de bezettingstijd ver over de duizend van dergelijke vergaderingen geleid, van één is bekend' (van van Ruller zelf namelijk, maar hij verzweeg zijn eigen naam) 'dat hij het getal van plm. veertienhonderd bereikte."
Al deze contacten waren van grote betekenis toen, van '42 af, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers opgebouwd moest worden. Via die contacten werd ook veel geld ingezameld: voor een 'persfonds'
, bedoeld om na de oorlog weer een anti-revolutionair dagblad uit te geven (De Standaard had zich, meende men, teveel gecompromitteerd), f 160000, in '44 in een aparte actie nog eens f ISO 000.
Dit werk nu, werd van 30 juni '41 af onder leiding van Schouten voortgezet en uitgebreid. In juni' 42 werd hij gearresteerd nadat hij in Breda in een bijeenkomst van gereformeerde jongeren betoogd had dat gehoorzaamheid aan de constitutionele vorstin, koningin Wilhelmina, plicht was." Zes maanden werd hij in het concentratiekamp Amersfoort vastgehouden; hij zag er de beulen aan het werk. Hem werd gezegd dat zijn detentie als waarschuwing bedoeld was: men zou hem extra in het oog blijven houden.
Op 8 december '42 kwam Schouten vrij.
Op 9 december nam hij zijn leidende plaats weer in.
Wat de niet-confessionele partijen betreft, willen wij vermelden dat binnen de Vrijzinnig-Democratische Bond fractievoorzitter mr. A. M. Joekes velen advies gaf; er was echter geen sprake van een duidelijke centrale leiding die van de partij uitging. Dat was wèl het geval in de Liberale Staatspartij, zij het dat het bestuur door de arrestatie van voorzitter Telders (december' 40) zwaar gehandicapt was. De partijsecretaris, mr. J. Rutgers, en het Utrechtse bestuurslid mr. M. H. de Boer deden veel om de aanhangers in alle delen des lands bijeen te houden. Vooral de Bond van Jonge Liberalen bleef actief. In die kring werd door mr. N. A. Stempels en drie anderen het initiatief genomen tot een fris en strijdvaardig illegaal blad, Slaet op den trommele, dat in april' 41 begon te verschijnen.
Bij de SDAP bleefhet partijbestuur bijeenkomen in een samenstelling die door gijzeling (bijvoorbeeld van Drees) engevangenschap nogal eens gewijzigd werd. Met het oog op het toenemende arrestatie-gevaar werd het opstellen en doorgeven van richtlijnen in de herfst van '41 aan een klein uitvoerend
1'40 tot aan de spoorwegstaking in september '
44) door het land te sjouwen 'om overal met acht, tien, twaalf mensen van de partij bijeen te komen. Ik had mij dat speciaal tot taak gesteld', legde hij aan de Enquêtecommissie uit, 'en ik heb dan ook niets anders gedaan.'!
Wij keren nu terug tot de zomer van '41.
Het ergerde de Duitsers in hoge mate dat hun overwinningsberichten van het oostelijk front grote aantallen Nederlanders er niet van weerhielden, de in· het vorig hoofdstuk beschreven symbolen te blijven gebruiken die van vertrouwen getuigden in het herstel van Nederlands onafhankelijkheid. De bezetter kon moeilijk verbieden, het woord 'ozo'
('Oranje zaloverwinnen'
) uit te spreken; wel gelastte hij in augustus' 41 dat de letters o-z-o op fietssloten van dat merk, die sinds een jaar geproduceerd werden, bij de handelaars onzichtbaar werden gemaakt; in Hillegersberg werd een zeilboot waar 'Ozolin oranje ophet grootzeil geschilderd was, in beslag genomen hoewel de eigenaar bij hoog en bij laag beweerde dat de drie letters slechts een afkorting waren van 'Onze zomer-ontspanning'
. Het Uniespeldje werd, zoals wij al vermeldden, verboden, maar zulks had een averechts effect: men ging speldjes dragen met de kleuren rood-wit-blauw", men stak ook wel een lucifer zodanig in het: knoopsgat dat alleen de kop zichtbaar was. Dat betekende dan: 'Oranje boven'
, of 'Kop Op!'.
3 Een oranje wortel had hetzelfde effect. Dit soort kleine demonstraties deed zich wel in nog andere vormen voor. Zo kwamen bij de hengstenkeuring in Goes vier boeren in
'de eerste hengst had manen en staart met rood lint gevlochten, de tweede met wit, de derde met blauwen de vierde met oranje. De boertjes liepen er met stalen gezichten naast."
Op elke actie van 'foute'
kant was een weerwoord te bedenken. Eind augustus zaagden NSB' ers in Doetinchem de Julianaboom om, de volgende ochtend lag er een plakkaat bij: 'Gevallen voor het vaderland'
. In Leeuwarden waar NSB' ers op de etalage van een sportwinkel een biljet '
Hier heerst de Engelse ziekte' geplakt hadden, schreef de eigenares er in grote letters naast: 'ten gevolge van gebrek aan vet'
; ze werd gearresteerd, haar winkel werd gesloten. 'Diese eindeuiig gegen die deutsche Besatzung gerichtete Provokation erregte in Leeuwarden grösstes Aufse hen', aldus de "Meldungen aus den Niederlanden"; mismoedig voegde de Sicherheitsdienst er een algemene observatie aan toe:
'So/che und ähn/iche Meidungen üher Auswiichse dey deutschfeindlichen Haltunç eines grossen Teiles der niederländischen Bevö/kerung gehen täglich hier ein und beweisen, dass die Grundhaltung des holiändischen Volkes nacn wie var deutschfeindlich ist und sich mehr und mehr versteifi.' 2
Die anti-Duitse gezindheid werd door de radio-uitzendingen uit Engeland aangewakkerd. De Nederlandse nieuwsuitzendingen van de BBC en de meer commentariërende maar soms nogal saaie programma's van Radio Oranje kregen in de zomer van '
41 twee belangrijke aanvullingen. Ten eerste ging als een vorm van samenwerking van de BBC en de Nederlandse Regeringsvoorlichtingsdienst van I juli af dagelijks een nieuw programma van een kwartier de ether in, 'De Brandaris'
geheten - een programma dat formeel alleen bestemd was voor de opvarenden van de Koninklijke Marine en van de Nederlandse koopvaardij, maar in werkelijkheid mede de bedoeling had, de luisteraars in bezet gebied te bereiken. 'De Rotterdammer'
(H. J. van den Broek, de Te!egraa(-correspondent uit Parijs die daar in mei' 40 '
Radio Vrij Nederland' georganiseerd had) en 'Bob'
(de schrijver A. den Doolaard), beiden uit Frankrijk ontkomen, ontpopten zich spoedig als bezielende radio': sprekers.
Het tweede nieuwe programma was eveneens een vorm van EngelsNederlandse samenwerking. Een nieuwe Engelse geheime dienst, de Special Operations Executive, achtte het wenselijk, dagelijks een programma uit te zenden dat beweerde afkomstig te zijn van een in bezet gebied opererende
Het grote gebod, Gedenkboek van het verzet
en LKP (1951), dl. I, p. 295. 2 "Meldungen aus den Niederlanden', 52 (rö juli I94I),'De Flitspuit'
(de voornaamste slagzin luidde: 'Duitse luizen in Hollandse huizen I Ze moeten er uit, neem de flitspuit!') en Sluyser schreef ook de teksten; daarbij combineerde hij zijn fenomenaal geheugen met berichten uit Nederlandse bladen die uit Stockholm (waar die bladen enkele dagen na verschijning aankwamen) naar Londen geseind werden. De eerste programma's van '
De Flitspuit' werden begin juli uitgezonden. Sluyser liet een hele campagne inzetten die aanknoopte bij de propaganda voor dienstneming aan het oostelijk front; hij propageerde 'een nieuw herkenningsteken'
:
'We beschrijven met onze arm in de lucht een groot vraagteken met een punt er onder en dat doen we steeds als we zo'
n landverrader van Mussert zien in een apepakkie of met zijn bloedinsigne op tegenkomen. We doen onze hand op en dan denkt hij dat we 'Houzee'
willen groeten, maar opeens verstrakt zijn gezicht want we maken met onze hand het vraagtekengebaar met de punt er onder, en de vent weet wel wat dat betekent. Dat vraagteken betekent namelijk: 'WaarOlll ben jij nog niet naar Rusland ? Wat doe je nog hier in het land? Weet je niet dat er in Rusland een kogel op je ligt te wachten? Waarom talm je nog, schurk?' '
1
De bezetter constateerde vrij spoedig dat de zender van 'De Flitspuit'
in Engeland stond: peilingen vanuit Oslo en Parijs toonden dat aan, maar die kennis drong slechts langzaam tot alle echelons van het Duitse apparaat door: eind augustus was bijvoorbeeld de Küstenüberwachungsstelle Den Helder in de buurt van Anna Paulowna nog steeds op zoek naar de geheimzinnige zender. Ook de technici van de Philipsfabrieken wisten er spoedig achter te komen dat de programma's van '
De Flitspuit' uit Engeland kwamen, maar ze hielden die kennis voor zich. Nagenoeg iedere Nederlandse radioluisteraar was er van overtuigd dat 'De Flitspuit'
een geheime zender was die telkens van een andere plaats in bezet gebied uitzond en medewerkers had in alle delen des lands; Sluyser wist die indruk door gefingeerde 'instructies'
aan die medewerkers te versterken. In een wip was 'De Flitspuit'
het gesprek van de dag. De BBC, Radio Oranje en 'De Brandaris'
kon men mede op de lange- en middengolf beluisteren, maar 'De Flitspuit'
uitsluitend op de korte golf. Er ontstond dan ook een ware jacht op radio's waarmee men kortegolf-uitzendingen kon volgen. De rauwe taal van de twee vaste sprekers, 'Jacob'
en 'Griet'
, was de volksmassa welkom: avond aan avond hoorden
1'De Flitspuit'
zeggen dat spoedig de dag zou komen ('Bijltjesdag'
) waarop men met de NSB' ers zou kunnen afrekenen. Er werd druk naar 'De Flitspuit'
geluisterd. Wij geven een voorbeeld.
Toen het Arnsterdamse gemeentebestuur na de Februaristaking gelijkgeschakeld werd, was één van de vijf wethouders in functie gebleven: J. Rustige, lid van de CHU, wethouder van financiën. Op 1 augustus liet Sluyser 'De Flitspuit'
meedelen dat er in de uitzending van 3 augustus mededelingen gedaan zouden worden die voor Rustige van belang waren; nog diezelfde avond kreeg Rustige niet minder dan dertig anonieme telefoontjes waarin-hij op het programma van 3 augustus attent gemaakt werd. Op die 3 de kreeg hij te horen dat hij de keus had tussen aftreden en opgehangen worden: 'Er staan nog hoge bom~n genoeg aan de Oudezijdsvoorburgwal bij het Stadhuis en het einde van Adolf de Waanzinnige is nabij."
De parolen van 'De Flitspuit'
werden door velen opgevolgd. Er werden soms strooibiljetten verspreid waarin op de golflengte en het uur van uitzending (19 uur zo) gewezen werd,' soms deden ook uitgetypte teksten de ronde. Herhaaldelijk kwam het voor dat NSB' ers het door '
De Flitspuit' gepropageerde vraagteken in krijt op hun huisdeur aantroffen; hier en daar droegen jongeren een insigne in de vorm van een vraagteken. Medio augustus berichtte de Sicherheitsdienst dat de programma's van '
De Flitspuit' 'das täg/iche Gesprächsthema' vormden," 'In allen Provinzen des Landes', zo heette het twee weken later, 'hält die deutsc~reindlicheHaltung und Stimmung aller nationalen Widerstandselemente unvermindert an. Ihre regelmässige Nahrung beziehen diese Kreise nach wie vor aus dem schon zu 'einer [esten Gewohnheit gewordenen Abhören der Jeindlichen Sender. Unter diesen nimmt 'De Flitspuit' vor dem 'Oranje-Sender' darum eine bevorzugte Stellung ein, weil sie am besten die von der grossen Masse geschätzten Ton trifft und ihrer Sucht nach Sensation sowohl als auch sonstigen Wünschen am weitgehendsten entgegenkommt.' 3
In bezet' gebied had men op die fictieve '
mobilisatie' niet gewacht. Al begin juli waren;' s nachts op veel plaatsen in steden en dorpen papieren V'
s rondgestrceid, .sorns ook W's (de W van Wilhelmina), in de derde week van juli deed dat verschijnsel zich in het ganse land voor, 'het hele dorp lag vol uitgeknipte V'
s van allerlei kleur', noteerde een dagboekschrijver in Overijssel." Op 15 en 16 juli zat, aldus Seyss-Inquarts Beaujtragter in Amsterdam, 'plötzlich nahezu die ganze Stadt' onder de V-tekens, afgewisseld met opschriften als: 'Ozo'
, 'Dood aan Hitler'
, 'Leve de Koningin'
, 'Leve de Unie'
, 'Hitler Mof'
, 'Oranje boven'
, 'Engeland wint'
r' Na 'Colonel Britton's oproep van zaterdag de rode nam deze 'umfangreiche Gegenpropaganda' (waar de Sicherheitsdienst 'in erster Linie' de Nederlandse Unie voor verantwoorde
's'
uitgewist."
Reichspropagandaminister Joseph Goebbels, verontrust door de berichten die hem uit alle bezette landen bereikten, vond dat het uit moest zijn. Hij besloot tot het inzetten van een campagne waarbij hij door het overnemen van het V-teken de Engelsen althans dit propagandistische wapen uit handen zou slaan: 'V heisst Viletoria!' Het klonk wat gewrongen, want het Duitse woord voor 'overwinning'
is 'Sieg', maar kosten noch middelen zouden gespaard worden om het 'Duitse'
V-teken er in te hameren.
In Duitsland en in geheel bezet Europa werd de actie op vrijdag 18 juli ingezet. In Nederland werden in alle grote steden enorme spandoeken aangebracht met het opschrift: 'V victorie, want Duitsland wint voor Europa op alle fronten!'
Dezelfde spreuk zag men op speciale kiosken die op pleinen geplaatst waren. Daar bevonden zich ook, in houten kasten, landkaarten waar men de vorderingen der Duitse troepen op kon gadeslaan. Leden van de NSB, de NSNAP en de NSDAP gingen voorts naast hun partij-insigne een oranjekleurige metalen V dragen. De pers kreeg instructie, voortaan het dagelijks communiqué van de Wehrmacht in speciaal kader op de eerste pagina te plaatsen met de woorden 'Duitsland strijdt voor Europa'
er boven. De Nederlandse radio zond herhaaldelijk de V in morse uit.
Droegen deze maatregelen nog een vrij ordelijk karakter, bij het aanplakken van de biljetten en het kalken van de leuzen die in Goebbels' opzet pasten, liep de zaak de organisatoren in bezet Nederland volledig uit de hand. Ten dele hadden zij dat aan zichzelf te wijten. Generalkommissar Schmidt had secretaris-generaal Frederiks verzocht, het aanplakken op particuliere huizen
1 "Meldungen aus den Niederlanden', 54 (29 juli 1941), p. I!. 2 W. Lenaers: Oorlogs kroniek van Stramproyen omgeving (1945), p. 56.'een duchtig pak slaag'
moest krijgen." Met dit alles was het hek van de dam. Zo constateerde een bezoeker van Almelo (men kan er een willekeurige andere stadsnaam voor lezen), dat 'de hele stad op een onbeschrijfelijke manier toegetakeld (was) ... De straten zagen er uit alsof er een horde zatgevoerde waanzinnigen feest had gevierd. Niets was ontzien: overal was de kwast met menie gehanteerd. Niet alleen op het asfalt en de trottoirtegels, maar ook op winkelruiten, gevels, zonneschermen, hekken, uithangborden, luiken en lantaarnpalen. Verschillende uithangborden en zonneschermen waren volkomen bedorven. Waar geen plaats gevonden kon worden voor behoorlijke vegen en halen met menie en teer, waren de kozijnen en ramen beplakt met duizenden papiertjes met zwarte, witte en oranje V's."
Overal in het land werden de partijgebouwen van de Nederlandse Unie en van Nationaal Front beklad. In Den Haag werd Arnold Meyer die zich tegen het volplakken van de gevel van zijn hoofdkwartier wilde verzetten, door een inspecteur van politie, een NSB' er, met de gummistok afgeranseld. In Utrecht wekte het bekladden van het aartsbisschoppelijk paleis aan de Maliebaan zoveel ergernis dat Mussert er bij het gemeentebestuur op aandrong, de aangebrachte leuzen te verwijderen. Nadien gaf Voorhoeve instructie, het bekladden van particuliere huizen na te laten, 'behoudens zeer bijzondere gevallen.l" Inmiddels waren in Breda, en het zal elders ook wel gebeurd zijn, door leden van de NSNAP (die toch aan de actie deelnam) hele woningen
'gewoon met verf overgoten, in letterlijke zin. Door brievenbussen en tegenTelexbericht,julivan deaan detelexberichten,Rondschrijven,juliaan alle kring- en groepsleidersvan NSB, WA, SS en ]eugdstorm (NSB,p.Rondschrijven,julivan Voorhoeve aan alleen groepsleidersvan NSB, WA, SS en jeugdstorm (NSB'Duitsland wint'
, 'Smous'
, 'Hier huist de loge'
. 'Opoe zwom over'
."
'Ik heb gezien'
, aldus de Bredase journalist Bert Voeten, 'hoe de WA en het uitschot dat zich in de SA-groepen der NSNAP verzameld heeft, de verf met volle emmers tegen de gevels wierp. Men ging zelfs op de ladders staan en goot de menie van de eerste verdieping af naar omlaag.'!
In Zandvoort drong op 24 juli een groep WA-mannen des avonds- de woning van de burgemeester binnen die getracht had te verhinderen dat zijn huis voor de tweede maal beklad werd. Hij werd er door zes W A-mannen met gummistokken, leren riemen en een stoel afgerost. Een-en-twintig leden van de WA en vier van de Nationale Jeugdstorm die bij dit incident betrokken waren, werden door Lages, chef van de Sicherheitspolizei und SD te Amsterdam, die onmiddellijk een onderzoek kwam instellen, naar het concentratiekamp Schoorl gezondenê; ook elders, met name in Rotterdam, werden WA-mannen die het-al te bont gemaakt hadden, door de Sicherheits polizei gearresteerd, maar dat-alles baatte niet. Voorhoeve zelf constateerde begin augustus dat de voortgezette actie dusdanige vormen aangenomen had 'dat niet anders .dan van vandalisme -gesproken kan worden'; straten -en pleinen waren tot 'een mesthoop'
geworden, zodat de gehele actie 'een echte anti-propaganda geworden'
was.~, Notabene had de Nederlandse overheid net in die tijd eencampagne tot het inzamelen van oud papier ingezet! Dat krantenpapier schaars werd, wist men op alle redactiebureaus. Verf was voor particulieren nog maar heel moeilijk te krijgen. Men ergerde zich aan de immense verspilling waarvan de Duitse V-actie getuigd had. Er werd ook de spot mee gedreven: 'Bij Kalk-maar begint de victorie.f De met de Duitse actie samenhangende , aanplakbiljetten werden spoedig afgescheurd of er werd een grote 'w'
op geschreven (de Sicherheitspalizei meende dat die contra-actie 'in Friesland
1 'Rapport betreff. V-actie te Breda' (verm. 23 juli) (a.v., 277). "Bert Voeten: Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945 (1946), p. 63. 3 De plaatselijkecommandant van de WA werd later door een der z.g, vrederechters tot drie maanden gevangenisstrafveroordeeld. Rondschrijven, 6 aug. 1941, van Voorhoeve aan de kringen groepsleidersvan NSB, WA, SS en Jeugdstorm (NSB, 199). 6 H. Mees: Mijn oorlogsdagboek (1945), p. 170 (25 juli 1941).
De 'w'
van wilhelmina was gebleven.
Onmiddellijk na de demonstraties die zich in de zomer van '40 op prins Bernhards verjaardag voorgedaan hadden (29 juni: Anjerdag), waren de eerste maatregelen genomen met betrekking tot leden van de koninklijke familie: Seyss-Inquart had bepaald dat hun namen en functies, evenals trouwens die van de leden van het kabinet, niet meer in de pers genoemd mochten worden; hij had het vermogen van de koningin onder beheer geplaatst en het begrip 'koninklijk'
was uit de naam van talrijke overheidsinstellingen verdwenen; ook de titel 'commissaris der koningin'
was gewijzigd. Voorts had Seyss-Inquart in september' 40 bepaald dat de portre~ten van prins Bernhard uit alle overheidsgebouwen en gebouwen van onder de overheid ressorterende instellingen als scholen, ziekenhuizen enz. moesten verdwijnen, hij had toen ook gezegd: 'Man könne die Bilder der Königin einstweilen noch hángen lassen da der niederiándischen Beoolleerung im Augenblick genug zugemutet wurde.'2· Seyss-Inquart was zich dus bewust dat elke maatregel tegen de koninklijke familie talloze Nederlanders diep griefde. Met het wegnemen vall de portretten van prins Bernhard werd dan ook op veel plaatsen geen haast gemaakt, Eind oktober zag de Beaujtragte van de Reichskommissar in Prièsland er nog vijf hangen in het raadhuis van Sneek; twee weken later bleek hem dat in het raadhuis van Ijlst over een gemeenschappelijk portret van prinses Juliana en prins Bernhard een zwarte doek gehangen was die alleen het beeld van de prins aan het oog onttrok, 'der Burgermeister erklärte, irgendeine Demonstration habe er nicht beabsichtigt' het gehele portret moest verdwijnen.ê Maar in maart' 41 hingen in Gelderland, en vermoedelijk ook elders, nog steeds talrijke afbeeldingen van prins Bernhard in openbare gebouwen. Zeker was dat ook in de provincie Utrecht het geval want daar had de commissaris, Bosch van Rosenthal, geweigerd, de aan de gemeentebesturen gerichte instructie door te geven die hem door
Geen moment waren de Duitsers van plan, de afbeeldingen van koningin wilhelmina en prinses Juliana blijvend met rust te laten. Op 24 februari, één dag voor het uitbreken van de Februaristaking, verzocht Generalkommissar Schmidt de Sicherheitspolizei, er zorg voor te dragen dat 'alle Bilder des Königs hauses' uit winkels en etalages zouden verdwijnen. 'Grundsätzlich soil', zei Schmidt, 'in nächster Zeit eine Verordnung erlassen werden die verbietet, öffentlich diese Bilder irgendwo in Gebäuden aller Art aufzuhängen'; hij deed ook nog de suggestie, 'das Vermogen der Königin als Feindvermögen sofort einzuziehen.»
Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat de Februaristaking en de radiotoespraak (20 maart '41) waarin de koningin o.m. de 'achttien doden'
herdacht, bij de bezetter de wens versterkten, dit soort maatregelen te nemen. Het in het openbaar dragen van afbeeldingen van de koningin (uitgezaagde muntstukken bijvoorbeeld) werd, gelijk reeds vermeld, begin mei verboden en in die tijd ging de politie er ook hier en daar toe over, winkeliers aan te zeggen dat zij portretten van leden van de koninklijke familie uit hun etalages moesten verwijderen. Wie in die tijd evenwel een overheidsgebouw of een school betrad, kon daar nog steeds het portret van de koningin of de prinses zien hangen. Trouwens, hoeveel instellingen waren niet naar leden van het koninklijk huis genoemd! Dat was in nagenoeg alle gemeenten bijvoorbeeld met lagere scholen het geval geweest."
Na de invasie van de Sowjet-Unie besloot Seyss-Inquart een stap verder te gaan. De radiotoespraak die de koningin op 24 juni '41 gehouden had, bood hem daartoe de aanleiding. Hitler vroeg hij om verlof tot confiscatie van het vermogen der koninklijke familie en in de bladen van zaterdagavond 28 en zondagmorgen 29 juni liet hij bekend maken dat, aangezien 'Wilhelmina van Oranje-Nassau zich aan de zijde der Sowjets geplaatst (had)', alle 'afbeeldingen van elke aard van de levende leden van het Huis van OranjeNassau'
uit alle overheidsgebouwen en, in het algemeen, 'uit alle gebouwen welke voor openbare doeleinden gebruikt worden'
, dienden te verdwijnen. Een chauffeur van het departement van handel, nijverheid en scheepvaart ontstak bij het lezen van dit krantenbericht zodanig in woede dat hij op zondagmorgen twee portretten van Hitler vernielde die in de werkkamers van bij het departement geplaatste Duitsers hingen (hij kreeg twee jaar gevangenisstraf). Op maandagmiddag trok een troep NSNAP' ers de Pro
'Sowjet-Mien'
, die 'hoer van Stalin'
, gedaan was. Een onderwijzer protesteerde: de kerels moesten met hun 'proletenhanden'
van het portret van de koningin afblijven. 'Sla die sodemieter de hersens in'
, adviseerde Gerritsen. Het portret werd op het hoofd van de onderwijzer stukgeslagen en deze werd bovendien drie weken in de Scheveningse Cellenbarakken gevangen gehouden.'
De wijze waarop men Seyss-Inquarts bevel uitvoerde, kreeg in enkele plaatsen het karakter van een contrademonstratie : men sneed op een afbeelding die men in de lijst liet hangen, zorgvuldig de portretten van de koningin en prinses Juliana uit zodat de silhouetren zichtbaar bleven, of men verving hun afbeeldingen door die van prins Hendrik en van koningin Emma. Daar kwam bij dat tegen begrippen als 'Willielminastraat'
, 'Julianaplein'
enz. voorshands niets gedaan werd. Ook was het de bezetter bekend dat in nagenoeg alle kerken elke zondag voor de koningin gebeden werd; Seyss-Inquart overwoog een verbod maar liet het na: hij bezat nu eenmaal de instructie, conflicten met de kerkgenootschappen zoveel mogelijk te vermijden.
Begin juli verleende Hitler de door Seyss-Inquart aangevraagde machtiging: het vermogen van de koninklijke familie mocht in beslag genomen worden. Volgens inlichtingen die Bene, Ribbentrops vertegenwoordiger in Den Haag, wist te verkrijgen, had dat vermogen in mei' 40 ruim f 16 mln bedragen; daarvan had, aldus Bene, de koningin bij haar vertrek naar Engeland ca. f 3 mln aan effecten kunnen meenemen; gemeend werd voorts dat zij in de Verenigde Staten een tegoed bezat van f 1,2 mln. In Nederland waren waarden tot een totaal van f 12 mln achtergebleven: f 2 mln aan effecten, bijna f 9 mln aan onroerende goederen (landgoederen en paleizen), ruim f 1 mln aan roerende (hoofdzakelijk de inventaris der paleizen). "Mithin', seinde Bene, 'ist angeblich sagenhafter Reichtum des Hauses Oranien Nassau gatnicht vorhanden.» Hoewel door verscheidene Nederlandse instanties, met name door betrouwbare ambtenaren van het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherming getracht zou worden, de eigendommen van de koninklijke familie zo goed mogelijk te
Tegen de Duitsers en tegen de NSB gerichte demonstraties hadden zich ook op zondag 29 juni '41, prins Bernhards verjaardag, wederom voorgedaan, zij het dat deze niet de omvang aangenomen hadden van Anjerdag '40. Wel hadden alom in het land velen, vooral jongeren, witte anjers of oranje dan wel rood-wit-blauwe strikjes gedragen. Ook rode rozen zag men vrij veel. In Den Haag hoorde trouwens een WA-man die zich, met een Uniespeldje op, onder het publiek gemengd had, een communist 'Sikkel en hamer!'
roepen en toen hij met andere WA-mannen de communist aan enkele politie-agenten wilde overgeven, vielen dezen de NSB' ers aan, 'bewerende zelf niets gehoord te hebben.f In Oirschot leidde de organist in de
, 1 Formeel werd het vermogen der koninklijke familie eerst in september '41 in beslag genomen. In het college van secretarlssen-generaal stelde voorzitter Frederiks voor, tot een gemeenschappelijk protest over te gaan; medewerking daaraan werd door Rost, Goedewaagen, van Dam en Schrieke geweigerd. 'Het is een merkwaardige speling van het lot'
, zei Rost bij die gelegenheid, 'dat de laatste vorst van een regerend Huis die zijn roeping heeft gemist, zeer snel door het volk wordt vergeten. Zo is het gegaan bij het Huis Hohenzollern en zo zal het ook hier gaan.'
(Csg: Notulen, 30 sept. 1941). Van de effecten uit het koninklijk bezit werd een deel door de Duitsers te gelde gemaakt. De landgoederen, van welke de bossen van Het Loa (800 ha), het park Soestdijk (600 ha) en de landgoederen Raaphorst, Eikenhorst en Terhorst bij Wassenaar (400 ha) de belangrijkste waren, werden niet verdeeld; voorzover zij uit bossen en heidevelden bestonden, bleef Staatsbosbeheer er zijn zorgen toe uitstrekken. Het kroondomein Het Lao viel niet onder de confiscatie: het was staatseigendom, evenals het Paleis Het Loa, het Koninklijk Paleis te Amsterdam, en het Paleis Noordeinde en het Huis ten Bosch in Den Haag. Eigendom van de koninklijke familie waren wèl het Paleis Soestdijk en de kleinere paleizen aan de Kneuterdijk en aan het Lange Voorhout in Den Haag alsmede het landgoed 'De Ruygenhoek'
bij Scheveningen. De inventaris van al deze paleizen was gedeeltelijk staatseigendom, gedeeltelijk eigendom van de koninklijke familie. Enkele paleizen bleven leeg staan. Het Paleis Soestdijk en het Paleis Het Loa werden Duitse militaire hospitalen. Van de waardevolle kunstverzamelingen in de paleizen kon veel gered worden. De meubelen verdwenen voor een aanzienlijk deel naar bezet Rusland, een gedeelte naar een kasteel in de Elzas waar een herstellingsoord voor Duitse generaals ingericht werd. Uit de koninklijke stallen verdwenen alle auto's, de meeste paarden en een deel van de inventaris, de in de paleizen aanwezige wijnkelders werden door de Wehrmacht leeggehaald. a Rapport, 30 juni 1941, van H. B. aan WA-Heerbanleider Feènstra (NSB, 710).'Hoe groot het optimisme van'
velen is, blijkt', schreef de burgemeester van een der gemeenten in de Achterhoek, 'uit het aantal oranjestrikken door pensiongasten meegenomen om in onze gemeente de bevrijding te vieren."
De neiging om op Koninginnedag van vertrouwen te getuigen in de komende bevrijding kreeg weer steun uit Engeland: de Royal Air Force die . in '40 op die dag een hoeveelheid pakjes sigaretten afgeworpen had, liet nu vijf-en-zeventigduizend pakjes met een half ons thee vallen die in oranjekleurig papier gewikkeld waren.ê bovendien hier en daar binnen- en buitenbanden voor fietsen. Maar er waren nu ook nieuwe krachten die, juist ter gelegenheid van de een-en-zestigste verjaardag van de vorstin, de publieke
1 'Meldungen aus den Niederlanden', 59 (2 sept. 1941), p. 5. 2 J.J. G. Boot: Burge meester in bezettingstijd, p. 82. 3 Binnen de NSB had een slimmerik bedacht dat er geld te verdienen viel als men van Koninginnedag '41 af oranje pakjes met sigaretten ging verkopen die zogenaamd door de RAF uitgeworpen waren. Voor dergelijke pakjes werd grif twintig tot dertig gulden betaald. Enkele maanden later onthulde de NSB dat deze, door de propagandaleider Ernst Voorhoeve geleide actiehaar ca. f 30000 opgebracht had. Ze oogstte voor die onthulling de verachting van nagenoeg elk die er kennis van kreeg. Uit het grote aantal verontwaardigde brieven die hij ontving, concludeerde Max Blokzijl 'dat er bij het Nederlandse volk zeer weinig zin voor humor '
aanwezig is.' (NSB, hoofdkwartier, propagandaraad: notulen, 26 jan. 1942, p: 3 (NSB, 206)).
De bezetter mobiliseerde de leden van de NSDAP en van de NSB en liet hen in de nacht van zaterdag 30 op zondag 31 augustus practisch huis aan huis kleine drukwerken in de bus doen: een soort gemeenschappelijke visitekaartjes van de koningin en Stalin. Miljoenen van deze drukwerkjes werden voorts samen met propagandabiljetten waarin de koningin, Churchill, Stalin en het Jodendom in één adem genoemd werden, op straat rondgestrooid. Elders gingen NSB'ers leuzen schilderen tegen de '
Oranje-bolsjewieken'. Dit alles kwam er dus op neer dat de NSB, anders dan in' 40, op Koninginnedag ingeschakeld werd bij de vall het Reichskommissariat uitgaande acties die zich tegen de vorstin richtten. 'Het is volkomen raadselachtig'
, schreef enkele dagen later de commissaris van Limburg, de NSB' er d'
Ansembourg,
'hoe men een dergelijke waanzin kan doen ... Wij stoten al degenen die in Oranje het symbool van het zelfstandige Nederland zien, onverschillig hoe zij over de koningin denken, voor het hoofd ... Deze soort dingen zijn politieke fouten van de eerste rang.'
1
Nieuw was ook de activiteit die de communisten in verband met de verjaardag van de koningin ontplooiden: met illegale pamfletten en gestencilde oproepen spoorden zij vooral in Amsterdam en in de Zaanstreek de arbeidersbevolking aan, op Koninginnedag de straat op te gaan teneinde samen met andersdenkenden voor het herstel der onafhankelijkheid te demonstreren.
De bezetter had op die zondag 3 I augustus extra voorzorgsmaatregelen genomen. Er werd in alle steden druk gepatrouilleerd door de Ordnungs- en de Sicherheitspolizei maar ook (voor het eerst!) door detachementen van de Wehrmacht. Vermoedelijk droeg zulks er toe bij dat het niet tot de grote samenscholingen kwam die men op Anjerdag '40 bijvoorbeeld in Amsterdam en Den Haag aanschouwd had. Kleinere demonstraties waren er bij de vleet. Om te beginnen werden des ochtends de kerkdiensten opvallend druk bezocht; de Sicherheitsdienst vernam van zijn verspieders dat met name in de protestantse kerken
'jast ausnahmslos ... in feierlicher Form sowohl in Predigt als auch im Gebet der geflüchteten Königin gedacht (wurde) ... In vielen Fällen wurden durch die Prediger grosse Männer der niederländischen Geschichte wie Wilhelm von Oranien-Nassau, de Ruyter, Tromp u.a. als Beispiel herangezogen und alsdann Vergleiche mit Moses und
1 Brief,sept.van d'Ansembourg aan C.]. Huygen (a.v.,
In het gehele land liepen voorts ouderen maar vooral ook veel jongeren met oranje strikjes op. In Amsterdam (en, naar wij aannemen, ook elders) hingen bovendien oranje kledingstukken aan waslijnen te wapperen, men zag er oranje hoofddoeken, dassen, bloeses, jassen, tasjes en paraplu's, men kon in talrijke etalages als bij toevaloranje voorwerpen ontwaren. Ca. zeventig personen, hoofdzakelijk jeugdigen, werden in de hoofdstad gearresteerd," de Sicherheitspolizei legde hun een boete op. Volgens SeyssInquarts Beauftragter Böhmcker was het alleen in de Jodenhoek stil: 'Juden waren kaum auf den Strassen ... Die Juden sind auf's stärkste eingeschüchtert.'3 In Enkhuizen wapperde een grote oranje vlag op het belangrijkste havenlicht, tal van bomen waren er met oranje lichten versierd en in 'een paar honderd huizen'
stonden oranje boeketten voor de ramen." In Eysden was de [ulianaboom versierd en liep, aldus de klacht van de plaatselijke groepsleider der NSB, 'de gehele jeugd met oranje bloemen te demonstreren.T Alle reden is er om aan te nemen dat dezelfde of overeenkomstige verschijnselen zich ook elders voordeden. Daarbij bleek in sommige plaatsen opeens een rood-wit-blauwe of oranje vlag aan een van de hoogste schoorstenen aangebracht te zijn; in Rotterdam wapperde een grote oranje vlag van de geschonden toren der St. Laurenskerk. Hier en daar ging de WA er toe over, huizen binnen te dringen waar de bewoners oranje bloemen voor de ramen geplaatst hadden, 'zij hielpen ijverig de Grüne Polizei Nederlandse burgers uit hun huizen te slepen naar de overvalwagens en gingen zich te buiten aan schop- en ranselpartijen in de straten."
Het scherpste incident deed zich voor in Rijnsburg bij Leiden. Hier was de Wilhelrninaboom versierd en voorts stonden er boeketjes oranje bloemen, soms met de portretten van leden van de koninklijke familie er bij, voor de ramen van vele huizen. Dit alleswekte de woede van enkele geüniformeerde functionarissen van de NSDAP op. Dezen begonnen te eisen dat men de bloemen en portretten zou verwijderen. Er ontstond een oploop. UitroepenJ.'Sla dood, die Rotmoffen!'
, 'Onze dag komt!'
, 'Oranje boven!'
Stenen vlogen door de lucht, hier en daar bedreigde men de Duitsers met hooivorken. Eén van de Duitsers ging in de lucht schieten, twee raakten er gewond. De rust werd pas hersteld toen een patrouille van de Sicherheits polizei arriveerde. De straf volgde een dag later. Op aanwijzing van een opperhopman van de WA die in Rijnsburg goed bekend was, werden dertig inwoners van Rijnsburg gearresteerd en naar het concentratiekamp Schoorl gezonden.' Gearresteerd werden voorts de burgemeester, de gemeentesecretaris, de gereformeerde predikant en diegenen die de Wilhelminaboom versierd hadden: zij werden allen in Scheveningen opgesloten. Alle radiotoestellen werden in beslag genomen, er werd een bijzonder hinderlijke avondklok ingesteld (men moest een week lang om zes uur binnen zijn) en de gemeente kreeg een boete van f 10 000 opgelegd,"
Twee-en-een-halve week na Koninginnedag liet Seyss-Inquart in het geheel van zijn maatregelen met betrekking tot het Huis van Oranje enkele gaten dichten. Er verscheen medio september een beschikking van Rauter die bepaalde dat het gebruiken van namen van levende leden van het Oranjehuis (Wilhelmina, Juliana, Bernhard, Beatrix, Irene) door verenigingen, stichtingen en instellingen alsmede in firmanamen en als handelsmerk verboden was. Bovendien werd verboden, gebruik te maken van afbeeldingen die beoogden 'een relatie met het Huis Oranje-Nassau kenbaar te maken.'
Die beschikking zag er nogal simpel uit, maar de toepassing in de maatschappelijke werkelijkheid leverde reeksen, complicaties op. Janke werd daar op zijn persconferenties al mee geconfronteerd: mocht een sigarenhandelaar nog sigaren van het merk 'Prins Willem'
verkopen? Mocht de NSB haar partijgebouw in Den Haag nog wel 'Willem de Zwijgerhuis'
noemen (janke:(J.optocht in Veenendaal zich 'zu einer ausgesprochenen Oranje-Demonstration', ('Mel
'de Julianakerk'
aangeduid worden? (lanke: 'Die Kirche in der-und-der Strasse'). Hoe een naar de prinses genoemde vereniging? ('Die Berichterstattung über solche Vereine ist untersagt solenge sie nicht einen anderen Namen gefunden haben'). Wat moest men doen met 'de Wilhelminabeker'
van de Wilhelmina-Biljardfabriek in Amsterdam? ('Dann sagt man: de Wilhe!mina-Biljardfabriek-beker'). Wat met de Christelijke wijkgebouwen die, al voor de geboorte van prinses Irene, 'Irene'
heetten? Janke gafhet op: 'Wir können', zei hij, 'noch tausende vo~ diesen Fragen stellen. Der Zweck der Pressekonferenz besteht aber nicht darin, Losungen für alle diese Eragen zu finden.'l Ja, maar wie vond die oplossingen dan wèl? Er bleef veel in het vage hangen; wie daar gebruik van wilde maken, kon het doen.ê
Minstens zo belangrijk als de verenigingen enz. die naar levende leden van het Oranjehuis heetten, waren natuurlijk de namen van straten en dergelijke waarin men begrippen als 'Wilhelmina'
, 'Juliana'
, 'Bernhard'
aantrof. In september '41 liet Seyss-Inquart dat moeilijke punt nog even rusten. Niet aldus de WAin de Zaanstreek die eind september in Krommenie de betrokken naambordjes verving door andere: 'Medelijdenstraat'
, 'Bernhard de Vluchtstraat'
, "Mien Tippelstraat'. In Koog aan de Zaan werd hetzelfde geprobeerd. Het betrokken W A-vendel was in Krommenie al in gevechten verwikkeld geraakt; die herhaalden zich in Koog aan de Zaan op groter schaal. Dit soort eigenmachtig optreden ging Seyss-Inquart te ver; de betrokken vendelcommandant werd door Mussert ontslagen." Begin januari' 42 volgde evenwel een algemene oekase van het Reichskommissariat: ,de namen van levende leden van de koninklijke familie dienden uit de aanduidingen van straten enz. en instellingen als scholen, ziekenhuizen en bejaar
1 Verslagen perconferenties, 1'7 en 18 sept. 1941 (DVK, 47). 2 Typerend is het dat veel firma's die in '
40 oflater weigerden, het predikaat 'koninklijk'
uit hun naam te schrappen (bijvoorbeeld met het motief dat ze dan grote hoeveelheden reclame- of verpakkingsdrukwerk moesten vernietigen), geen moeilijkheden ondervonden; in oktober '42 keurde Seyss-Inquart goed dat die firma'
s 'nog gedurende twee tot drie jaren'
de oude naam mochten voeren. (Vergad. p.g.: Notulen, 23 okt. 1942, p. 9). De schilden met 'hofleverancier'
behoefden evenmin verwijderd te worden. Tot in de herfst van '42 kon men voorts aan een pasgeboren dochter de drie voornamen '
Wilhelmina Juliana Bernarda' geven zonder er last door te krijgen. Nadien mocht de ambtenaar van de burgerlijke stand slechts de eerste naam inschrijven. Voor de pasgeboren zoons werden voornamen als 'Winston'
en 'franklin'
verboden; ingeschreven werd dan de eerste voornaam van de vader. 3 Koog aan de Zaan kreeg wege!ls 'een anti-Duitse demonstratie'
f 25 000 boete.'Willem de Zwijger'
, 'Juliana van Stolberg'
, 'Louise de Coligny'
, 'Frederik Hendrik'
, 'Maurits'
en 'de Ruyter'
. In twee gemeenten (EIst en Zwijndrecht) kwamen er een 'Van Hogendorpstraat'
, een 'van der Duyn van Maasdamstraat'
en een 'van Limburg Stirumstraat'
- 'dit zijn dus'
, zo schreef de districtsleider van de NSB uit Zwijndrecht die het toch al niet op de burgemeester begrepen had, 'de drie bekende heren van de bekende landing te Scheveningen. Het isverwonderlijk hoe deze vrome smeerlap het uitgedacht heeft gekregen. Droevig en meer dan droevig ishet, dat wij tegen dergelijkeJudasstreken niets kunnen doen.'
2
De burgemeester van Kampen, H. M. Oldenhof, was, voorzover ons bekend, de enige burgemeester in den lande die weigerde gevolg te geven aan de instructies ten aanzien van de naamgeving die hem via secretarisgeneraal Frederiks bereikt hadden; hij werd ontslagen."
In de namen van de kerkgebouwen veranderde niets.
Evenmin tronwens in de gezindheid van veruit de meeste Nederlanders bij wie de begrippen 'Oranje'
en 'bevrijding'
identiek geworden waren.
Met ons relaas zijn wij iets verder gegaan dan de zomer en de vroege herfst van '41. Daar keren wij nu naar terug. Wij zouden er dan op willen wijzen dat het gebruik van symbolen waarmee men uiting gaf aan zijn anti-Duitse en anti-NSB gevoelens tijdens de gehele bezetting nimmer zo intensief geweest is als juist in het tweede en derde kwartaal van 1941.
Verschillende factoren hebben hiertoe bijgedragen.
Men bedenke ten eerste dat van de zomer van '40 af tien-, ja honderdRondschrijven,jan.ae).Brief(febr.van de leider van districtaan de seer. gen. der NSB (NSB,Oldenhof had opin de eerste vergadering van de gemeenteraad van Kampen met grote warmte over de koningin gesproken.'Ik ben tegen Seyss-Inquart en tegen Mussert'
, Al dergelijke speldjes werden de een na de ander verboden. Daar vloeide uit voort dat tallozen (leden vande Unie, van de ARP, maar ook velen die niet bij die groeperingen aangesloten waren) hun gezindheid met andere symbolen gingen tonen: het Engelse V-teken, het door 'De Flitspuit'
gepropageerde vraagteken - ja een lucifer of een wortel was, zoals wij zagen, al voldoende. Tekenend is voor deze periode de onvervaardheid, men zou ook kunnen zeggen: de uitdagendheid waarmee men, vooral als men in grote groepen bijeen was of wanneer men wist dat vele anderen op dezelfde wijze handelden (bijvoorbeeld oranje bloemen voor de ramen zetten op feestdagen van het koninklijk huis), voor zijn ware gevoelens uitkwam: geen optocht of er werden nationale liederen bij gezongen. Soms ook socialistische: zo trokken in augustus '41 ca. honderd jeugdige arbeiders van de Nederlandse Dokmaatschappij te Amsterdam uit de schuilkelders naar hun werk onder het luidkeels zingen van 'De Internationale'
, 'dabei wurden die deutschen Werk schutzangehorigen als 'Moffen' u.a. beschimpft und verschiedentlich bespuckt.'l
Er hebben van dit soort demonstraties meer plaatsgevonden dan wij in ons bronnenmateriaal terugvonden. En toch: zij waren gedoemd, geleidelijk uit te sterven. Men ondernam ze vanuit de behoefte, jegens gelijkgezinde Nederlanders van solidariteit te getuigen en jegens de bezetter van vijandschap. Op de bezetter hadden zij geen ander effect dan dat de ene verbodsbepaling op de andere volgde, en wat de gelijkgezinde Nederlanders betreft: jegens hen waren verdere demonstraties na enige tijd overbodig. Velen gingen die demonstraties als een soort Spielerei beschouwen waarmee men de bezetter wel irriteerde maar hem toch geen merkbare feitelijke afbreuk deed. Bovendien drong door dat men er gevoelig voor gestraft kon worden. Tenslotte ging ook een zekere aanpassing aan het oorlogsverloop een rol spelen. welbleven velen de hoop en misschien ook wel de verwachting koesteren dat het Derde Rijk opeens in elkaar zou storten, maar de druk van oorlog en bezetting nam geleidelijk zozeer toe dat de tot symbolische
1 'Meldungen aus den Niederlanden', 58
'41 en in '
43 nog weer minder dan in '42.2 Misschien waren sommigen toen wel van mening dat wat men in '41 gedaan had, hoe spontaan ook, eigenlijk naïef en totaal onbeduidend geweest was.
Zo kunnen wij de zaak niet zien. Inderdaad, die kleinere en grotere symbolische handelingen die zich in '41 in vrijwel alle delen des lands voordeden en die wij in dit en in het vorige hoofdstuk beschreven, betekenden niet dat de rnacht van de bezetter feitelijk aangetast werd. Maar zij betekenden wèl iets totaal anders: zij hielden de zichtbare bèvestiging in van het feit dat de bezetter volledig gefaald had, sympathie te wekken bij de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk; die overgrote meerderheid was hem als vijandp.
Misschien is niets tekenender geweest voor deze consolidatie van het antiDuitse sentiment dan de mislukking, juist in die zomer van '41, van een op last van de Duitsers ondernomen inzamelingsactie van de Nederlandse overheid die zich tot elk gezin uitstrekte. 'Ik. weet niet hoe het u is vergaan', zei in '50 de Leidse hoogleraar van Asbeck tot de leden van de Enquêtecommissie die met hem de bezetting doorstaan hadden, 'maar ik heb in de zomer van 1940 mijn gouden munten ingeleverd en ik heb gezegd: dat is begrijpelijk, daar heeft de bezetter recht op en er is niets aan te doen. In de zomer van 1941 hebben wij daarentegen allen ons koper begraven. Dat is een merkwaardige verschuiving.'
1
Merkwaardig, inderdaad - en belangrijk.
Opjunivier dagen voor de invasie van de Sowjet-Unie, was een verordening van Seyss-Inquart verschenen''
waarbij de inlevering gelast was van alle voorwerpen die geheel of voor een overwegend deel uit koper, nikkel, tin, lood of legeringen daarvan bestonden. Overheidsinstanties en bedrijven dienden een deel van hun voorraden van die metalen of de daaruit vervaardigde eindproducten in te leveren; wat de gewone burger in te leveren had, werd in een lange opsomming duidelijk gemaakt: asbakken, bloempotten, borstelgarnituren, emmers, stoffers en blikken, kannen, ketels, fruitschalen, rookgarnituren, schalen, zeven, lucifers- en rookstandaards, presenteerbladen, vazen, vogelkooien 'en andere gebruiksvoorwerpen'
, dat alles uiteraard voorzover zij uit de genoemde metalen vervaardigd waren. De inleveringsplicht gold niet voor monumenten, kerkklokken, voorwerpen in gebruik bij kerkdiensten, orgels, museumstukken, onderdelen van de volksdracht, orde- en eretekenen en voorwerpen die historische, artistieke of antiquarische waarde hadden. Wie zulks verlangde, kon van de Nederlandse overheid de metaalwaarde der ingeleverde artikelen vergoed hijgen.Getuigevan Asbeck,dl.c, p.vei
Deze verordening was uitvloeisel van een eis van Goering. Het was de Reichsmarschall in '40 al een doorn in het oog geweest dat Duitsland uit zijn vrij schaarse voorraden koper, nikkel, tin en lood bepaalde hoeveelheden aan het Nederlandse bedrijfsleven had moeten afstaan. Huishoudelijke voorwerpen, uit die metalen vervaardigd, hadden de Duitse en Italiaanse gezinnen al moeten inleveren. Waarom kon die inlevering dan ook niet bijvoorbeeld in België en Nederland gelast worden? Seyss-Inquart begreep dat die zaak niet eenvoudig was. Bedrijven zou men natuurlijk tot medewerking kunnen dwingen door de verdere toelevering van grondstoffen afhankelijk te maken van het nakomen der inleveringsplicht, maar hoe kon men een paar miljoen Nederlandse gezinnen er toe brengen, voorwerpen uit hun woning ill te leveren die vaak dagelijks gebruikt werden? De Reichs kommissar besefte dat het bevorderlijk kon zijn voor de bereidheid om zich te schikken indien de onderhavige regeling de vorm zou krijgen van een besluit van de Nederlandse secretarissen-generaal. Van hen was vooral Hirschfeld bij de zaak betrokken. Hirschfeld stelde echter een belangrijke voorwaarde voor het plaatsen van zijn handtekening: er moest van Duitse zijde officieel verklaard worden dat de ingeleverde voorraden in Nederland zouden blijven en ten bate van Nederland zouden worden verwerkt. Die verklaring werd door de Rüstungs-Inspektion geweigerd. Daarop weigerde Hirschfeld en weigerden op zijn voorbeeld ook andere secretarissen-generaal die met de zaak te maken hadden (Frederiks, van Dam, Hooykaas), hun handtekening te zetten onder een inleveringsbesluit; in arren moede moest· Seyss-Inquart de regeling toen het karakter geven van een door hemzelf ondertekende verordening. Vervelend was dat wel, want het was (dat besefte men binnen het Reichskommissariat) een 'ganz besonders unbeliebte Massnahme.é
Het moge dan waar zijn dat de Nederlandse secretarissen-generaal geweigerd hadden, voor de inleveringsverordening politieke verantwoordelijkheid te aanvaarden - zij verleenden wèl bij de uitvoering hun onontbeerlijke medewerking. Voorzover die inlevering zich tot het bedrijfs
1 Notitie, 27 okt. 1941, van Rabl voor Seyss-Inquart (Vu], Abt. Rechtssetzung:
Hoe reageerde nu de bevolking?
Om te beginnen werd de metaalvordering algemeen als bewijs gezien dat het met Duitslands economische kracht snel ten einde liep. De Sicherheits
'Man glaubt dort, dass es urn Deutschland ... sehr schlecht stehen müsse, wenn Deutschland die genannten MetalIe jetzt aus allen Winkeln zusammeniaatzen müsse. Auch in sonstigen bisher positiv eingestellten Bevölkerungsschichten ist eine augen blickliche Verärgerung[esteusteilen, die sich in Bemerkungen äussert, wie z.B. dass Deutschland, nachdem es an Lebensmitteln und Bekleidung alles aus den Niederlanden herausgezogm habe, nunmehr auch noch das persönliche Eigentum des Einzelnen angreife'l _
als zo gereageerd werd in pro-Duitse kringen, kan men zich de reacties in de anti-Duitse indenken! Men voelde er niets voor, een offer te brengen dat, naar men meende; rechtstreeks en uitsluitend aan de Duitse bewapening ten goede zou komen.
Een enkel gegeven doet vermoeden dat er maar zeer weinigen waren die de oproeping volledig naast zich neerlegden doch dat van diegenen die zich, om bestraffing te ontgaan, wèl naar de verzamelplaatsen begaven, minstens de helft verklaarde, niets te bezitten dat voor inlevering in aanmerking kwam. Alles wijst er voorts op dat zij die daar voorwerpen inleverden, een deel of een groot deel van hetgeen onder de verordening viel, achterhielden. Dat werd dan als regel verstopt of beg raven. Daar kwam nog bij dat het personeel van de verzamelplaatsen lustig mee saboteerde: wie 'goed'
was, mocht vaak een groot deel van hetgeen hij kwam aanbieden, weer meenemen, wie 'fout'
was, werd onbarmhartig aangepakt en soms ook nog benadeeld wanneer de metaalwaarde van de ingeleverde goederen vastgesteld moest worden.
De totale opbrengst viel de Duitsers bitter tegen. Zij hadden berekend dat minstens 8 000 ton ingeleverd zou worden: wellicht tussen de I 500 en 2 000 ton door het bedrijfsleven, en tussen de 6 000 en 6 500 ton door de burgerij. Voor het bedrijfsleven was het in veel gevallen moeilijk, zich aan de inleveringsplicht te onttrekken. In totaal werd iets meer dan 3 000 ton ingeleverd, waarvan (naar schatting) ca. I 500 ton door het bedrijfsleven en eenzelfde gewicht door de burgerij. Wij pretenderen niet meer dan dat die cijfers de orde van grootte aangeven. Zij doen het dan plausibel voorkomen dat door de burgerij een kwart, misschien nog minder dan een kwart ingeleverd werd van waar de Duitsers op gehoopt hadden. Hun teleurstelling klonk een jaar later nog door in een brief van een van Fischböcks hoofd
1 "Meldungen aus dell Niederlanden', 49 (24 juni I94I), p.
Besefte Seyss-Inquart de politieke betekenis van dat 'zeer slechte resultaat'
? Wij weten het niet. Toen het fiasco van de metaalvordering in de herfst van '41 kwam vast te staan, had de Reichskommissar in elk geval belangrijker zaken aan zijn hoofd: de mogelijkheid doemde op dat zijn aanbeden Führer het grote doel dat hij zich bij de invasie van de Sowjet-Unie gesteld had, niet zou bereiken.
Eerder vermeldden wij dat aan elk van de drie legergroepen die de SowjetUnie overvielen, een specifiek doel gesteld was: de groep-Nord moest Leningrad bereiken, de groep-Mitte Moskou en de groep-Süd diende door te stoten naar de voornaamste centra van de Russische aardolieproductie in de Kaukasus. Eind augustus, na een campagne van twee maanden, hadden de drie groepen wel belangrijke vorderingen gemaakt in de richting van de gestelde doelen, vooral in die van Leningrad, maar de Russische weerstand werd veeleer sterker dan zwakker. En de Duitse verliezen stegen: aan gesneuvelden, vermisten en gewonden was het Ostheer medio augustus meer dan een tiende van zijn oorspronkelijke kracht kwijt geraakt. Nog bedenkelijker was, dat begin september van elke tien Duitse tanks waarmee de grote aanval op 22 juni ingezet was, drie kapotgeschoten of anderszins onherstelbaar beschadigd waren: de vuist die in de Blitzkrieg de krachtigste slagen placht uit te delen, werd dus zwakker.
Het werd in de loop van augustus duidelijk dat, in strijd met de oorspronkelijke opzet, in strijd ook met de uitgelaten verwachtingen die Hitler en zijn naaste medewerkers in de eerste vijf, zes weken van het offensief gekoesterd hadden, de Duitse krachten niet toereikend waren om de gestelde doelen tegelijk na te streven: er moest een keuze worden gemaakt en die keuze concentreerde zich op de vraag of het gros van de Duitse tankdivisies al of niet
Hitler verwierp deze adviezen. Hij wenste, mede teneinde de Rode Vloot in de Oostzee uit te schakelen, eerst Leningrad te bereiken, en hij achtte het evenzeer van primair belang om de Oekraïne te veroveren teneinde van daaruit door te stoten naar Rostow; was de Sowjet-Unie eenmaal de Oekraïne, haar belangrijkste landbouwen industriegebied, kwijtgeraakt en had men in Rostow een deel van de pijpleidingen uit de Kaukasus afgesneden, dan zou de Sowjet-Unie, zo meende Hitler, in elk geval haar ondergang tegemoet gaan - het offensief tegen Moskou zou daarmee het karakter krij gen van de genadeslag. Na verwoede debatten die enkele weken in beslag namen, ging eind augustus het nieuwe directief van het Führerhauptquartier uit waaraan Hitlers operatieve denkbeelden ten grondslag lagen. De maand september werd weer een maand van Duitse overwinningen: nieuwe vorderingen in de richting van Leningrad, verovering van de westelijke Oekraïne en het gebied beoosten Kiew. Beslissend waren die overwinningen niet; desondanks zette Hitler eind september nu toch het grote offensief in de richting van Moskou in dat zijn generaals hem al van eind juli af aangeraden hadden. Op de eerste dag boekten de Duitse tanks zeventig kilometer terreinwinst. Zo ging het door. Opnieuw werden honderdduizenden Russen krijgsgevangen gemaakt. Het leek alsof de weg naar Moskou open lag en toen Hitler op 3 oktober in het Sportpalast te Berlijn bij de opening van het Winterhilfswerk zijn eerste grote toespraak hield na de azste juni, aarzelde hij niet om zijn uitgelaten gehoor de verzekering te geven dat. de strijd aan het oostelijk front eigenlijk al ten einde was: 'dass dieser Gegner bereits gebroehen ist und sich nie mehr erheben wird!'
De gehele Duitse pers ging in die geest schrijven en ook de gelijkgeschakelde Nederlandse bladen berichtten slechts van de snelle voortgang der Duitse legers. Kwam het einde van de Russische weerstand in zicht? Een juichende Janke voorspelde het op zijn persconferenties. Bij het Algemeen
1 Voor het goederentransport van de Sowjet-Unie werd in 1940 VOOT 9~,2% door de spoorwegen gezorgd, voor 1,8% door het wegverkeer.
Oostelijk front, begin oktober 1941
'Moskou is gevallen'
zou binnenkomen en secretarisgeneraal Schrieke stelde aan zijn ambtgenoten voor dat in dat geval van alle departementsgebouwen gevlagd zou worden.'
De Nederlandse publieke opinie reageerde in september bijzonder labiel. Weer vlogen wilde geruchten door het land: er werden data genoemd, nog in diezelfde maand, waarop Duitsland, naar men met zekerheid wist, zou moeten capituleren; er zou onderhandeld worden over vrede; Goering zou in een concentratiekamp gezet zijn, Goebbels zou zelfmoord hebben gepleegd, Himmler slachtoffer zijn geworden van een aanslag. 'Wie dagelijks ziet en meedraagt het nameloze leed van duizenden ademt verlicht op'
, schreefFrans Goedhart in Het (illegale) Parool, 'als men hem zegt dat generaal Blomberg in Duitsland de leiding van een opstandige beweging op zich genomen heeft, dat de staat van beleg is afgekondigd in München en Berlijn (en) dat Goering gearresteerd is ... Het zoemt door de lucht, het gerucht, en iedereen luistert en iedereen zegt: Walmeer zou het afgelopen zijn? En velen geven antwoord In september is het afgelopen, zeggen zij, in september - in september - in september, en het zoemt door de lucht: in september is het afgelopen. En het is of zich van de ene dag op de andere een aanstekelijk optimisme van de publieke opinie heeft meester gemaakt. De een zegt tegen de ander: 'Het gaat goed, hè?'
En men lacht en men knipoogt en men slaat elkaar op de schouders tot, alweer van de ene dag op de andere, de ommekeer komt en men ineens beseft dat het toch niet zo goed gaat. Dan verandert het jongensachtige optimisme even snel in een defaitisme en wrevelig pessimisme."hebben in de industriegebieden. Er is maar één vergelijking mogelijk, zo zeide hij: 'Rotterdam'
.' (Het Parool, 22 (II sept. 1941), p.
'Kiew gevallen'
, noteerde de schrijfster Henriëtte Mooy medio september,
'het betekent niet dat ze heel Rusland nu zouden hebben; met de kaart voor je, kan je dat toch wel zien, alsje tenminste niet suf-verslagen de vorderingen zit na te staren. Iedereen laat merken moedeloos te zijn, dom, want dan wordt allesnog erger. Ik tom er wel tegen op, maar ik ben zowat de enige, ik ben moe, ik ben kriegel.'
1
Drie weken later:
'Hitler juicht: 'De vijand is al gebroken en nooit zal hij zich meer opheffen'
. De Duitsers juichen mee. Wij niet, integendeel. Iedereen zit diep in de put ... Overal de ellendigste discussiesen ik zie wel dat ik bijna alleen sta met mijn 'de hoop niet opgeven'
. Maar het is van mij misschien meer buitenkant-houding dan juiste-kijk, want wàt weet ik? En toch, tegen allesin, en toch verliest-ie het.' 2
Alle formidabele tegenslagen ten spijt, waren de Russische heersers een gedecideerde centrale leiding blijven geven. Van eind jnni af werden miljoenen dienstplichtigen onder de wapenen geroepen. wel baarde hun transport grote moeilijkheden maar men was toch in staat, telkens nieuwe divisies te formeren die, als de Duitsers dachten: 'Nu zijn we er definitief doorheen!'
, snel-geïmproviseerde posities innamen die zij met toenemende hardnekkigheid verdedigden. Met het verloren gaan van geheel Wit-Rusland en de gehele Oekraïne werd spoedig rekening gehouden. Het vee kon men niet afvoeren maar wèl werd besloten tot de evacuatie van de machinerieën van alle grote industriële bedrijven en electrische centrales. Ook uit het bedreigde Leningrad werden belangrijke industriële bedrijven verplaatst. Versterkt door leden van de communistische partij zwoegden honderdduizenden arbeiders dag en nacht om alles wat men naar het oosten wilde overbrengen, te demonteren en naar gereedstaande goederentreinen over te brengen. Verwarring was onvermijdelijk, menigmaal deden zich op de stations en op de lange trajecten tussen de stations gigantische opstoppingen voor: op een gegeven moment moest men alleen al op de spoorweg die van Moskou naar het zuidoosten leidde, bijna vierhonderd goederentreinen op de
1Henriëtte Mooy:
De evacuatie uit Wit-Rusland slaagde slechts gedeeltelijk, die uit de Oekraïne verliep veel beter. In een enorme en bewonderenswaardige krachtsinspanning zouden in totaal tot eind november meer dan vijftienhonderd grote industriële bedrijven naar het oosten verplaatst worden: ruim tweehonderd naar het gebied van de Wolga, bijna zevenhonderd naar de Oeral, de rest naar Siberië, Kazakstan en Centraal-Azië. Zij zouden voor de industriële productie in die gebieden (die vóór de Duitse invasie al bijna een derde bedragen had van de totale industriële productie) een belangrijke aanvulling vormen. Dat vergde tijd. Primitieve nieuwe fabrieksgebouwen moesten opgetrokken worden, vaak uit hout, er was een groot tekort aan geschoolde arbeiders, vooral aan monteurs (van de arbeiders der geëvacueerde bedrijven had slechts een derde met de evacuatietreinen mee kunnen rijden) en de toevoer van grond- en hulpstoffen liet in het eerste halve jaar van de oorlog veel te wensen over. Het gevolg van dit alles was dat de industriële productie van het gehele land in november gedaald was tot op een derde van het peil van juni; de munitievoorraden raakten op, de nieuwe productie kwam slechts langzaam op gang. Dan was met de door Duitsland bezette gebieden bijna 40% van het graan- en bijna 85% van het suikerbietenareaal verloren gegaan; de rundveestapel was tot drie-vijfde, de varkensstapel tot twee-vijfde gedaald. Grote moeilijkheden voor de voedselvoorziening zouden hieruit voortvloeien. Ondanks dit alles durfden Stalin en de zijnen, naarmate de herfst vorderde, vertrouwen dat zij niet alleen Leningrad maar ook Moskou zouden kunnen behouden.
Het werd een dubbeltje op zijn kant.
Het offensief dat de Duitsers eind september in de richting van Moskou inzetten, zag er zo gevaarlijk uit dat het medio oktober tot verschijnselen van paniek kwam in de Russische hoofdstad; die werden snel bedwongen. Bijna alle departementen en het corps diplomatique werden naar Koeïbisjew aan de Wolga verplaatst; ook uit Moskou werden nu, afgezien nog van universiteiten, wetenschappelijke instituten, bibliotheken, musea en theaters, belangrijke industriële bedrijven naar het oosten geëvacueerd samen met meer dan tweehonderdduizend geschoolde arbeiders. Later in oktober werd een groot deel van de stadsbevolking aan het werk gezet teneinde, evenals bij Leningrad het geval was, alle wegen grondig te versperren en dwars door het terrein verdedigingslinies aan te leggen die een Duitse doorstoot naar de hoofdstad zouden bemoeilijken.
Die doorstoot kwam. Op 22 november bereikte de Duitse voorhoede de buitenwijken
Oostelijk front, begin december
Verdedigen.
De grote aanval was mislukt.
Zou men in '42 de Sowjet-Unie dodelijk kunnen treffen? Hitler kon er slechts op hopen. Eén ding was duidelijk: werd het voor' 41 gestelde doel in '
42 niet bereikt, dan zou Duitsland, tenzij het verdeeldheid kon zaaien in het kamp der tegenstanders, op den duur de Zwei[rontenkrieg verliezen waaraan nu ook, na de Japanse aanval op Pearl Harbor, de Verenigde Staten met inzet van al hun krachten zouden gaan deelnemen. En in het verre Nederland, in Haarlem, maakte een kachelhandelaar (die prompt gearresteerd werd) van zijn etalage één groot sneeuwveld, bezaaid met miniaturen van kapotte wagens, paardenkadavers en soldatenlijken; hij zette een vulkachel in het midden met een steek als van Napoleon er boven op en 'die Passanten', aldus de Sicherheitsdienst, 'verstanden es und [reuten sich.'l