Dat Duitsland met de Sowjet-Unie in oorlog was, werd door Seyss-Inquart als een belangrijke verlichting van zijn taak beschouwd. Geen moment twijfelde hij er aan dat de Sowjet-Unie spoedig verslagen zou zijn; zouden dan allen die zich nu nog vastklampten aan hun hoop op een Engelse overwinning, niet inzien dat zij zich op de blijvende suprematie van het Derde Rijk moesten instellen? Bovendien vertrouwde de Reichsieommissar dat de 'afrekening met het bolsjewisme'
juist bij het Nederlandse volk weerklank zou vinden. Nederland, Zwitserland en Portugal waren de enige drie Europese landen geweest die de Sowjet-Unie nimmer erkend hadden en vooral in het kerkelijk gebonden deel van de Nederlandse publieke opinie was, met name door de berichten over de vervolging van de kerken in de Sowjet-Unie en over de propaganda voor het atheïsme die daar gevoerd werd, een diepe weerzin gegroeid tegenhet Russischesysteem.Mochtmenniet aannemen dat talloze Nederlanders bereid zouden zijn, de militaire operaties in de Sowjet-Unie te zien als een kruistocht voor de Europese beschaving en voor het Christendom? Natuurlijk: van diegenen die nog integraal vasthielden aan de denkbeelden van de vooroorlogse politieke partijen, viel geen steun te verwachten; het kwam Seyss-Inquart voor dat nu het moment gekomen was om die politieke partijen op te heffen. Het feit dat koningin Wilhelmina zich publiekelijk aan de zijde van de Sowjet-Unie geschaard en opnieuw tot verzet opgeroepen had, maakte het trouwens wenselijk, óók nieuwe maatregelen tegen het Huis van Oranje te nemen. Maar het mocht, meende Seyss-Inquart, toch niet bij een negatief ingrijpen blijven: er moest positieve actie gevoerd worden. Hij besloot, de herordening van Nederland in nationaal-socialistischezin met meer kracht ter hand te nemen en tegelijk een beroep te doen op het Nederlandse volk om zich voor de opbouw van een van de communistische ideologie gezuiverd Oost-Europa in te zetten. Wellicht zouden de reacties op dat beroep er toe leiden dat eindelijk een beweging van de grond kwam, breder dan de NSB en representatiever dan deze, die de grondslag zou kunnen vormen voor de toekomstige DuitsNederlandse samenwerking.
Het was dus een nieuw politiek offensief dat door Seyss-Inquart ingezet werd.
Aannemelijk achten wij het (nadere bewijsstukken ontbreken) dat hij er geen behoefte aan had om bij dat offensief de NSB naar voren te schuiven. Maar daar gaf Mussert hem geen kans toe.
Het nieuws van de zzste juni was door de Nederlandse nationaal-socialisten met uitbundige vreugde, ja met ontroering begroet. 'Bij mij kwam weer een prop in mijn keel'
, schreef er één: 'Wat een tijd en wat een geschiedenis voor het Germanendom l"
'Hitler (is) in strijd gewikkeld met de AntiChrist', aldus een litterator uit deze kringen. 'Dat kan geen enkele katholiek en protestant ontkennen."
'Dat verdrag met Rusland'
, zo legde de districtsleider van de NSB in Overijssellater in zijn herinneringen vast,
'had bij mij alles op zijn kop gezet ... Ik voelde het als een opluchting dat het nationaal-socialisme zich van een dergelijk, voor haar schandverdrag had ontdaan. Wij waren ons bewust van de moeilijkheden, de strijd te moeten aanbinden tegen een zo machtige vijand in een zo onmetelijk gebied, maar met behulp van de Voorzienigheid zou dezen duivel de hersenen worden verpletterd ... Wie weet, zouden voortaan de voorraadschuren van Europa nu ook werkelijk ter beschikking van heel Europa worden gebracht. Het Russische volk, ook voor deze zou dit alles slechts winst betekenen, het zou zijn eigen geestelijk leven hervinden, de kerken zouden worden teruggegeven, de boer zou zijn akker weer zelf verzorgen, het huwelijk kreeg zijn heiligheid en de vrouw haar eer terug."
Niet anders reageerde Mussert. Nog op de zzste juni zond hij Hitler een telegram waarin hij 'namens duizenden strijdende kameraden'
meldde, 'dat zij zich door niemand in trouw zullen laten overtreffen ... God bescherme u en geve aan uwe strijd om het voortbestaan van Europa Zijn onmisbare zegen.'
Een dag later noemde Mussert in een extra-nummer van Volk en Vaderland de invasie van de Sowjet-Unie de 'grootste daad die Hitler als strateeg, als bouwer van het nieuwe Europa en als idealist tot nu toe heeft verricht. Het is de op-één-na laatste fase' (de invasie van Engeland zou de laatste worden) 'van de wereldrevolutie die in gang is!,4 Ten antwoord
1 Brief, zz juni 1941, van]. A. op ten Noort aan P.S. Heererna (Doc I-I24I, a-r). 2 Brief, z.d. (eind juni 1941) van]. H. Eekhout aan]. van Ham (Doc I-404, a-r), 3 W. R. Jager: 'Levensloop'
, p. 62 (Doc I-807, C-I). De passage over het huwelijk was een reactie op uit de jaren '20 daterende berichten dat in de Sowjet-Unie het '
vrije huwelijk' gepredikt werd; er waren nogal wat Nederlanders die er in '41 van overtuigd waren dat de Sowjet-Unie een poel van zedeloosheid was. 4 Volk en Vaderland, 23 juni 1941.
Hij sprak langer dan een uur en, als steeds, in zeer zorgvuldig gekozen bewoordingen maar weinig inspirerend van toon. Hij schetste Duitslands strijd als een strijd voor Europa. Hij beweerde dat de Februaristaking (wij citeren het persverslag) 'werd opgezet in samenwerking van de communistische partij met de Engelse geheime dienst en het Jodendom, van deze stad.'
Hij onderstreepte de noodzaak van strijd tegen dat Jodendom en beriep zich daarbij op Erasmus, Hugo de Groot en Abraham Kuyper; ook de Vrijmetselarij kreeg een veeg uit de pan. Hij voorspelde dat Duitsland na het verslaan van de Sowjet-Unie een onaantastbare positie zou innemen, de Verenigde Staten zouden niet langer bij machte zijn om in te grijpen. 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
riep hij uit. 'Uw voorvaderen zijn reeds 800 jaar geleden en steeds weer daarheen getrokken en belangrijke bouwstenen van de Europese cultuur en denkwereld geweest. Sedert geslachten ontbreekt gij bij de vervulling van deze gemeenschappelijke Europese taak. De Duitse soldaten,.in wier gelederen reeds thans uw zonen staan, halen thans het Oosten terug. Thans gaat het er om, dit Europese gebied definitief voor Europa te winnen. Gij bouwt aan de toekomst van uw kinderen als gij thans mede aantreedt ... Ik zelf beschouw deze onze betoging als het uitgangspunt van de nationaal-socialistische reorganisatie ook in Nederland die thans, nu de beslissing in het Oosten valt, ook hier moet worden aangepakt. Daarom zijn alle instellingen en politieke ideeën die reactionair een nieuwe ontwikkeling willen tegenhouden een beletsel voor een gelukkige toekomst. Wij zullen ze opruim.en.'
De NSB werd door Seyss-Inquart met geen woord genoemd.
In zijn kortere toespraak welke op die van de Reichskommissar volgde, liet Mussert dan ook niet na, behalve zijn eigen telegram aan Hitler ook'dagelijks smart het ons'
, zei hij, 'dat niet een goed georganiseerd, goed geoefend Nederlands leger onder flinke leiding naast het Duitse, Roemeense en Finse leger kan staan: Gelukkig: een kern besefte waar het om ging. 'In naam van deze steeds meer groeiende, steeds krachtiger kern van het Nederlandse volk zeg ik u, mijnheer de rijkscommissaris: het Duitse volk kan op ons rekenen als op zijn trouwste broeder: Ach, dat had Seyss-Inquart vaker gehoord. Hem kwam het op de anderen aan, op de niet-NSB'ers. Zou zijn oproep ('Nederlanders, blikt naar het - oosten !'
) bij hen succes hebben? De reacties in de dagbladpers vielen de bezetter tegen. wel werden de teksten van de op het IJsclubterrein gehouden toespraken, volgens voorschrift overigens, woordelijk afgedrukt, maar Janke toonde zich op zijn persconferentie hoogst ontevreden over de droge verslaggeving van de demonstratie en, vooral, over de vele hoofdartikelen die van terughoudendheid getuigden - een terughoudendheid die, naar wij aannemen; samenhing met wat men bij de kranten gemerkt had van de reacties der publieke opinie en vernomen van de standpunten die Churchill en koningin Wilhelmina vertolkt hadden. 'Der Eindruck manchen Kommentars (war)', zei Janke, 'als hätte man gedacht: Wir müssen uns damit beiassen. aber man soli nicht viel Wert darauf legen: Ook de voorzitter van het Verbond van Nederlandse [ournalisten, P. J. van Megchelen, hoofdredacteur van het ANP, had, zo zei hij op dezelfde persconferentie, 'met groot leedwezen vastgesteld dat verschillende collega'
s ernstig in hun taak tekort zijn geschoten." Hij dreigde met straffen. Er was, naast Mussert, maar één politicus die op Seyss-Inquarts oproep positief reageerde: Arnold Meyer. I
Een toeval wilde dat het dagblad van Nationaal Front, het Nederlands Dagblad, op zaterdag 28 juni weer mocht beginnen te verschijnen. De avond tevoren kon Meyer samen rnet enkele medewerkers kennis nemen van de tekst van Seyss-Inquarts toespraak die op de redactiebureaus van De Residen tiebode op de telex binnenkwam. 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
Meyer was een geharnast anticommunist; zijn hart was bij de troepen die,
1 Verslag persconferentie, 30 juni 1941 (DVK, 46).
Na overleg met slechts enkele medewerkers (tijd om zijn Politieke Raad bijeen te roepen gunde hij zich niet) schreef Meyer in de nacht van vrijdag op zaterdag een hoofdartikel voor het Nederlands Dagblad. Hij toonde zich zeer ingenomen met Seyss-Inquarts woorden: 'Deze rede was Europees in de goede zin des woords en voor een waarlijk Nederlander aanvaardbaar'
; Nederland, mits gerespecteerd in zijn nationale eigenaardigheden, zou zijn plaats in de Nieuwe Orde kunnen innemen. 'Wij nationaal-socialisten van Nationaal Front'
, aldus de belangrijkste passage ('nationaal-socialisten'
0,
'wij zijn ten volle bereid. Wij vragen zelfs: zou thans na deze rede van de Rijkscommissaris niet het ogenblik zijn aangebroken dat de Nederlandse Unie, NSB en Nationaal Front een gezamenlijk initiatief nemen tot het oprichten van een afzonderlijk Nederlands legioen om naast de Duitsers, de Italianen, de Finnen, Roemenen, Spanjaarden, Hongaren en Slowaken mede te helpen, Europa te beschermen tegen het Russische bolsjewisme? De Rijkscommissaris zinspeelt in zijn rede op de verdeeldheid in de nationaal-socialistische gelederen in Nederland. Welnu, een dergelijk gezamenlijk initiatief zou ons nader tot elkaar brengen. Wij zouden naar elkaar toegroeien' _2 als ooit één artikel Seyss-Inquart uit het hart gegrepen was, dan dit! Een eenheidsfront van Unie, NSB en Nationaal Front! Het was sinds bijna een jaar zijn dierbaarste wens. De gehele Nederlandse pers ontving onmiddellijk instructie, de aangehaalde passage uit Meyers artikel woordelijk over te nemen, voor de radio werd zij in de nieuwsberichten 'enige malen doorgegeven."
1 In augustus' 41 werden drie Italiaanse divisies in de Sowjet-Unie ingezet, in september één Spaanse. 2 Nederlands Dagblad, 28 juni 1941. • A. Meyer: Alles voor het vaderland, p. 290. Meyer doet het in zijri memoires voorkomen alsof hij er bij voorbaat van overtuigd was dat de bezetter een legioen dat op het predikaat 'Nederlands'
aanspraak zou maken, niet zou goedkeuren zodat zijn werkelijke bedoeling van meet af aan geweest zou zijn, de onoprechtheid van de Duitse politiek aan te tonen. Deze explicatie wordt al weerlegd door het feit dat, zoals blijken zal, Meyer anderhalve week later bereid was, met generaal Seyffardt in zee te gaan.
Hoe zou de NSB reageren? En hoe de Nederlandse Unie?
Mussert, trots op de ereplaats die hij op het Amsterdamse IJsclubterrein naast de Reichskommissar had mogen innemen, voelde er niets voor, zijn geprivilegieerde positie prijs te geven. Op I juli, drie dagen na Meyers voorstel (wat zich in die drie dagen tussen Mussert en het Reichskommissariat afgespeeld heeft, weten wij helaas niet), liet hij een persbericht uitgeven waarin te lezen stond dat leden van Nationaal Front of van de Nederlandse Unie die het door NSB'ers gegeven voorbeeld wilden volgen, konden toetreden tot de Wa.Bèn-SS of het Nationalsozialistische Krafifahrer-Korps (een formatie van chauffeurs voor militaire transporten), 'het oprichten van een Nederlands Legioen behoeft dus niet meer te geschieden."
De reactie van het Driemanschap van de Nederlandse Unie werd twee dagen later wereldkundig gemaakt.
Het had niet veel gescheeld of het feitelijke tweemanschap dat sinds begin februari de Unie geleid had (Homan en de Quay), was ook formeel een Tweemanschap geworden, maar dan in andere samenstelling: de Quay en Einthoven. De in april uitgevoerde abonné-wervingsactie was de Quay welkom geweest als bevestiging van zijn opinie dat de leden alleen dan actief werden wanneer aan die activiteit een anti-Duits tintje zat - omgekeerd was Homan tot de conclusie gekomen dat zijn eigen opvattingen eigenlijk niet meer weerspiegeld werden in wat de Unie in feite geworden was. Eind januari had hij de strijd desnoods alleen willen voortzetten, nu gafhij hem op. Toen de Quay hem begin juni kwam meedelen dat het, mede gezien de ontwikkeling van de publieke opinie, noodzakelijk was dat de Unie zich op korte termijn aggressiever tegen de bezetter zou opstellen, zei Homan dat hij zich in die omstandigheden liever uit het Driemanschap terugtrok. De Quay bracht in Breukelen die mededeling aan Einthoven over en nu diens 'bête noire' Homan- zou verdwijnen, stemde Einthoven er in toe, zijn plaats op de brug weer in te nemen. Er werd tussen hen drieën nog overleg gepleegd, hoe men Homans aftreden 'op de minst pijnlijke wijze'
kon laten plaatsvinden," toen zich in snelle successie drie gebeurtenissen voordeden: de Duitse invasie van de Sowjet-Unie, Seyss-Inquarts oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
en Arnold Meyers voorstel.
Dat veranderde de situatie, want ook Homan stond op het standpunt dat Seyss-Inquarts oproep afgewezen diende te worden en dat men geen medewerking kon verlenen aan de door Meyer bepleite vorming van een Nederlands legioen. Verheugd over het feit dat Homan zich op dit beslissende punt bij hen aangesloten had, meenden de Quay en Einthoven (die uit Breukelen weer naar Den Haag gekomen was) dat het niet verstandig zou zijn, Homans uittreden door te zetten: zij besloten, gedrieën verder op te trekken.
In het nummer van De Unie dat op vrijdag 27 juni verscheen, werd met geen woord van de invasie van de Sowjet-Unie gerept. Hoewel het weekblad van de beweging als regel geen aandacht besteed had aan de ontwikkeling van de oorlog, wekte het zwijgen over een gebeurtenis van zo kardinaal belang bij veelleden toch verwondering.
Die verwondering zou niet lang duren.
In het begin van. de week die op zondag 29 juni begon, kreeg het herstelde Driemanschap het concept voor een gemeenschappelijke verklaring voorgelegd dat, onmiddellijk na Seyss-Inquarts toespraak, in het in NoordBrabant gelegen vormingsoord van de Unie, 'Wargashuysen'
, opgesteld was door enkele medewerkers van de Unie, onder wie dr. H. G. W. van der Wielen die na zijn aftreden als algemeen secretaris met de leiding van 'Wargashuysen'
belast was. Het concept werd door het Driemanschap overgenomen. Met de mogelijkheid dat de bezetter het nummer waarin hun verklaring opgenomen zou worden, in beslag zou nemen, werd rekening gehouden: het verscheen een dag eerder dan gewoonlijk, en wel op donderdag 3 juli. 'Waar wij staan'
, stond boven de verklaring - en de strekking was: niet aan Duitse kant. 'Met dr. Seyss-Inquart', zo heette het, <ishet Nederlandse Volk er van overtuigd dat een bolsjewistische overheersing van Europa de ondergang van de Europese cultuur betekent. Maar de omstandigheden waarin ons Volk zich thans bevindt, maken het ons ten enenmale onmogelijk, stelling te nemen in de strijd tussen Duitsland en Rusland. Een dergelijke beslissing toch, zou slechts in volle vrijheid en door eigen Overheid kunnen worden genomen'
anders gezegd: de bezetter was die 'eigen Overheid'
niet, die 'eigen Overheid'
zetelde in Londen. Er werd nog op gewezen dat bij de Nederlander 'de gewetensvrijheid'
centraal stond: 'wij, Nederlandse socialisten, zijn geen nationaal-socialisten. '1
'De Unie weigert!'
- dat bericht verspreidde zich ook buiten de eigen kring. 'Uit heel het land, zelfs van tegenstanders der Unie, kregen wij', schreef Homan later, 'dankbetuigingen voor dit duidelijke woord in dit allesbeslissende moment."
Nog op de dag waarop dat woord verscheen, overwoog Seyss-Inquart wat hij met de Unie zou doen. 'Id. beabsichtige nicht, die Unie sofort aufzulö sen', deed hij aan zijn.voornaamste medewerkers weten, 'da ich die Mdnner, die in der Unie führend tätig sind, mit der vollen Verantwortung für die gesammelte Anhángersthaj: nach wie VaT belaste'2 - Seyss-Inquart zag Driemanschap en kader dus als het ware als gijzelaars ter waarborging van het goede gedrag der leden. Natuurlijk moest de Unie in haar uitingsmogelijkheden verder beperkt worden. 'Wargashuysen'
en alle sociale voorlichtingsbureaus werden gesloten, de twee volgende nummers van het weekblad werden in beslag genomen, vervolgens werd De Unie voor zes weken verboden. Verboden werd ook het dragen van het Unie-speldje en Einthoven en Homan kregen ongevraagd ontslag.ê respectievelijk als hoofdcommissaris van politie te Rotterdam en commissaris van de provincie Groningen."
Bij enkele medewerkers van Generalkommissar Schmidt was het door Meyer gelanceerde denkbeeld: vorming van een Nederlands Legioen, in goede aarde gevallen. Een van die medewerkers was een zekere dr. Wolfgang Ispert, oorspronkelijk arts in Elberfeld, die in de zomer van(hij had toen al enkele jaren in ons land gewroet) binnen het Reichskommissariat hoofd'rasbewust'
te maken en was daarbij in contact gekomen met een Nederlandse reserve-officier, A. R. Kleyn. Kleyn was in 1909 in Indië geboren waar zijn vader het tot waarnemend president van het Hooggerechtshof bracht, Hij doorliep het Christelijk Lyceum in Zeist. Zijn dierbaarste wens was, beroepsofficier te worden. In januari '32 was hij een van de allereersten die zich bij de NSB aansloot; hij bedankte, toen hij in '36 als reserve-officier vrijwillig in dienst trad. Meer dan vier jaar bleef hij in dienst, maar in het kader der bezuiniging kreeg hij geen vaste aanstelling; in de zomer van '40 werd hij zonder een cent wachtgeld ontslagen. Dat vervulde hem met wrok tegen de Nederlandse democratie; hij kwam in contact met van Rappards NSNAP, spoedig ook met Duitsers als Ispert, blééf met deze in verbinding toen hij begin' 41 een functie kreeg bij de Haagse gemeentepolitie en zocht op dinsdag I juli, vermoedelijk na overleg met Ispert, een gepensioneerde opperofficier op met wie hij over de oprichting van een Nederlands Legioen wilde overleggen: luitenant-generaal b.d. Hendrik Alexander Seyffardt.
Seyffardt had een voor Nederlandse verhoudingen briljante carrière achter de rug: ,in 1888 was hij, zestien jaar oud, cadet geworden van de Koninklijke Militaire Academie in Breda, zes-en-veertig jaar later had hij als luitenant-generaal, chef van de generale staf en voorzitter van de defensieraad de militaire dienst verlaten. Hij was een knap en kundig man, maar (aldus zijn opvolger Reynders) 'een beetje fantast en onevenwichtig, met een neiging tot uiterlijk vertoon.'!
De geringe Nederlandse defensie-inspaning was Seyffardt een gruwel: hij was van' 33 tot'
37 een enthousiast lid van het Verbond voor Nationaal Herstel. In de lente van '37 trad hij uit dat verbond en sloot hij zich bij de NSB aan: in de herfst trad hij weer uit, 'vooral door overwegingen dat ik'
, schreef hij enkele jaren later, 'waarschijnlijk nuttiger kon zijn wanneer ik niet openlijk lid bleef."
Na mei '40 zag Seyffardt alleen maar heil in een nauw samengaan tussen Nederland en Duitsland. Begin '41 noemde hij zich '
overtuigd nationaal-socialist'. 3 Dat bracht wel zijn bezwaren met zich: zijn vrouw was diep ontsteld toen een oude relatie die van Seyffardts politieke sympathieën onkundig was alsook van het feit dat diens zoon en dochter zich bij de NSB aangesloten hadden, in februari '41 ten huize van de Seyffardts zei, 'dat binnenkort alle NSB'
ers doodgeslagen worden.'4
11. H. Reynders, 26 okt. 1955. 2 H. A. Seyffardt: 'Korte levensbeschrijving'
(verm. herfst 1941) (NSB, 42 j). 3 Brief, 30 jan. 194I, van H. A. Seyffardt aan C. D. Viehoff (Doe 1-1788, a-r). • Brief, 26 febr. I94I, van H. A. Seyffardt aan M. H. du Croo (Doc 1-1563, a-j).
Kennelijk was Seyffardt, 'overtuigd nationaal-socialist'
, het op I juli geheel met Kleyn eens over de wenselijkheid van een Nederlands Legioen. Belangrijker was dat ook Seyss-Inquart veel voor zulk een Legioen voelde. Enkele dagen na de verschijning van Arnold Meyers artikel vroeg hij Hitler om machtiging om tot de oprichting van een Legioen over te gaan. Aannemend dat hij die machtiging zou krijgen, stelde Seyss-Inquart op woensdag 2 juli tijdens een ontvangst op 'Clingendael'
aan prof. dr. G. A. S. Snijder die hem in '40 al zo belangrijke diensten bewezen had, de vraag of deze iemand wist die bij de oprichting van een Legioen de leiding kon nemen. Dat Mussert niets voor zulk een Legioen voelde, was Seyss-Inquart bekend; de Reichsleommissar zal er wel een nieuw bewijs in hebben gezien dat de leider van de NSB nooit verder keek dan zijn neus lang was. Seyffardt, wiens naam bij de ontvangst op 'Clingendael'
genoemd werd, leek Seyss-Inquart een ideale candidaat om als vaandeldrager op te treden: oud-chef van de generale staf, nationaal-socialist en geen lid van de NSB. Namens SeyssInquart bracht Snijder op donderdag 3 juli een bezoek aan Seyffardt. Of deze er iets voor voelde, een Nederlands Legioen op te richten? Ja. Datzelfde antwoord gaf Seyflardt toen Kleyn en Ispert hem een dag later, vrijdag 4 juli, maar nu namens Generalkommissar Schmidt, dezelfde vraag kwamen voorleggen. Zaterdag 5 juli weer een nieuwe bezoeker: SS-Hauptsturm führer Karl Leib, het ijverige hoofd van het ijverige recruteringsbureau voor de Waffen-SS, de SS-Ergänzungsstelle Nordwest. En Leib had groot nieuws: Hitler had zijn toestemming gegeven "zur Errichtung einer niederländischen Legion. Diese soll', zo legde Seyffardt later vast, 'den Namen 'Preiwilligenver band Niederlande' erhauen." Klonk 'Nederlands Legioen'
Hitler te 'Nederlands'
of te groots? Wij weten het niet. Wèl weten wij dat op het moment waarop Hitler de oprichting der formatie goedkeurde, in Berlijn al vastgesteld was dat zij 'keine holländische Truppe, sondern eine Binheit der Waffen-SS' zou worden." Al vóór de overal op de Sowjet-Unie was namelijk bepaald dat eenheden als de Italiaanse divisies aan de Wehrmacht toegevoegd zouden worden maar dat formaties van vrijwilligers uit de 'Germaanse'
landen die Duitse wapenen zouden ontvangen, opgenomen zouden worden in de Waffen-SS. Die regeling zou althans Seyss-Inquart voor grote moeilijkheden plaatsen: terwijl hij juist zijn best wilde doen, een 'Legioen'
van de
1 H. A. Seyffardt: 'Bericht des ehemaligen niederldndischen Generalleutnants H. A. Seyf fardt über Aufstellung, Organisation u.s.w. der 'Niederlàndischen Freiwilligen Legion' (16 maart 1942), p. 1 (Doc !I-883, a-j). (Verder aan te halen als Seyffardt: Bericht). 2 Telexbericht, z.d. (juli 1941) van het Hauptfursorge und Versorgungsamt van het SSi-Hauptamt, Berlijn, aan de SS-Fiirsorgeführer, Den Haag (Vlij, Abt. Rechtssetzung : dossier VO 136/41).
Leib had zich aanvankelijk bij Musserts reactie aangesloten: waarom was er een Nederlands Legioen nodig als er al een Waffen-SS bestond die Nederlanders opnam? Dat zei Leib ook op woensdagmorgen 2 juli tegen Arnold Meyer: kon deze niet meewerken aan de SS-StandaTte 'Westland'? Meyer weigerde, maar de vraag maakte hem duidelijk dat hij, wilde hij niet volledig door de ronselaars voor de Waffen-SS op sleeptouw genomen worden, het 'Nederlandse'
karakter van zijn Legioen duchtig onderstrepen moest. Mussert had dinsdag 'neen'
gezegd, donderdag vernam Meyer het 'neen'
van de Nederlandse Unie. Daarmee was zijn opzet mislukt. Hij ging alléén door. Diezelfde donderdag overhandigde hij aan Leib een voor SeyssInquart en desgewenst voor Hitler bestemd memorandum waarin hij bepleitte dat het Legioen onder leiding zou staan van Nederlandse officieren en onderofficieren en strijden' zou onder de Nederlandse vlag en inNederlands uniform; de officieren moesten op die vlag een eed afleggen en de aanmelding moest geschieden bij N ederlandse bureaus: ook moest bepaald worden dat de vrijwilligers 'nUTfÜT die Dauer des Krieges und nUTfiiT den Einsatz gegen den Bolschewismus veTpfiichtet' zouden zijn - zij zouden dus niet behoeven deel te nemen aan krijgsverrichtingen tegen Engeland.'
Zowaar: nog diezelfde donderdag kreeg Meyer van Leib te horen dat al zijn wensen vervuld zouden worden; 'het klonk me te mooi in de oren om geheel waar te zijn'
, schreef Meyer in zijn dagaantekeningen. 2 Zijn behoefte om zijn reserves te onderstrepen, was inmiddels versterkt doordat hij van tal van kanten vernam dat ook in de rijen van Nationaal Front velen verbaasd, ja verontwaardigd waren over het initiatief dat hij, de leider, genomen had. Maar op zaterdag 5 juli veerde hij weer op. Leib zegde hem toe dat de Nederlandse gewestelijke arbeidsbureaus aanmeldingsadres zouden worden
'Vrijwilligersverband Nederland'
'met medewerking van de bestaande politieke partijen.'
(kennelijk waren daarmee Nationaal Front, de NSB en de NSNAP bedoeld) 'en van Nederlandse officieren'
(Kleyn, Seyffardt) 'door een reeds opgericht Nederlands aanwervingsbureau georganiseerd'
zou worden; het adres van dat bureau was Stadhouderslaan 132, Den Haag. Maar dat was het adres van de SS-Ergänzungsstelle Nordwest!
'Bericht goed'
, noteerde Meyer, 'adres van aanmelding is echter verkeerd."
In zijn afwezigheid ontwierpen zijn medewerkers in Den Haag tijdens het weekeinde een grootse 'werfcampagne voor het Nederlandse Anti-Bol:' sjewistische Legioen'
: zij wilden bijvoorbeeld 50 000 afficheslaten aanplakken. 'Het is nodig'
, zo heette het in een instructie die aan alle afdelingsleiders toegezonden werd, 'dat na de eerste week van plakken wordt gezegd: 'Die Nationaal Fronters hebben het toch voor elkaar! Run organisatie en propaganda klopt als een bus!'
... Nu eindelijk (wordt) ons .de grote kans geboden waar ieder onzer sinds jaren op wacht/"
Toen, Meyer op dinsdag 8 juli uit het noorden weer in Den Haag terugkeerde, lagen daar nieuwe negatieve reacties uit eigen rijen op hem te wachten. Sinds de verschijning van zijn artikel van 28 juni hadden tweehonderd leden bedankt! Hij ging aarzelen. Alom zag hij dat biljetten aangeplakt werden waarin vrijwilligers op het adres Stadhouderslaan 132 attent gemaakt werden, Vijfduizend van. die biljetten had Leib bij het hoofdkwartier van Nationaal Front laten bezorgen. Meyer verbood; ze te distribueren. Hij besloot bij Seyffardt (wiens naam hem in de voorafgaande dagen al enkele malen genoemd was) zijn licht op te steken.
Seyffardt had overeenkomstige teleurstellingen beleefd. Op zaterdag, vermoedelijk nadat Leib hem verteld had van Hiders accoord, had hij twee officieren die hem goed bekend waren (een van hen generaal-majoor N. T. Carstens, de oud-commandant van het rste legerkorps) om medewerking gevraagd; beiden hadden op besliste toon geweigerd. Zondag verscheen het(a.v.,
Maar ook Seyss-Inquart was ontevreden: de alles naar zich toehalende SS-Ergänzungsstelle Nordwest was bezig, de gehele zaak te verprutsen! Hij gaf instructie, de al aangeplakte biljetten met het adres Stadhouderslaan 132 te verwijderen en hij liet (8 juli) Seyffardt bij zich komen. Het gesprek verliep gunstig. Dat bleek toen Seyffardt, 'in weermachtsauto'
thuisgebracht, er Meyer die op hem zat te wachten, verslag van deed. 'Uniformen zouden wel Duits zijn'
, tekende Meyer aan, 'doch met Nederlandse distinctieven. Opleiding in Duitsland, omdat hier er niet de gelegenheid en de middelen zouden zijn ... Generaal Seyffardt zou de leiding hebben met eigen Hoofdkwartier waar de Prinsenvlag zou wapperen. Hij verklaarde uitdrukkelijk geen lid te zijn van een politieke beweging. Keuze van deze man niet al te gelukkig, doch daar moet m.i. overheen gestapt worden"
anders gezegd: Meyer was bereid, zich voor een door Seyflardt te vormen Legioen in te zetten.
Twee dagen later, op IQ juli, werd door middel van een oproep van SeyssInquart en een van Seyffardt (die tweede was door prof. Snijder opgesteld) de oprichting bekend gemaakt van het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
; het zou, stond in Seyffardts oproep te lezen, 'onder eigen vlag en eigen officieren aan de strijd deelnemen/" Vrijwilligers konden zich bij nieuwe wervingsbureaus opgeven die in acht steden geopend werden. NSB-vrijwilligers kregen overigens nog op IQ juli instructie, zich uitsluitend bij het Hoofdkwartier van de NSB aan te melden: Mussert, hogelijk geïrriteerd door het feit dat nu toch besloten was tot de oprichting van het Legioen dat hij negen dagen tevoren overbodig genoemd had, wilde de zaak zoveel mogelijk in eigen hand houden.
Zowel voor Arnold Meyer als voor generaal Seyffardt werd het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
een hoogst teleurstellende affaire.Seyffardt:p.A. Meyer: Dagaantekening,juli 1941(archiefArnold Meyer,1357).Op 9juli bleek Seyffardrdat die zin uit zijn oproep geschraptwas. Een persoonlijk protest bijleidde er toe dat de schrapping ongedaan gemaakt werd.
In een artikel in het Nederlands Dagblad sprak Meyer zich op II juli opnieuw in beginsel ten gunste van een Legioen uit; een formatie die tegen het communisme te velde trok, lag, schreef hij, 'geheel in de lijn van de beste Oranjetradities wat men er ook aan de overkant'
(in Londen) 'van zegt'
; hij onderstreepte evenwel zijn bedenkingen: 'Wij hopen dat het luitenantgeneraal Sey£fardt gegeven zal zijn, het legioen zo in te richten dat wij spoedig onze mannen bevel kunnen geven, de propaganda op te nemen voor 't legioen of aan hun voornemen ... , daadwerkelijk deel te nemen aan de strijd tegen het bolsjewisme, gevolg te geven.'
Daags daarna vernam hij uit de bakermat van Nationaal Front, Noord-Brabant, dat men er allerwege ontzet was over zijnlegioenplan 'en het uittreden uit Nationaal Front blijft voortduren'
;' Nu zegden in één week bijna driehonderd personen het lidmaatschap Op,2 nieuwe leden kwamen er niet bij. Meyer nam zijn draai, maar het duurde toch nog bijna twee weken voor hij Seyss-Inquart schriftelijk meedeelde (2S juli) dat hij geen enkele verantwoordelijkheid wilde dragen 'für das, was Andere aus meinem plan machen'"; hij vroeg een gesprek met de Reichskommissar aan. Hij kreeg niet eens antwoord.
Nu Sey£fardt.
'Lelijke smerige landverrader'
, aldus begon een van de talrijke brieven die deze onrving, 'Waarom gaat gij zelf niet naar Rusland en laat je eigen kapot schieten? Zeg maar tegen de rotmoffen dat ze al dat vreten hier laten dat wij van de winter niet kapot gaan van de honger. Zoek maar vast een plaatsje uit waar gij met boompjesdag wilt hangen, lelijke smerige hinkelepink.'
'Generaal der verraders'
, zo berichtte hem de 'Staf Geuzenbataljon'
'gij weet wat soldaten met bajonetten kunnen doen. Jullie koppen zijn reeds verkocht. Wij hebben thans reeds de adressen van de NSB-leden om dit tuig straks uit te moorden."
'Generaal Judas Seyflardt'
, plaatste het illegale blad De Vonk als titel boven een kort gedicht: 'Generaal, 0 generaal, eed- en plicht- en eervergeten,
1 Brief, II juli 1941, van de propagandaleider Noord-Brabant (archief Arnold Meyer, 1948). 2 Bij de centrale ledenadministratie van Nationaal Front werden tussen 28 juni en I augustus 1941 in totaal 975 leden afgevoerd; de gebrekkige organisatie doet vermoeden dat in werkelijkheid meer personen hun lidmaatschap neergelegd hebben. 3 Brief, 25 juli 1941, van A. Meyer aan Seyss-Inquart (archief Arnold Meyer, 1962). 4 Brieven in Doc II-883, a-I5.' aan '
t hakenkruis nu slaan Holland, voor wat zilverlingen. 't Judasloon kunt gij bedingen maar de doden klagen U aanl'?
Uit zijn gehele omgeving, waar men veelal niet geweten had hoe proDuits hij was, ontving Seyffardt vijandige reacties; het bestuur van de Duinoordkerk waar hij jarenlang de diensten bijgewoond had, weigerde het kerkgebouw ter beschikking te stellen voor het huwelijk van zijn dochter. Even pijnlijk trof het hem dat van de vele militairen, hoge en lage, die rechtstreeks onder hem gediend hadden, nagenoeg niemand (er was slechts één uitzondering: een onderofficier) bereid was, tot zijn 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
toe te treden. Ook Mussert zat hem dwars: eerst hield deze alle aanmeldingen van vrijwilligers vast die bij de NSB binnengekomen waren (Seyss-Inquart moest persoonlijk interveniëren om ze los te krijgen), vervolgens overlaadde Mussert Seyffardt met verwijten wegens zijn eigenmachtig optreden en tenslotte eiste de leider der NSB dat Seyffardts naaste medewerker op diens hoofdkwartier, Kleyn, die van het lidmaatschap der NSNAP verdacht werd, onmiddellijk zou verdwijnen; en Kleyn verdween. In zijn politiek geïsoleerde positie kon Seyffardt zich geen permanente ruzie met Mussert veroorloven. De strijdbijl werd begraven: op 7 augustus liet Seyffardt zich als 'sympathiserende no. I' in het stamboek van de NSB inschrijven.ê
Seyffardts strijd met de SS-Ergänzungsstelle Nordwest duurde daarentegen voort. Leib en de zijnen deden hun uiterste best, ieder die zich voor het Legioen kwam aanmelden, naar de SS-Standarte 'Westland' over te hevelen. Bij de keuringen werd Seyffardts hoofdkwartier uitgeschakeld en tot zijn ergernis vernam Seyffardt spoedig dat allerlei twijfelachtige elementen goedgekeurd werden. Een Nederlands kader (het was publiekelijk door hem beloofd!) kon hij niet vinden; van de ca. zeventig Nederlandse officieren en onderofficieren die zich kwamen aanmelden, bleken hoogstens dertig voor uitzending geschikt. Ook de sociale zorg voor de families der vnjwilligers haalde Leib naar zich toe. Seyffardt, de acht-en-zestigjarige, als luitenantgeneraal in actieve dienst bezoldigde 'Commandant van het Vrijwilligerslegioen Nederland'
(dat werd zijn titel), had niets te commanderen. Hij kon niet eens voorkomen dat Leib een van de schaarse auto's inpikte die aan zijn '
hoofdkwartier' toegewezen waren.10 (eindjuli 1941),p.Invulformulier in42j.
En de vrijwilligers?
In totaal meldden er zich tot eind september ruim drieduizend aan, een vreemd allegaartje van idealisten, avonturiers en gedeclasseerden. De eerste groep vrijwilligers vertrok eind juli, de tweede (voor driekwart uit NSB'ers bestaande) begin augustus, voor de derde die eind augustus vertrok, had men zo weinig vrijwilligers beschikbaar dat tweehonderd leden van de Nederlanse en zelfs honderd van de Vlaamse SS opgetrommeld werden louter om in Den Haag mee te marcheren naar het station: zo kwam er tenminste een kolonne van vijfhonderd man tot stand.' '
Op onze reis door Duitsland' (wij citeren het verslag van een lid van Nationaal Front dat met de eerste groep vertrokken was)
'werden wij overal met gejuich ontvangen Toen wij de Poolse grens gepasseerd waren, kregen wij niets anders dan kwade gezichten te zien van de Poolse bevolking Vrijdag 15 augustus. Nu is ons zuiver gebleken hoe wij geronseld zijn voor de SS. Op het werkrooster voor zaterdag staat nl. tot onze schrik: 'ge SS-Freiwilligen Standarte 'Nordwest" ... Wij waren wel tussen uitvaagsel terecht gekomen: verschillende waren er bij het legioen gegaan om hier uit de gevangenis te blijven. Er zat er één hier die had nog vijf jaar te goed; een ander had als man van de centen 20 000 gulden gestolen bij de Opbouwdienst en had hiervoor nog twee jaar te zitten. Er was er één bij die ging er trots op, pas drieen-twintig jaar te zijn en al zeven jaren in de kast te hebben gezeten.' 2
'Nederlanders, blikt naar het Oosten!'
- Toen Seyss-Inquart die woorden uitte, doelde hij niet in de eerste plaats op deelneming aan de militaire strijd. Hij zag de zaak ruimer: het Nederlandse volk moest de energie die het tot dusver in Oosten West-Indië gestoken had, op Oost-Europa richten. Dat betekende dat vanuit de Nederlandse samenleving maximale steun gegeven moest worden aan alles wat de Duitsers in de Sowjet-Unie trachtten te bereiken. Die z.g. Oostinzet diende zo breed mogelijk te zijn. Wij komen in
Wij onderscheiden dan vier Duitse pogingen; zij richtten zich respectievelijk op de marechaussee, op de Nederlandse Arbeidsdienst, op het Nederlandse Rode Kruis en, tenslotte, op de secretaris-generaal der beide economische departementen, dr. Hirschfeld, alsmede op de centrale landbouworganisaties. In laatste instantie zou natuurlijk het gehele college van secretarissen-generaal als hoogste Nederlandse bestuurslichaam met elk dier pogingen te ni.aken krijgen. Het is daarom zinvol dat wij eerst even bij dat college stil staan.
In november '40 hadden de eerste '
foute' elementen er hun intocht in gedaan: prof van Dam, secretaris-generaal van het departement van opvoeding, wetenschap en cultuurbescherrning, die pro-Duits was maar geen sympathie had voor de NSB, en dr. Goedewaagen, secretaris-generaal van het departement van volksvoorlichting en kunsten, die zich in de zomer van '40 bij de NSB aangesloten had. Nieuwe wijzigingen volgden: in maart traden na elkaar Tenkink (justitie) en Trip (financiën) af. Voor Tenkink werd door Seyss-Inquart een waarnemer benoemd: mr. Johannes Petrus Hooykaas, raadadviseur bij de afdeling staats- en volkenrecht ten departemente.'
Hooykaas, die in 1900 in Zutphen geboren was, had in Utrecht rechten gestudeerd en had enkele jaren later een functie bij het departement aanvaard. Hij gold als een bijzonder knap en vernuftig jurist met een grote gave tot het formuleren van wetten, maar in zijn optreden was hij impulsief, grillig, gesloten en ietwat weltfremd. Bovendien had hij iets van een querulant. De secretarissen-generaal hadden liever gezien dat de secretaris-generaal van waterstaat, mr. Spitzen, tot Tenkinks opvolger benoemd was, maar SeyssInquart had anders beslist: Hooykaas was voor hem aanvaardbaar; daarbij kan een rol gespeeld hebben dat deze juridische deskundige er de curieuze opinie op na hield dat de bezetter zich over het algemeen keurig aan het volkenrecht hield.ê Er waren intussen voor Hooykaas duidelijke grenzen.
1 Hooykaas' voornamen waren eigenlijk Isaäc Petrus; bij het begin van de bezetting had hij, van het Oude Testament naar het Nieuwe overstappend, 'Isaäc'
vervangen door '[ohannes'. 2 Dat was ook later zijn mening. Zeven jaar na de bevrijding zei Hooykaas aan de Enquêtecommissie: 'Ik weet heel weinig gevallen waarin door Seyss-Inquart en Wimmer duidelijk inbreuk op het volkenrecht is gemaakt, wanneer u dat recht objectie£interpreteert' (Enq., dl. VII c, p. 600).
Men kan op Schrieke veel tegen hebben, maar hij was geen eerzuchtige intrigant en dat was nu juist wèl de man die begin mei '41 als secretarisgeneraal van financiën en van bijzondere economische zaken zijn intrede deed in het college van secretarissen-generaal: Rost van Tonningen.
Trips functie was aanvankelijk waargenomen door twee hoofdambtenaren van Financiën, de thesaurier-generaal, B. J. de Leeuw, en de directeurgeneraal der belastingen, H. Postma. Postma, 'een typische hoofdambtenaar der belastingen: knap en kundig', 'niet vervelend'
, 'een fris en onafhankelijk element'
(het zijn alleskarakteriseringen van de hand van de secretarisvan het college van secretarissen-generaal, mr. Schaepman-), bleef, nadat Rost tot secretaris-generaal van financiën benoemd was, de vergaderingen van het college bijwonen: de Reichskommissar had immers, zoals wij al eerder vermeldden, het ressort der belastingen niet aan Rost toevertrouwd. De Leeuw, een zwakke figuur, verdween toen Rost kwam - en die komst wekte eigenlijk bij al zijn ambtgenoten bezorgdheid. 'Hij vertoonde soms'
, aldus weer Schaepman, 'de symptomen van een amokmaker ... Scheldenzonder controle of argumentatie. Verder deed hij zich in het college graag voor als de getapte Leidenaar... Ik kreeg steedsde indruk dat men een weinig bang voor hem was.
Immers, evenals zulks wel op schoolinstituten geschiedt, waar de zwakkere knapen zich de fratsen van een zeer sterke makker laten welgevallen, luisterde
1 C.]. M. Schaepman:'Verslagbetr. de secretarissen-generaal', p. 183 (CNO-Csg).
De enige die hem aandurfde, was dr. Hirschfeld die bij haatte met een felle jaloezie."
De voorzitter van het college, Snouck Hurgronje, die Rost nog met enige hartelijkheid welkom geheten had, ging spoedig beseffen dat met hem iemand aan de vergadertafel was komen te zitten van wie men zich, anders dan met van Dam en Goedewaagen het geval was, als door een wereld gescheiden voelde. Trouwens, in het algemeen drong zich in de voorzomer van '4I aan Snouck de overtuiging op dat zijn aanblijven niet veel zin meer had. Hij ging beseffen dat hij er in '40 te sterk van was uitgegaan dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. De twee departementen die hij beheerde (Buitenlandse Zaken, Algemene Zaken) hadden niet veel om het lijf. Merkbare invloed op het beleid van de bezetter had het door hem gepresideerde college niet: Seyss-Inquart was er kennelijk op uit, de nazificatiepolitiek voort te zetten. Snouck ging, al met al, uitzien naar een passende aanleiding om zijn functie neer te leggen. Hij vond deze in het kadervan een van de vier Duitse pogingen in de richting van een Oostinzet die wij boven al memoreerden en thans' gaan beschrijven. ')
Het korps marechaussee was in het eerste bezettingsjaar belangrijk versterkt, van twaalfhonderd man in mei '40 was het zomer '
41 .al boven de vijfduizend gekomen. Evenals alle Nederlandse politiekorpsen bevond het zich in een weinig benijdenswaardige positie: het voerde soms opdrachten uit die -het overgrote deel van kader en manschappen tegen de borst stuitten en het mocht niet ingrijpen tegen de straatterreur. Het was de inspecteur-generaal der politie, de kolonel der marechaussee A. W. de Koningh, die ook op het korps waaruit hij voortkwam, toezicht moest uitoefenen, in april' 4I te veel geworden: hij had ontslag genomen; een andere marechaussee-officier, luitenant-kolonel H. W. B. Croiset van Uchelen, was tot zijn opvolger benoemd en de Koninghs plaats als inspecteur der marechaussee was inge
Vóór die opschuivingen plaats vonden, hadden zich hier en daar botsingen tussen de marechaussee en de WA voorgedaan. Boellaard zei, toen hij in de wekelijkse vergadering van Hooykaas en de procureurs-generaal verscheen, 'dat de leden der NSB zeker geen landverraders zijn, maar goede vaderlanders. Men kan met hen van mening verschillen maar men kan hun goede trouw niet in twijfel trekken."
Deze overste Boellaard nu, werd enkele dagen na het begin van de invasie der Sowjet-Unie bij Rauter geroepen. Hij werd daar overvallen met de eis dat een tiende deel van het korps marechaussee naar de Sowjet-Unie zou vertrekken om daar achter het front de orde te handhaven. Dat eerste tiende zou later bij toerbeurt door telkens een nieuw tiende vervangen worden. Kennelijk was het Rauters bedoeling, het gehele korps marechaussee te scholen in het optreden als ordebewaarders in opdracht van een Herrenvolk. Boellaard aarzelde welke houding hij moest innemen, waarop Rauter hem toebeet dat hij wèl moest bedenken dat, als de veldtocht in Oost-Europa straks ten einde was, de taak van de marechaussee in Nederland overgenomen kon worden door de WA en de SS.
Boellaard ging Rauters eis aan Hooykaas voorleggen. Diens reactie was duidelijk: 'Die Z.g. politiedienst achter het front', zei hij, 'betekent vroeger of later vechten en het vechten tegen de Russen beschouw ik bepaaldelijk als landverraad ... Ik raad het u dus zo sterk mogelijk af. Ik wijs u er ook op dat het in strijd is met de eed van trouwaan de koningin.f
Hooykaas was niet aanwezig toen Rauters eis op dinsdag I juli (het was de eerste dag waarop Schrieke in functie was) in bespreking kwam bij het college van secretarissen-generaal. Voorzitter Snouck begon met daar mee te delen dat Rauter zijn opzet gewijzigd had: in eerste instantie zouden alleen 'vrijwilligers'
vertrekken en die 'vrijwilligers'
zouden Duitse uniformen krijgen en in Duitse dienst treden. Snouck zag er een zaak in waarin elk individueel te beslissen had: de Nederlandse overheid had hier geen taak. Rost zag die taak wèl: 'het is nu'
, betoogde hij, 'het historische moment om onze roeping te begrijpen, of te verzaken.'
Goedewaagen en van Dam vielen Rost bij. En ook wat Hirschfeld opmerkte, ging duidelijk in de richting van steunverlening aan Rauters opzet: 'dat bij de beoordeling van de politieke
1 Vergad. p.g.: Notulen, 8 mei 1941, p. 2. 2 Getuige]. P. Hooykaas,Enq., dl. VIIc, p. 60S·
'Men ziet dat van Duitse zijde in brede kringen zeer wel in'
, meende Hirschfeld, 'en men koestert daar ook de wens dat Nederland en Nederlands-Indië één geheel blijven.'
Schrieke zei dat hij zich nog niet voldoende ingewerkt had, in elk geval wees hij het argument af dat Nederland nog met Duitsland in oorlog was. Dat argument werd daarentegen door Snouck in zijn slotwoord onderstreept: men had jegens de bezetter 'het standpunt van loyale coöperatie'
ingenomen, ja 'in vele gevallen ... actieve medewerking' verleend, maar rijkspolitie afstaan of haar vertrek bevorderen? Nee, zei Snouck, 'dit gaat te ver."
Drie dagen later (4 juli) tweede discussie,nog steeds over de uitzending der marechaussee.
Nu kon Schrieke rapporteren dat Rauter, Boellaard en hijzelfhet woord gevoerd hadden op een bijeenkomst uitsluitend van officieren der marechaussee op wie een beroep gedaan was, als vrijwilliger het goede voorbeeld te geven. Slechts één had zich gemeld: jhr. mr. L. P. D. op ten Noort, die op dat moment in de rang van kapitein verbindingsofficier was tussen de Duitse autoriteiten en het korps marechaussee.êKennelijk was Rost door dat povere resultaat diep gegriefd want hij vergastte zijn ambtgenoten op een lang betoog over Nederlands droevig verval dat diep in de historie terugging. 'Het Duitse volk'
, aldus zijn conclusie, 'heeft ons nooit enig leed ge;daan; zware schuld zou ons treffen indien wij ons in de strijd tegen het bolsjewisme afzijdig hielden.'
Snouck liet dat niet op zich zitten: er was, betoogde hij, in Nederland de laatste generaties hard gewerkt, Nederlands naam werd met ere in de wereld genoemd. Natuurlijk, het Sowjetregime zag ook hij 'als een gesel Gods. Waren wij vrij, dan zouden wij met vreugde aan de strijd tegen het bolsjewisme deelnemen. Maar wij zijn een bezet land waardoor wij vleugellamzijn. De voorzitter kan niet andersinzien dan dat wij in oorlog leven met Duitsland.'
Van Dam, Schrieke en Goedewaagen sloten zich min of meer bij Rost aan. Verwey (Sociale Zaken) betoogde dat de bezetter geen reden had tot ontevredenheid; hij wees er op 'dat honderdvijf-en-twintigduizend Nederlandse arbeiders thans arbeid in Duitsland verrichten die anders door Duitse arbeiNotulen,juliOp ten Noort, geboren inwas de vier jaar oudere broer van jkvr. J.op ten Noort door wie Rost van Tonningen bij Himmler geïntroduceerdwas.'de kwestie van de marechaussee'
'geen schotel voor deze dis'
- en Hirschfeld zweeg.!
Er restte Rauter niets anders dan met behulp van secretaris-generaal Schrieke kader en leden van het korps marechaussee onder druk te zetten. Op 10 juli verscheen in de pers het bericht dat zeshonderd man van de marechaussee 'binnenkort onder eigen officieren'
naar Rusland zouden vertrekken. Dat was als aanmoediging bedoeld. Op ten N oort ging persoonlijk met alle kaderleden spreken en hij en een tweede 'foute'
marechaussee-officier traden als inleiders op in een dertigtal vergaderingen van onderofficieren en manschappen die dezen verplicht moesten bijwonen. Kwamen er niet voldoende vrijwilligers, dan zou, zo werd daar gedreigd, de dienst achter het oostelijk front verplicht gesteld worden - een mededeling die voor een aantalleden van het korps voldoende was om meteen ontslag te nemen. Achteraf bleek dat overbodig te zijn want ondanks het feit dat Boellaard het vertrek naar het oosten aanprees en Croiset van Uchelen zich op de vlakte hield, kregen op ten N oort en zijn metgezel nagenoeg geen voet aan de grond: met inbegrip van hen beiden kwamen er slechts ca. vijftig vrijwilligers uit de groep van meer dan vijfduizend onderofficieren en manschappen. 'Es gibt hier, zo schreef op ten Noort in een memorandum waarin hij Himmler over zijn actie inlichtte, 'ein grenzenloser Optimismus hinsichtlich der niederländischen Zukun[t, gegründet auf die Überzeugung von nahezu jedem, dass England trotzdem gewinnt.?
Met betrekking tot de Nederlandse Arbeidsdienst vond de lezer al een merkwaardig feit vermeld: dat een afdeling van deze dienst een deel van de erehaag vormde bij de demonstratie op het Amsterdamse IJsclubterrein waar Seyss-Inquart sprak. Die demonstratie vond plaats op 27 juni. Vier dagen eerder, op 23 juni, had de waamemend commandant van de Arbeidsdienst, Breunese, een circulaire doen uitgaan waarin hij het gehele kader meegedeeld had dat propagandisten voor dienstneming bij de Waffen-SS desgevraagd12
toegang dienden te krijgen tot de kampen; daarin bevonden zich op dat
moment ca. vierduizend Nederlandse jongemannen. Seyss-Inquart had de Arbeidsdienst als een instituut bedoeld waarin de praktijk en, later, ook de theorie van het nationaal-socialisme aan jongeren bijgebracht zou worden. De moeilijkheid was dat het overgrote deel van diegenen met wie de Arbeidsdienst in de lente van '41 van start gegaan was (gedemobiliseerden die geen werk hadden kunnen vinden in de samenleving), van dat nationaal-socialisme niets wilde weten. Er was dus gestadige pressie nodig, met name om een kader te vormen dat in de pas liep. De Arbeidsdienst behoorde tot het ressort van Generalkommissar schmidt en deze liet die pressie uitoefenen door een hoge functionaris van de Reichsarbeitsdienst, General arbeitsführer Bethmann; Bethmannhad op Breunese veel invloed. Formeel was Breunese nog geen' commandant'
, maar slechts 'waarnemend commandant'
: Seyss-Inquart gunde zich de tijd om tot een afgerond oordeel te komen. Hij was over Breunese overigens niet ontevreden; deze was een enthousiast voorstander van de Nieuwe Orde en dat hij een gloeiende hekel had aan de NSB, paste niet slecht in de Duitse opzet. Seyss-Inquart, Schmidt en Bethmann beseften gedrieën dat het met de Arbeidsdienst gedaan zou zijn indien men de NSB ooit toestond, er haar partijstempel op te drukken; de scholing in de Arbeidsdienst moest trouwens eerder een 'Germaans'
, men zou ook kunnen zeggen: een dieliter bij de SS-ideologie aansluitend karakter krijgen. Toen Schmidt begin mei vernam dat Breunese order gegeven had, NSB' ers die in de kampen zouden trachten door te dringen, desnoods met de schoppen er weer uit te slaan, zei hij: "Schon, so muss es sein' - althans, dat kreeg Breunese van zijn Nederlandse superieur, secretaris-generaal Snouck Hurgronje, te heren.' Het spel dat met hem gespeeld werd, doorzag Breunese niet. Het gevolg was dat hij voortdurend voor nare verrassingen geplaatst werd. Zo eind mei, toen Bethmann opeens van hem eiste dat hij in de Arbeidsdienst 'de Germaanse speergroet'
zou invoeren; daarmee was de nazigroet bedoeld minus de woorden 'Heil Hitler!' Dat kon niet, meende Breunese. 'Een dergelijke groet'
, vond hij, 'staat hier gelijk met de NSB-groet; bovendien, wat heeft men aan zo'n groet wanneer men er bij denkt: 'val maar dood'
." Een week later: nieuwe pressie van Bethmann; het was in de dagen van de ondergang van de 'Bismarck' en van de strijd der Duitse parachutisten op Kreta - welnu, - de Reichskommissar had met verontwaardiging vernomen dat bij een anatornieles in een sportschool van de NAD van een geraamte gezegd was:
1 J. N. Breunese: Dagboek, 5 mei 1941. 2 A.v., 24 mei 1941. 12'Dat was een parachutist'
, en dat op een schoolbord in een technische school 'een schip was getekend waar mannen afsprongen en reeds in het water zwommen."
Breunese zegde een nader onderzoek toe. Zo bracht iedere dag nieuwe problemen. Het werkelijke probleem was intussen dat Breunese zijn houding niet kon bepalen. Hij was als het ware rationeel pro-Duits en emotioneel pro-Nederlands; dus schommelde hij voortdurend heen en weer tussen de Duitser Bethmann en de vele anti-Duitse Nederlanders in zijn eigen staf die telkens hun best deden, een verder afglijden van hun sympathieke maar zwakke commandant te voorkomen.
Dat Duitsland met 'het bolsjewisme'
ging 'afrekenen'
, viel bij Breunese in goede aarde. Vandaar de al vermelde circulaire van 23 juni ; vandaar ook de aanwezigheid van ca. tweehonderd mannen van de NAD en van hemzelf op het IJsclubterrein. 'Majoor Breunese, deze gladde fraseur die zo goed de kunst verstaat, zijn ware bedoelingen achter schoonschijnende woorden te verbergen, blijkt', zo schreef het illegale Parool,
'een lakei van de Duitsers te zijn."
'Ware bedoelingen verbergen'
? Dat kon Breunese niet. Hij was er veel te naïef voor. 'Hedenavond naar Amsterdam en de rede van de rijksminister bijgewoond'
, noteerde hij in zijn dagboek, 'de rede zelf was rustig maar de fout was dat Mussert aan het slot dankte ... Mij was door Bethmann meegedeeld dat de rijksminister zou spreken voor het Nederlandse volk ... Het geheel was (echter) meer een verzameling van Duitse autoriteiten en 90% NSB'ers .. .jammer dat men er van Duitse zijde niet in kan slagen om een ander gezelschap bij elkaar te krijgen; het resultaat zal dan ook wel zijn dat deze rede weinig effect zal hebben.
De mannen van de NAD hebben zich daar zeer goed gedragen en een goede indruk gemaakt.
De mannenvan de Duitse Arbeitsdienst hebben grote fouten bij de verschillende· bewegingen gemaakt, zeer tot ergernis van Bethmann. '3
Over Seyss-Inquarts toespraak ('Nederlanders, blikt naar het oosten!'
) was Breunese dus nogal te spreken. Dat bleek ook toen enkele dagen later (30 juni, I juli) een grote kaderbijeenkomst van de Arbeidsdienst in Arnhem plaatsvond. Generalkommissar Schmidt hield daar een lofzang op de Oostinzet en ook Breunese sprak zich duidelijk ten gunste van die inzet uit. 'Mijn betoog kwam hierop neer'
, noteerde hij zelf, 'dat wij geestelijk in deze moesten samengaan met Duitsland, dat wij ons niet moesten laten misleiden door de geluiden die door de Engelse radio tot ons kwamen.éA.v.,mei Het julip.J.Breunese: Dagboek,juniA.v.,juli12
Al die tijd had Breunese geen enkel contact gezocht met secretarisgeneraal Snouck Hurgronje en hij deed dat evenmin toen hij, opnieuwonder pressie van Bethmann, op de dag waarop de oprichting van het Vrijwilligerslegioen bekendgemaakt werd (10 juli), een rondschrijven deed uitgaan dat een duidelijke vorm van steunverlening aan de ronselarij was: kampcommandanten moesten vrijwilligers die zich wilden laten keuren, gratis vervoer op kosten van de Arbeidsdienst aanbieden. 'Ik voeg hieraan nog toe'
, schreef Breunese, 'dat de candidaten na afloop van de oorlog desgewenst wederom in dezelfde functie bij de NAD als waarin zij werkzaam waren, zullen worden herplaatst."
Een week later (17 juli) knoopte Bethmann hierbij aan. Per brief stelde hij Breunese de eis dat deze de sociale regeling voor de vrijwilligers uit de Arbeidsdienst zou verbeteren en bovendien in een nieuw rondschrijven zou 'betonen, dass seitens der Führung der NAD freiwillige Meidungen erwünscht sind und begrüsst werden'? Nu ging Breunese toch wel aarzelen - en nu zocht hij Snouck Hurgronje op aan wie hij, zonder iets te zeggen van zijn circulaires van 23 juni en IQ juli, Bethmanns jongste brief voorlegde. Snouck bracht onder zijn aandacht dat geen enkele vorm van medewerking verleend mocht worden aan de militaire dienst van Nederlanders aan het oostelijk front, Breunese zei dat hij dat standpunt aan Bethmann zou overbrengen en keerde naar zijn bureau terug. Daar lag wéér een brief van Bethmann op hem te wachten! En wèlk een brief: het gehele kader van de Arbeidsdienst, schreef Bethmann zu, moest grondig gezuiverd worden, 'gleichfalls nach langer Überlegung möchte ich Ihnen nun doch den Vorschlag machen, den germa nischen Gruss im Arbeitsdienst einzuführen'; het doel van een en ander moest zijn, 'den Niederlanden einen nationalsozialistischen Arbeitsdiens: zu geben der nicht deutschfeindlich eingestellt ist.'3
'Hiermee was de maat vol'
, tekende Breunese aan.? Maar het duurde toch nog twee weken voor zij overliep. Dat was eerst het geval toen Seyss-Inquart definitief bepaalde dat de Hitlergroet ingevoerd moest worden, zij het in eerste instantie uitsluitend in de kleine Arbeidsdienst voor meisjes waar alleen kinderen uit NSB-gezinnen inzaten; bovendien handhaafde de Reichskommissar de eis van een grondige zuivering van het gehele kader. Een dag later, 1 augustus, deelde Breunese met een door tranen verstikte stem aan de afdelingshoofden van zijn hoofdkwartier mee dat hij aftrad.
1 Tekst in a.v., zz juli I941. 2 Tekst in a.v., I7 juli I94I. 3 A.v. • A.v.'waarnemend commandant'
) tot zijn opvolger benoemd; sterker dan Breunese was de Bock bereid, met de Duitse wensen rekening te houden, NSB' er was ook hij niet.
Enkele dagen later bracht Breunese een afscheidsbezoek aan SeyssInquart. Hij sprak er zich met grote felheid tegen de NSB uit, 'die hier'
, aldus het verslag in zijn dagboek,
'een beweging vormt, gehaat door het overige gedeelte van het Nederlandse volk. De NSB die mij een jaar lang heeft gehinderd in mijn goede bedoelingen! Ik acht mij een beter - wat zeg ik, 100 maal beter - nationaal-socialist dan de NSB ... Ik vind het een schande dat het goede Nederlandse volk dagelijks beledigd wordt door deze partij ...
Hierop nam (Seyss-Inquart) het woord en vond mijn betoog hoofdzakelijk een aanval op de NSB ... De NSB was ook eerlijk en Mussert zeer zeker. Op 27 juni had hij het laatste het woord gericht tot het Nederlandse volk te Amsterdam en wie dat woord niet verstaat, moet de gevolgen maar. afwachten ... Europa zal binnenkort beginnen ten westen van de Oeral en wie niet wil medewerken 'aan de opbouw van Europa, heeft geen recht van spreken.
Mijn bezwaren tegen de reorganisatie vond hij niet zo belangrijk ... Ook over het invoeren van de groet zou nog te praten zijn; daarbij was geen haast en zou evengoed over een maand of vier kunnen."
Drie dagen voor Breunese de knoop doorhakte, was Snouck Hurgronje afgetreden. Als aanleiding gebruikte Snouck de circulaire die Breunese opjuli had laten uitgaan. Pas na bijna twee weken had hij als verantwoordelijk secretaris-generaal het stuk onder ogen gekregen waarover Breunese zo zorgvuldig jegens hem gezwegen had. Snouck had Breunese onmiddellijk bij zich laten komen en deze gezegd dat hij, vooral als officier, een volstrekt ontoelaatbare handeling gepleegd had. Eigenlijk vond Snouck dat hijzelf als secretaris-generaal de circulaire moest intrekken maar dat wilde hij, zei hij opjuli tegen zijn ambtgenoten, Seyss-Inquart niet aandoen; anderzijds wilde hij het zichzelf niet aandoen, in functie te blijven aangezien 'de geest van onze wetgeving gewapende hulp aan de vijand niet toestaat.P Zijn besluit, af te treden, stond vast; het zou nog diezelfde dag afkomen.A.v.,aug.Csg: Notulen, zç12
Met uitzondering van Rost van Tonningen en wellicht ook van Schrieke vernamen al zijn ambtgenoten dat besluit met leedwezen. Zij beseften dat het 'Nederlandse'
element in het college danig verzwakt werd; ieder voelde zich door Snoucks heengaan sterker geïsoleerd. Als gezaghebbend voorzitter had hij toch iets van eendracht weten te bewaren. Dreigde nu niet bovendien het gevaar dat de eerzuchtige, ja ietwat sinistere Rost de leiding der beraadslagingen in handen zou nemen?
Met steun van prof. van Dam wist men dat te voorkomen; afgesproken werd dat mr. Frederiks, in anciënniteit -de oudste van de leden van het college, als de nieuwe voorzitter zou optreden. Rost, woedend, deelde mee dat hij aan geen enkele vergadering die onder leiding van Frederiks stond, zou deelnemen. Deze kreeg mede de verantwoordelijkheid voor het departement van algemene zaken; het departement van buitenlandse zaken, Snoucks oorspronkelijke domein, werd in juni' 42 opgeheven.
Wij komen nu tot de poging, het Nederlandse Rode Kruis bij de strijd aan het oostelijk front in te schakelen. Inhet deel van ons werk dat gewijd zal zijn aan het lot der Nederlanders die in gijzeling of gevangenschap dan wel ter deportatie weggevoerd werden, zullen wij verscheidene aspecten van het Rode Kruis-werk. uitvoerig behandelen. Het is evenwelnoodzakelijk, hier iets over de organisatie in het algemeen te vertellen.
Het Nederlandse Rode Kruis was een vereniging die alom in den lande afdelingen had; deze waren in kringen gegroepeerd. In '40 waren er 135 afdelingen, het ledenaantal bedroeg toen 33 000. De leden betaalden een bescheiden contributie; het totaal dier contributies, gevoegd bij de opbrengst der jaarlijkse collecten, was onvoldoende om de vele werkzaamheden die het Rode Kruis verrichtte, mogelijk te maken; het verschil werd bijgepast door het departement van defensie waar de vereniging vóór de oorlog onder ressorteerde."
Afdelingen en kringen van het Rode Kruis hadden een vrij grote mate van zelfstandigheid, maar dan toch binnen de algemene beleidslijnen die door het
Na de capitulatie werden de vergaderingen van het dagelijks bestuur gepresideerd door de ondervoorzitter, mr. W. J. baron van Lynden, een een-en-zestigjarige edelman die, nadat hij zijn advocatenpraktijk neergelegd had, op sociaal gebied met name in hervormde kring actief gebleven was; hij was opperkamerheer in buitengewone dienst van de koningin. In het dagelijks bestuur zaten voorts drie medici waarvan één, de Haagse arts dr. H. K. Offerhaus, vijf-en-zestig jaar oud, tevens hoofdcommissaris voor het ziekenhuiswezen was, en twee gepensioneerde officieren; er waren ook twee verwante organisaties in vertegenwoordigd: de Johanniter Orde en de Souvereine Orde van Malta, de eerste in de persoon van de Utrechtse gedeputeerde ir. F. C. C. baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen.! Secretaris-generaal was in mei' 40 mr. dr. F. W. Donker Curtius, een Haagse advocaat die zijn Ïunctie bij het Rode Kruis combineerde met een eigen praktijk. Er was dus op het hoofdbureau geen voortdurende dagelijkse leiding aanwezig - en het werk stroomde van alle kanten toe.
Het Rode Kruis had tevoren verscheidene nuttige instellingen in het leven geroepen en in stand gehouden: voorradendepots, transportcolonnes, een bloedtransfusiedienst, noodziekenhuizen, parkherstellingsoorden, hulpposten langs de weg. Met het begin van de bezetting kwamen er nieuwe taken bij waarvan het opvangen van oorlogsgewonden en het organiseren van een informatiebureau en van een correspondentiebureau de belangrijkste waren. Er waren personen zoekgeraakt: het Rode Kruis moest trachten ze te vinden en eventueel hun terugkeer naar Nederland mogelijk maken. Tienduizenden Nederlanders wilden brieven wisselen met familieleden en kennissen die zich in staten bevonden die met Duitsland in oorlog waren: hetland bezeten had, was in 19II hersteld. De doelstellingen van beide orden waren' 41 aan Defensie onttrokken en onder Sociale Zaken geplaatst"
; de directeur-generaal van de volksgezondheid, dr. C. van den Berg, werd nu tweede ondervoorzitter.
Er was toen al gebleken dat de meeste leden van het dagelijks bestuur gevoelig waren voor Duitse pressie. Ondanks het protest van baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen (een principieel man van 'wie wij in ons vorige deel vermeldden dat hij naar aanleiding van de Ariërverklaring in oktober '
40 zijn functie als gedeputeerde neerlegde) had het bestuur zich bereid verklaard, een in opdracht van de Duitsers door twee marine-officieren georganiseerde Nederlandse Zeereddingsdienst onder verantwoordelijkheid van het Rode Kruis te laten werken. Het stond allerminst vast dat men op de vaartuigen van die dienst voldoende controle kon uitoefenen (het personeel van het loodswezen had en bloc geweigerd, zich te laten aanmonsteren) en men wist niet eens ofhet Rode-Kruis-karakter van de dienst door de Engelse regering erkend zou worden; die erkenning kwam inderdaad nimmer binnen.
Vanhet neutrale Nederland uit had het Rode Kruis in de eerste wereldoorlog op tal van wijzen humanitaire hulp verleend aan de oorlogvoerende partijen. Zo had het ook, toen Nederland nog neutraal was, begin '40 besloten tot het zenden van een '
ambulance' (eigenlijk een kleine mobiele medische eenheid) naar Finland en die ambulance was inderdaad, zij het dat Finland toen de strijd al gestaakt had, eind maart '40 vertrokken; ze keerde in september terug.
Op 10 juli '41 nu, de dag waarop de oprichting van het Vrijwilligerslegioen bekend gemaakt werd, verscheen in De Waag een artikel van een Haarlemse oogarts die bepleitte dat het Rode Kruis hulp zou verlenen bij het zenden van één of meer van dergelijke 'ambulances'
naar het oostelijk
1 VO 44/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 187). 13'zei dat het zo'
n mooie geste was en dat de ambulance daarom uitgezonden moest worden, heb ik gezegd dat het Rode Kruis er niet was om gestes te maken en dat wij bovendien naar mijn mening geen honden waren die de hand likten die ons sloeg."
Verwey's voorstel werd verworpen; twee bestuursleden stemden evenwel vóór: Thoden van Velzen en Offerhaus."
Verwey besloot, het er niet bij te laten zitten. Nog diezelfde dag bracht hij de zaak in het college van secretarissen-generaal ter sprake. Er werd daar opgemerkt, misschien ook door voorzitter Snouck, dat het zakelijk eigenlijk nauwelijks zin had, die ene Nederlandse ambulance te sturen. Maar Verwey, en niet hij alleen, zag de zaak anders, meer politiek. De vraag kwam naar voren, aldus de notulen, 'of het geen verkeerde indruk zou kunnen maken om, waar Nederland steeds naar verschillende fronten ambulances heeft gezonden' (ja, maar toen was het land neutraal geweest!), 'het zenden van zodanige ambulance thans achterwege te laten. De verantwoordelijke personen zou gewezen kunnen worden op de verkeerde indruk die het nietzenden van een ambulance in dit geval zou kunnen wekken'3 - Verwey nam op zich, nog eens met het bestuur van het Rode Kruis te spreken.
pat bestuur had, onmiddellijk nadat Verwey naar zijn departement teruggekeerd was, een brief van generaal Seyffardt ontvangen. Het was min of meer een ultimatum: binnen twee dagen wilde Seyffardt weten of het Rode Kruis bereid was, materiële en financiële hulp te bieden voor een medische afdeling van het Vrijwilligerslegioen. Dat was zelfs Offerhaus en Thoden van Velzen te gortig: per kerende post werd aan Seyffardt bericht dat het Rode Kruis alle medewerking weigerde. Seyffardt liep met die brief naar de Duitsers en in een bespreking met Wimmers Referent op medischGetuigeC.van Tuyll van Serooskerken van Zuylen,dl.c, p.De notulen van dit deel van de vergadering werden later bij het Rode Kruis verdonkeremaand; bij het departement van sociale zaken bleef evenwel een kopie bewaard.Csg: Notulen,juli'die willen pas eind augustus vertrekken en dan is de oorlog daar allang voorbij"
, maar daarom nam de Reichskommissar de zaak niet minder hoog op. Dr. van den Berg suggereerde daarop dat de Duitsers de medische voorraden van het Franse leger die zij in '40 in het zuiden van ons land aangetroffen en aan het Rode Kruis afgestaan hadden, alsnog als oorlogsbuit ten behoeve van het Legioen zouden vorderen; tegen Thoden van Velzen zei hij dat vooral niet méér mocht worden gegeven - vervolgens ging hij met vakantie. Van Lynden kwam terug en onder diens voorzitterschap moest het bestuur zich op 25 juli opnieuw over de gehele zaak beraden. Ter tafellag een formeel bevel van SeyssInquart die medewerking eiste aan een ambulance 'voor het Legioen'
; ter tafellag óók een mededeling van Verwey dat het gehele college van secretarissen-generaal voorstander was van het zenden van een ambulance 'naar het oostelijk front'
, plus een bericht van prof. François, volkenrechts-adviseur van het college, dat tegen uitzending van een ambulance 'naar het oostelijk front'
geen volkenrechtelijke bezwaren bestonden.
Het bestuur zwichtte voor Seyss-Inquarts bevel: met van Tuyll als enige tegenstemmer verklaarde het zich tot medewerking aan de ambulance van het Vrijwilligerslegioen bereid. En het bleef niet bij het afstaan van de gevorderde Franse goederen ter waarde van f 75 000: ruim f 25 000 aan medicamenten werd er aan toegevoegd en generaal Seyffardt ontmoette, schreef hij later, 'van Anfang August in Dr. Offerhaus einen vorzüglichen Mitarbeiter für die Zusammenstellung eines Peldlazaretts'»
Met name van de exploitatie van de Oekraïne, het befaamde gebied van 'de zwarte aarde'
, stelden de Duitsers zich veel voor: het moest een van de 'graanschuren'
worden van het nieuwe Europa. Zij voorzagen dat zij er een tekort zouden hebben aan leidende krachten. Derhalve was in Berlijn een naamloze vennootschap opgericht, de Ostdeutsche Landbewirtschaftungs
1 C. van den Berg: 'Over het Nederlandse Rode Kruis gedurende de bezetting en in het bijzonder over de medewerking, verleend aan de geneeskundige dienst van het 'Vrijwilligerslegioen Nederland'
, (r972), p. 4 (Doe II-68r, d-rö). 2 H. A. Seyffardt: 'Bericht', p. r7. De 'ambulance'
is in de lente van '42 naar het oostelijk front vertrokken. Het gehele personeel (louter mannen, voor de artsen onder hen had het Medisch Front van de NSB gezorgd) werd door Seyffardt op Hitler beëdigd.
De Ostland besefte dat het allerlei voordelen bood indien niet alleen Duitsers als agrarische bedrijfsleiders naar de veroverde gedeelten van de Sowjet-Unie zouden vertrekken. Kundige krachten waren in Duitsland waar zoveel mannen gemobiliseerd waren, schaars geworden. In landen als Denemarken en Nederland stond de landbouw op een hoog peil - kon men dan niet Denen en Nederlanders bij de exploitatie van bijvoorbeeld de Oekraïne betrekken? De Deense regering verklaarde zich tot medewerking bereid; wat Nederland betrof, werden de denkbeelden voorgelegd aan het Reichskommissariat en daar in behandeling genomen door het hoofd van de Hauptabteilung Erndhrung und Landwirtschaj: van Pischböcks Generalleommissa riat, SS-Oberführer Friedrich Graf Grote.
Grote was een overtuigd nationaal-socialist. Met Hitlers in 1940 gegeven en nog steeds niet gewijzigde richtlijn: dat Nederland op economisch gebied niet slechter behandeld mocht worden dan Duitsland, hield hij terdege rekening; deden zich bij de Nederlandse voedselvoorziening moeilijkheden voor, dan hielp hij ze graag oplossen. De directeur-generaal van de voedselvoorziening, ir. S. L. Louwes, kon op zakelijk gebied goed met hem opschieten; op politiek gebied lag dat moeilijker want Louwes verwachtte niet anders dan dat de bestaande centrale landbouw-organisaties (het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de Christelijke Boeren- en Tuindersbond in Nederland en de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond) vroeg of laat gelijkgeschakeld zouden worden met als gevolg dat de NSB' ers van het Nederlands Agrarisch Front onder leiding van de even rumoerige als onbekwame E. J. Roskam meer invloed zouden krijgen, althans meer last zouden veroorzaken. Louwes had de neiging, Graf Grote te vriend te houden; die neiging had hij vooral in de zomer van '41 omdat hij wist dat Duitse graanleveranties nodig waren om een verlaging van het Nederlandse broodrantsoen te voorkomen. Toen dan ook Grote hem begin juli '41 om medewerking vroeg bij het recruteren van de krachten waar de Ostland behoefte aan had, stelde Louwes zich niet op het standpunt dat de Nederlandse overheid, als ze die medewerking verleende, als medeplichtige aan de Duitse rooftocht zou gaan optreden; hij verklaarde zich tot medewerking bereid.
Natuurlijk moest de uitzending van geschikte candidaten deugdelijk voorbereid worden. Louwes vroeg een van zijn vrienden, ir. C. Staf, directeur van de Nederlandse Heide-Maatschappij, of deze die voorbereiding ter hand wilde nemen. Staf zei ja en Hirschfeld keurde de gehele opzet goed.
Op 7 juli riepen Hirschfeld, Louwes en Staf de besturen van de centrale landbouw-organisaties, het Nederlands Agrarisch Front inbegrepen, in vergadering bijeen. GrafGrote gaf er een uiteenzetting: men moest de zaak, aldus het later door Hirschfeld geschreven verslag, 'zuiver landbouwkundig'
bezien, 'de politiek in de zin van het nationaal-socialisme zou hier buiten blijven, terwijlook met de confessionele belangen ten volle rekening zou worden gehouden.'
Na Grote spraken Hirschfeld en Louwes; beiden verzochten de besturen, 'met het oog op de belangen van de voedselvoorziening . .. hun medewerking niet te onthouden."
De aanwezige NSB' ers zegden uiteraard terstond die medewerking toe, maar de overige bestuurders hielden de zaak in beraad. Een dag later, 8 juli, deed Hirschfeld van een en ander mededeling in het college van secretarissen-generaal. 'Graf Grote', zei hij daar, 'heeft namens de Rijkscommissaris uiteengezet dat, indien Nederland gelijk Denemarken in deze zou willen medewerken, Nederland een aandeel in de productie zou kunnen krijgen. Indien Nederland hierin niet zou willen medewerken, zal weinig kunnen worden gedaan voor de Nederlandse graanpositie.'
De laatste zin van deze passage luidt: 'In principe bestaat tegen de medewerking met de Duitse plannen geen bezwaar.f Was dat Hirschfelds conclusie of die van al zijn ambtgenoten? Vermoedelijk dat laatste. In elk geval opponeerde niemand, ook Snouck niet.
Een kleine week later bleek in een nieuwe vergadering dat het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité en de twee confessionele organisaties grote bezwaren hadden. Zij distantieerden zich intussen niet volledig, want toen voor de verdere voorbereiding onder Stafs voorzitterschap een aparte commissie in het leven geroepen werd, de z.g. Culano (Commissie tot uitzending van landbouwers naar Oost-Europa), verklaarden zij zich bereid, aan die commissie adviseurs ter beschikking te stellen die overigens verder 'voor de daden der commissie en voor de selectie der landbouwers'
'geen verantwoordelijkheid'
zouden dragen. Dat zeiden zij in een vergadering die op 22 juli gehouden werd. Staf deelde daar mee dat een gesloten agrarisch gebied van 500000 ha (5 000 vierkante kilometer, bijna een zesde van het toenmalige Nederland) aan Nederlanders zou worden toevertrouwd; in eerste instantie waren meer dan drieduizend bedrijfsleiders en opzichters nodig plus 'een aantal goede tractorbestuurders die weer andere tractorbestuurders kunnen opleiden'
. 'Goed begrepen moet worden'
, zei Staf,
1 H. M. Hirschfeld: 'Nota n.a.v. de brief der Zuiveringscommissied.d. 15 nov. 1945' (22 nov. 1945), p. 10 (collectie-Hirschfeld, 3 c). 2 Csg : Notulen, 8 juli 1941.'dat het hier nog geen kolonisatie, geen blijvende emigratie betreft, doch slechts gaat om tijdelijk dienstverband in het buitenland. Het is zeer we!mogelijk dat een dee! der Nederlanders die in de Oekraïne gaat werken, zich daar later in de landbouw zou kunnen vestigen. Dit is echter een kwestie welke niet eerder dan het volgend jaar bezien kan worden.'
Hadden Hirschfeld, Louwes en Staf, al die aanprijzingen ten spijt, toch het gevoel dat zij met een kwalijke aangelegenheid bezig waren? Misschien. Merkwaardig is het wèl dat Staf op de zzste juli met nadruk zei: 'De zaak moet buiten de pers gehouden worden."
Wij treffen trouwens dezelfde kenmerkende instructie in een rondschrijven aan dat Frederiks enkele weken later aan alle burgemeesters deed toekomen. Hij gaf daarin de inhoud van een brief van Hirschfeld weer die aangegeven had, aan welke kriteria candidaten moesten voldoen; de laatste zin luidde: 'Teneinde misverstanden te voorkomen, moet iedere mededeling of bespreking in de pers achterwege blijven.'2
Er kwam van de oorspronkelijke opzet niets terecht.
Enkele dagen na de bijeenkomst van de zzste juli werden het Christelijk Nationaal Vakverbond en het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond onder de NSB'er Woudenberg, commissaris van het NVV, geplaatst. Daarop volgden, in snelle successie, het leegstromen van beide organisaties, de opheffing van de werkgeversverbonden, het onder beheer plaatsen van de Katholieke Nederlandse Boerenen Tuindersbond en de oprichting van de door Roskam geleide Nederlandse Landstand. Het gevolg van dit alles was dat Staf als voorzitter van de Culano alleen met enkele hoofdambtenaren en met NSB'ers bleef zitten. Voordien was al gebleken dat landbouwkrachten uit NSB-kringen practisch de enigen waren die zich door de Culano voor de Ostland lieten ronselen. Bij de eerste gegadigden ten getale van ruim vierhonderd waren er slechts tien die niet aangesloten waren bij het Nederlands Agrarisch Front. Een eerste groep van honderd vertrok eind november uit Oldenzaal en werd de avond voor het vertrek door Staf toegesproken die 'met nadruk'
wees op de opdracht, 'mede te werken aan de voedselvoorziening van Nederland.P Medio februari '42 waren door de Culano bijna vierhonderd gegadigden naar het Oosten doorgegeven, van wie zich toen al tweehonderd in de Oekraïne bevonden. De meesten hunner
'veelal'
waren het, aldus een meer capabele kracht onder hen, 'avonturiers, hele en halve analfabeten,'!
Er kwamen nadien nog een tweehonderd anderen in Oost-Europa aan die door de Culano uitgezonden waren. Van de vierhonderd eersten keerden honderdvijftig spoedig gedesillusioneerd naar Nederland terug,' van de overigen werden enkele tientallen door Russische partisanen geliquideerd.
Het heeft zin, bij het voorafgaande een ogenblik stil te staan. Wat toont het aan? Toch niet anders dan dat na korte tijd bleek dat Seyss-Inquarts oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
, alleen maar weerklank vond in kringen van nationaal-socialisten en van a-politieke avonturiers en gedeclasseerden. Hoezeer de berichtgeving in pers en radio ook afgestemd werd op het thema dat 'Europa'
in het oosten een 'kruistocht voor beschaving en christendom'
ondernam, de brede massa was voor die propaganda immuun; zij was ook immuun voor alle pogingen om aan te haken bij de sympathie die anderhalf jaar tevoren voor de Finnen ontstaan was. Wekenlang moesten alle dagbladen dagelijks een kort citaat publiceren uit uitlatingen van Kamerleden, predikanten of anderen, daterend uit de tijd van de Russische aanval op Finland. De Finse consul, A. J. Th. van der Vlugt, hield enkele malen toespraken voor de radio om te betogen dat 'het Finse volk van heden hetzelfde volk is van een jaar geleden."
Het baatte niet. Een collecte die midden september ten bate van het Finse Rode Kruis gehouden werd, werd zulk een fiasco dat de opbrengst nimmer gepubliceerd werd.
Hoewel nadere gegevens ontbreken, willen wij wel aannemen dat men in sommige, misschien vooral orthodox-godsdienstige en politiek ultra~ conservatieve milieus waar men meer dan twintig jaar lang het communisme beschouwd had louter ais een manifestatie van de Duivel, wel vrede kon hebben met het feit dat het rijk van die Duivel opgeruimd werd. Weer anderen dachten: als Duitsers en Russen elkaar uitroeien, zijn wij twee vijanden tegelijk kwijt." Het wil oris evenwel voorkomen dat bij de brede massa in de eerste plaats het feit meetelde dat, naar spoedig bleek, de Russen
1 Brief, IS febr. 1942, van J. S. aan de Culano (a.v., 2 1). 2 Aangehaald in L. de Jong:Je Maintiendrai, dl. II, p. 45' • In het illegale blad Geïllustreerd Vrij Nederland dat uit orthodox-protestantse en gereformeerde kringen voortkwam, treft men in december '41 de volgende '
varia' aan: 'Eén Duitser schiet drie Russen neer en één Rus schiet drie Duitsers neer. Hoe is de stand? U zoudt zeggen: drie-drie. Mis: 't is zes-nul voor Engeland!'
(Geïllustreerd Vrij Nederland, 6, p. 12)'tientallen vuile brieven'
binnenkwamen 'van verblinde volksgenoten die zichzelffeliciteren met deze doden.'!
De enkele concrete cijfers die wij konden vermelden, zijn veelzeggend: op een totaal van enkele 'honderdduizenden potentiële vrijwilligers voor de militaire dienst (de Nederlandse strijdmacht had in mei '40 een sterkte gehad van ca. driehonderdduizend man) kwamen er in eerste instantie ongeveer drieduizend aanmeldingen voor het Vrijwilligerslegioen; daarvan waren er zeventig afkomstig uit de groep van enkele tienduizenden officieren en onderofficieren (beroeps- en reservekader bijeengeteld); van de vijfduizend marechaussees stelden zich ruim vijftig beschikbaar voor dienst achter het front en onder de ruim vierhonderd eerste gegadigden van de Culano waren er tien die niet uit de NSB-hoek afkomstig waren. Op politiek gebied waren er slechts twee groeperingen die zich, wat de strijd in het oosten betrof, aan Duitse kant schaarden: NSB en NSNAP. Niet-NSB'ers als Arnold Meyer, Boellaard, Breunese, Verwey, Thoden van Velzen, Offerhaus, Hirschfeld, Louwes en Staf raakten met wat zij aanvankelijk trachtten te bereiken, spoedig even geïsoleerd als Mussert en van Rappard. be brede massa hoopte niet anders dan dat de Duitse invasie van de Sowjet-Unie in een fiasco zou eindigen hetwelk het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid zou bevorderen; het verlangen naar dat herstel werd alleen maar aangewakkerd door de nieuwe dwangmaatregelen die Seyss-Inquart met zijn oproep: 'Nederlanders, blikt naar het oosten!'
liet samenvallen.