Op 7 juli riepen Hirschfeld, Louwes en Staf de besturen van de centrale landbouw-organisaties, het Nederlands Agrarisch Front inbegrepen, in vergadering bijeen. GrafGrote gaf er een uiteenzetting: men moest de zaak, aldus het later door Hirschfeld geschreven verslag, 'zuiver landbouwkundig'
bezien, 'de politiek in de zin van het nationaal-socialisme zou hier buiten blijven, terwijlook met de confessionele belangen ten volle rekening zou worden gehouden.'
Na Grote spraken Hirschfeld en Louwes; beiden verzochten de besturen, 'met het oog op de belangen van de voedselvoorziening . .. hun medewerking niet te onthouden."
De aanwezige NSB' ers zegden uiteraard terstond die medewerking toe, maar de overige bestuurders hielden de zaak in beraad. Een dag later, 8 juli, deed Hirschfeld van een en ander mededeling in het college van secretarissen-generaal. 'Graf Grote', zei hij daar, 'heeft namens de Rijkscommissaris uiteengezet dat, indien Nederland gelijk Denemarken in deze zou willen medewerken, Nederland een aandeel in de productie zou kunnen krijgen. Indien Nederland hierin niet zou willen medewerken, zal weinig kunnen worden gedaan voor de Nederlandse graanpositie.'