Toen Colijn uit Den Haag weggevoerd was, had men huiszoeking bij hem gedaan. Daarbij waren grote hoeveelheden brieven gevonden. De Sicher heitsdienst had er uit afgeleid dat Colijn blijkens de vele contacten welke hij na mei '40 onderhouden had, ook buiten zijn eigen kring (met de voormannen van andere partijen, soms ook met secretarissen-generaal), als een soort 'Statthalter der Königin' optrad." Bovendien meende men bewijzen ontdekt te hebben 'dass Colijn schon im Weltkrieg '(1914-1918) 'und bis 1940 Spionage gegen Deutschland für England betrieben hat.'3 De Bejehlshaber der Sicherheitspoiizei und des SD, Harster, had de belangrijkste bewijsstukken voor _dat alles aan de Chef der Sicherheitspolizei, Heydrich, toegezonden, Heydrich had ze aan Hitler ter lezing gegeven en van deze was instructie gekomen, Colijn intensief te verhoren. Colijn werd daartoe eind oktober' 41 naar Berlijn overgebracht" waar hij een kamer kreeg in een soort pension van de Sicherheitspolizei. Tijdens dat verblijf in de Duitse hoofdstad (waar hij; opnieuw, als hij wandelde, precies twintig kilometer moest afleggen) werden hem enkele tientallen lange verhoren afgenomen. Kennelijk kwam daarbij niets van betekenis te voorschijn, het Reichssicherheitshauptamt had althans na een maand of vier zijn belangstelling voor de 'spion' Colijn verJ.vredesvoorstel aan de Amerikaanse gezant te Madrid die zeer bevriend met RooseBusch, M.Colijn, H.Harster, W.Heydrich, R.Hitler, A.KnolIe, F.Monchy, S. J. R. deRoosevelt, F. D.Sicherheitsdienst (SD)COLIJNloren. Maar hij mocht niet naar Nederland terug. Eind maart' 42 werd hij, ergens in de heuvels van Thüringen, in het kleine plaatsje Ilmenau geïnterneerd. Hij kreeg daar weer een hotel, leeg en kil, als verblijfplaats; mevrouw Colijn mocht zich opnieuw bij hem voegen. De oude, van de wereld nagenoeg geïsoleerde staatsman kon er weinig anders doen dan wandelen (maar nu niet verder dan hij zelf wilde) en lezen. Hij las veel. Zijn geest bleef helder. Een van de hoogleraren van de Vrije Universiteit die hem begin' 44 elandestien wist te bezoeken, trof hem vol plannen en ideeën over de naoorlogse opbouw van Nederland aan. Zou hij die nog gadeslaan? Ooit nog zijn drie zonen terugzien, zijn schoondochters, bijna al zijn kleinkinderen van wie hij, doordat ze in Indië waren, sinds begin '42 niets meer gehoord had? Hij wist het niet. Zijn krachten slonken en over de duur van de oorlog was hij niet optimistisch. 'De tegenover elkaar staande krachten', zo schreef hij begin' 43 aan een familielid in Nederland, 'zijn te massaal en de opoffering waarmede gestreden wordt (Stalingrad b.v.) is te groot om een snel verloop te kunnen verwachten. Daarom reken ik maar op een verblijfhier van nog wel anderhalfjaar. Komt de vrijheid eerder, dan is het een meevaller. Overigens mogen wij beiden getuigen dat wij ons lot met bijna volkomen berusting uit' s Heren hand tegemoet zien.' 1