Eerder vermeldden wij dat aan elk van de drie legergroepen die de SowjetUnie overvielen, een specifiek doel gesteld was: de groep-Nord moest Leningrad bereiken, de groep-Mitte Moskou en de groep-Süd diende door te stoten naar de voornaamste centra van de Russische aardolieproductie in de Kaukasus. Eind augustus, na een campagne van twee maanden, hadden de drie groepen wel belangrijke vorderingen gemaakt in de richting van de gestelde doelen, vooral in die van Leningrad, maar de Russische weerstand werd veeleer sterker dan zwakker. En de Duitse verliezen stegen: aan gesneuvelden, vermisten en gewonden was het Ostheer medio augustus meer dan een tiende van zijn oorspronkelijke kracht kwijt geraakt. Nog bedenkelijker was, dat begin september van elke tien Duitse tanks waarmee de grote aanval op 22 juni ingezet was, drie kapotgeschoten of anderszins onherstelbaar beschadigd waren: de vuist die in de Blitzkrieg de krachtigste slagen placht uit te delen, werd dus zwakker.