Een deel van de contacten die men binnen de Nederlandse Unie tot 13 december' 41 legaalonderhouden heeft, is na de ontbinding in het geheimvoortgezet.
Dit contrast met Nationaal Front onderstreept hoezeer, na de crisis die op Seyss-Inquarts oproep van 27 juni ('Nederlanders, blikt naar het oosten!'
) volgde, de ontwikkeling binnen de Unie van die binnen Nationaal Front verschilde. Nationaal Front is, nadat en doordat Meyer op de vorming van een Nederlands Legioen aangedrongen had, verlopen, de Unie kwam daarentegen door de publieke weigering van het Driemanschap om steun te verlenen aan de Duitse oorlogvoering, in een positie te verkeren waarin zij duidelijk door de bezetter bestreden werd, hetgeen, zoals al bij vorige gelegenheden gebleken was, bezielend werkte op het kader en op een groot deel van de leden. Reeksen verboden volgden, alle uitvloeisel van wat men Seyss-Inquarts afknijpingspolitiek zou kunnen noemen. Enkele noemden wij reeds: sluiting van de sociale voorlichtingsbureaus der Unie en van het vormingsoord 'Wargashuysen'
, verbod van het Unie-speldje, inbeslagneming van twee nummers van het weekblad De Unie, verschijningsverbod van De Unie voor zes weken.
Op de dag waarop dat laatste verbod werd afgekondigd, 15 juli, werden ook alle aanplakbiljetten van de Unie verboden. Toen De Unie begin september weer zou gaan verschijnen, werd meegedeeld dat het blad alleen zou mogen uitkomen indien de inhoud tevoren door de Sicherheitspolizei goedgekeurd was: preventieve censuur dus. Die voorwaarde voor verdere verschijning werd door het Driemanschap afgewezen en Einthoven, Homan en de Quay deelden hun weigering per briefkaart mee aan de honderdduizenden abonné's: 'Doch al zal dan ons blad niet meer verschijnen, de Nederlandse Unie zèlf werkt onvermoeid door ... Blijft ons trouw. Wij blijven u voorgaan.'
Deze uitdagende woorden werden door Seyss-Inquart beantwoord met het opleggen van een boete van f 60 000. Wat de Unie aan reservefondsen bezat, werd op dat moment al apart gehouden om, na een verbod, de functionarissen (in het gehele land in totaal ruim driehonderd man) een bescheiden wachtgeld te kunnen uitbetalen, de f 60 000 moesten dus extra opgebracht worden. Het geld was in enkele dagen bijeen, 'het toestromen naar Den Haag van leiders van plaatselijke afdelingen die, vol trots, hun laatste contanten ter beschikking kwamen stellen, had', aldus Groeninx, 'iets bijna feestelijks."
Symptomatisch was het voor de andere
'ontelbare bewijzen van sympathie en medeleven'
werden op die dag door het Driemanschap ontvangen.' '
Tegenwerking en wanbegrip, openlijk en achter de schermen, zijn overvloedig ons deel geweest'," schreven Einthoven, Homan en de Quay in een circulaire die zij twee dagen vóór de eerste verjaardag aan het kader deden toekomen,
'maar dit alles heeft niet kunnen verhinderen dat de Unie in een jaar uitgegroeid is tot de grootste politieke organisatie die ons land ooit heeft gekend ... In laatste instantie gaat het om het zijn of niet zijn van (Nederland)" als volk en staat, om het behoud van onze eigen plaats en roeping in de wereld, om het behoud van onze eigen Nederlandse aard die wij geworteld weten in de geest van het Christeridom, de eerbiediging der persoonlijkheid en een aan zedelijke normen gebonden rechtsorde'
dit alles was, al werd hij met geen woord genoemd, rechtstreeks tegen de nationaal-socialistische bezetter gericht, en wanneer daarop dan volgde:
'Daarnaast gaat het vooral óók om het doorbreken van een nieuwe gedachte: . de gedachte van de volksgemeenschap, om een herziening van het sociaaleconomisch leven in socialistische zin, om de ordening van.een nieuwe en harmonische samenleving der volkeren'<
·dan was een zin als deze die een jaar tevoren als propaganda voor de Duitse Nieuwe Orde had kunnen worden opgevat, nu, in de zomer van '41, be
1 Rondschrijven, 14 aug. 1941, van het Driemanschap aan de gewestelijke en stedelijke commissarissen en aan de plaatselijke en districtssecretarissen (collectieH: Roelfsema). 2 Bij het gebruik van de termen 'tegenwerking en wanbegrip'
zal het Driemanschap wel in de eerste plaats gedacht hebben aan de kritiek die door voormannen van de democratische politieke partijen ·alsmede in illegale bladen van socialistische en liberale signatuur geuit was. Het Parool van 23 augustus '41 (no. 20) bevatte ook weer een scherp artikel tegen het Driemanschap waarvan de conclusie: 'Zo gaat het met deze heren van kwaad tot erger'
, althans wat de relatie met de bezetter betreft, weerlegd wordt door het beleid dat. het Driemanschap sinds eind juni gevolgd had. "In het gestencilde stuk staat i.p.v. 'Nederland'
: 'het'
; wij nemen aan dat dit een typefout is. 4 Rondschrijven, az juli 1941, van het Driemanschap aan de gewestelijke en stedelijke commissarissen en de plaatselijke en districtssecretarissen (Ned. Unie, I a). 20
Wanneer wij in dit verband een enkel cijfer willen geven, dienen wij voorop te stellen dat de gegevens van statistischeaard met betrekking tot de Nederlandse Unie hoogst onvolledig zijn; van de archieven is slechts een kleine rest bewaard gebleven. Het beeld dat er uit oprijst, vertoont regionaal nogal wat verschillen. Vast staat dat de Unie in de provincies Limburg en Noord-Brabant meer dan honderdduizend leden was gaan tellen; in Limburg overschreed het ledental in september '41 de honderdtienduizend, 'ondanks het feit'
, zo werd opgemerkt, 'dat er ook in Limburg een aantal personen waren die bedankten omdat het lidmaatschap te duur werd- of omdat het toch niets gaf en de Unie vandaag of morgen toch wel geheel verboden zou worden.P Gelderland telde toen ca. zeventigduizend leden; drie maanden later waren het vijf-en-vijftigduizend; 'actief werkzaam waren in Gelderland'
, aldus de gewestelijke commissaris, 'ca. tweeà drieduizend leden."
Van Noord-Holland (minus Amsterdam) weten wij dat het aantalleden er in maart '41 bijna veertigduizend bedroeg en acht maanden later, begin november, ca. een-en-twintigduizend+ In juni '41 telde dit gewest (het enige waaromtrent wij over precieze cijfersbeschikken) 781 kringen. Zo had Haarlem op een totaal van 7573 leden 250 kringen, Heemstede op 2671 leden 100 kringen, maar in Aalsmeer waar de Unie 344leden had, was op dat moment nog geen enkele Uniekring gevormd.P In de stad Groningen waren volgens Homan in '41-'
42 ongeveer 150 Uniekringen werkzaam. Deze cijfers, hoe schaarsook, wettigen in elk geval de conclusie dat practisch in het gehele land, zij het in sommige provincies in sterker mate dan in andere, uit de zes- tot negenhonderdduizend leden die de Unie als geheel telde,
In het algemeen had men bij die Uniekringen er naar gestreefd (bij de plaatselijke raden was trouwens hetzelfde geschied), ze zo verscheiden mogelijk van samenstelling te maken: de Unie wilde breken met de 'hokjesgeest'
die, in veel opzichten, de vooroorlogse Nederlandse samenleving gekenmerkt had; zij wilde bovendien de socialetegenstellingen' overwinnen'
en beschouwde het als een eerste stap daartoe wanneer personen, uit verschillende maatschappelijke groepen afkomstig, begrip kregen voor elkaars problemen. Dit streven was een voortzetting van hetgeen Homan met de Groninger Gemeenschap begonnen was; het sloot ook aan bij andere vooroorlogse pogingen om de Nederlandse 'verzuiling'
te doorbreken; het was, in het maatschappelijk vlak, in overeenstemming met de corporatieve denkbeelden die in katholieke kring waren gaan leven, ook bij de Quay, en het kwam tegemoet aan Einthovens hartgrondige afkeer van het 'gekonkel'
der politieke partijen welker positieve arbeid deze autoritair denkende, ongeduldige man nagenoeg geheel ontgaan was. Gedrieën wensten zij een 'nieuw Nederland'
te zien ontstaan en in het weekblad De Unie waren van meet af aan artikelen verschenen waarin richtlijnen aangegeven werden voor de opbouw van dat 'nieuwe land'
. Men had zich daarmee een ambitieus doel gesteld waarvan de concretisering bijzonder moeilijk bleek te zijn. Ten dele hing dat samen met het feit dat in het hogere kader van de Unie en vooral ook op het Haagse Algemeen Secretariaat vogels van zeer diverse pluimage bijeen zaten. Er was aan discussiesen plannen geen gebrek. zelfs werd 'in overleg en samenspraak met de leiding van de Nederlandse Unie'
1 door het lid Max van Poll, een vooraanstaande figuur in de RoomsKatholieke Staatspartij, sinds' 29 lid van de Tweede Kamer, een gloednieuwe Grondwet ontworpen die van de parlementaire demoeratie zoals zij zich in Nederland ontwikkeld had, niet veel heel Iiet-; het ontwerp kwam in
'Grondslagen van de Nederlandse Unie'
geheten. De Brouwer, de man van 'Brabantia Nostra'
had er een eerste concept voor gemaakt dat' als te veel zwemend naar fascisme'
verworpen was; verworpen als 'te behoudzuchtig'
was ook een tweede concept van de 'hand van de adviseur van het Driemanschap, Tj. Krol, een van de voormannen van de Christelijk-Historische Unie; aanvaard was tenslotte een derde concept, opgesteld door mr. E. M. J. A. Sassen, lid van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, ds. H. G. Moll van Charante, predikant te Vught, en dr. van der Wielen, leider van het scholingswerk der Unie. Op dit stuk, 'Grondslagen van de Nederlandse Unie'
, volgde nog een vijftal andere waarvan er één gewijd was aan 'De corporatieve orde'
.1 Het lijkt ons voldoende dat wij alleen op het eerste wat dieper ingaan, juist omdat er zo intensief beraad aan vooraf is gegaan en omdat men het als een synthese mag zien van de denkbeelden die bij de leiding der Unie leefden.
In deze verhandeling nu werd allereerst geconstateerd dat zich in de wereld 'een geestelijke revolutie'
voltrok: een 'reactie tegen de ontreddering waarin een tot het uiterste gedreven individualisme het mensdom heeft gebracht.' Onder de invloed van liberalisme en kapitalisme was alleen maar '
de massa' ontstaan. 'De massa'
, zo heette het,
'denkt niet en handelt niet. Men 'leidt'
haar en zij laat zich ook gemakkelijk ,leiden, mits men haar slechtsweet te 'bespelen'
. De massaheeft geen persoonlijkheid en erkent ook geen persoonlijkheid omdat de enkeling in haar ondergaat. De massa is geboren uit materiële nood, zij heeft dan ook slechts materiële idealen en is vervreemd van het geestelijke. De massa aanvaardt de dictatuur, want zij vraagt er om ... Het individu, losgemaakt van alle binding, ging onder in de massa. Deze ramp te herstellen, dit menselijk leed te helen, is de taak die het heden ons oplegt.'
Als oplossing werd gezien dat de samenleving meer organisch ingericht ' zou worden. Tegen 'het anorganische, massa-atomisme' stelde de Unie '
het organische gemeenschapspersonalisme als levensvorm en levensinhoud voor de mens'. Daarbij behield het individu overigens een 'zelfstandige verantwoordelijkheid'
die door zekere rechten gewaarborgd moest worden: in de eerste plaats de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing en de 'vrijheid om de kinderen in diezelfde godsdienst en levensbeschouwing op te voeden en te laten opvoeden; in de tweede plaats de vrije keuze vanTeksten inUnie,a.'de aanwezigheid van een gezonde Volksinvloed'
bepleit maar hoe die aanwezigheid zich positief manifesteren zou, werd in het midden gelaten; negatief werd slechts opgemerkt: 'In de fouten der vroegere parlementaire demoeratie mag tot geen prijs vervallen worden. Gezond is geen volksinvloed die de eendracht in de V olksgemeenschap zou ondermijnen. '1
Op sociaal-economisch gebied werd opgemerkt dat men de arbeid zien moest als 'dienst aan de volksgemeenschap'
; dan pas kreeg zij haar 'persoonlijkheidswaarde'
, d~ pas kon ook 'een persoonlijke arbeidsplicht'
ingesteld worden.
'In de internationale orde'
lag, zo werd aan het slot gesteld,
'voor het Nederlandse volk een grootse taak. De bodem waarin dit volk (merendeels germaans van afstamming) wortelt, ligt geografisch tussen het germaanse, romaanse en angelsaksische cultuurgebied. Zijn kritische nuchterheid deed het vreemde waarden niet afstoten, maar het goede daaruit puren. De evangelische verankering onzer nationale waarden, de vrijheidsdrang van ons volk, zijn eerbied voor overtuigingen, in anderer levensbeschouwing gegrondvest, het kritische openstaan voor invloeden en waarden van elders, doen ons voorbestemd zijn ... om een der dragers te worden van de personalistische idee der waarachtige gemeenschap en daardoor dan ook tot het vervullen van een bemiddelaarsrol tussen de volken, tot een ordestichtende functie in het volkerengeheel.'
Het zou niet moeilijk zijn, uit deze en dergelijke beschouwingen elementen
1 Medio november' 41 ontvingen de gewestelijke en stedelijke commissarissen der Unie een rondschrijven: 'De Nederlandse Unie tegenover de politieke partijen'
, waar als motto een woord van Thorbecke boven geplaatst was: 'Men stilt de honger niet met de maaltijd van gisteren'
. 'De politieke partijen hebben historisch hun taak gehad'
, stond hierin te lezen. 'In elk geval is het duidelijk dat wij, als dragers van een nieuwe tijd, met haar niet meer in zee kunnen ... Een volkse eenheid willen wij, die niet alleen maar berust op een incidenteel samengaan op opportunistische gronden, maar die wij zien als een positief goed ... Zo zien wij onze taak voor de komende tijd ... er zal gestredenmoeten worden ... En de uitslag staat ontwijfelbaar vast, want, wij weten het, de jeugd staat achter ons.'
(collectie-H. Roelfsema).
Men mag uit deze passages wel coneluderen dat de opmerkelijke groei van de Anti-Revolutionaire Partij de Unieleiding volledig ontgaan was. Dat deze leiding meende, na de bevrijding een belangrijke, wellicht een beslissende rol te zullen spelen, bleek ook uit het feit dat in de lente van '42 ten huize van Einthoven '
een heel noodministerie' op papier gezet werd, dat overigens 'onder de pannen zo goed werd verborgen dat het naderhand niet meer teruggevonden kon worden'
. (Bruna: 'De Nederlandse Unie'
, p. 267-68). 21
Heeft die scholing nu veel invloed gehad? Het is een moeilijke vraag. Zeker is het zo dat de Uniekringen door vele van de deelnemers als een volstrekt uniek gebeuren ervaren werden. 'De burgemeester', schreef Einthoven kort na de bevrijding, 'zat met de fietsenmaker en de dokter en de electricien om de tafel te praten over de toekomst van het Vaderland ... Met geen pen kan (men) beschrijven, welk een weldadige sfeer er op deze bijeenkomsten van twintig heerste. Welk een openbaring het was, walmeer werkgevers in het bijzijn van hun personeel verklaarden, gefaald te hebben in het verleden op het terrein van de samenwerking met hun arbeiders. Wanneer de arbeiders openlijk erkenden, dat ook hun houding vaak te wensen had overgelaten. Het was telkens weer verbazingwekkend om te zien hoe de mensen, mannen en vrouwen, van heinde en ver soms uren kwamen fietsen om besprekingen, waar iemand van het Driemanschap aanwezig was, bij te wonen. Er zijn maanden geweest dat ik gedurende vijf dagen per week dagelijks ongeveer vier vergaderingen van twintig man toesprak en deze mensen verbreidden dan in hun dorpen en wijken van de stad hetgeen zij hadden gehoord ... Ik had een onbeperkt vertrouwen, ik zou bijna zeggen: geloof in onze Koningin. Wij doen niet veel anders, zo zei ik in mijn honderden redevoeringen. . . dan het bouwland omploegen om het gereed te maken voor het zaad dat straks Hare Majesteit daarin zal uitstrooien.' 1
1 L. Einthoven: Memorandum (april 1946), p. 7-8 (eNU, zb). Wat Einthoven zich bij die beeldspraak voorstelde, liet hij in de lente van 1942 aan de regering weten. In zijn opdracht zond toen een relatie, ir. E. A. Plate, vanuit Zwitserland een memorandum naar Londen waarin Einthoven liet bepleiten dat luitenant-generaal b.d. M. Boerstra, oud-commandant van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, na de bevrijding 'landvoogd'
zou worden. 'Het Nederlandse volk in zijn overgrote meerderheid heeft het verlangen, dat het rijk geruime tijd na de bevrij21
'In en door de Unie'
, aldus Homan, 'zijn tienduizenden in dorp en stad bijeengebracht, dikwijls zelfs vrienden of vriendinnen geworden, die elkaar tevoren niet of nauwelijks kenden of elkaar zelfs uit de weg gingen. Arm en rijk, intellectueel en handwerker, katholiek en protestant en onkerkelijke en jood " noord en zuid, hebben elkaar hier gevonden in gezamenlijke werkzaamheid voor geheel ons volk."
Gelijk gezegd: die werkzaamheid had, voor zover zij uitscholing bestond, betrekking op de toekomst. Maar het zou toch (al ontbreekt te dien aanzien elk documentatiemateriaal) van weinig voorstellingsvermogen getuigen indien men er van uitging dat in die duizenden Uniekringen over niets anders gesproken werd dan over vraagstukken als het vooroorlogse partijwezen, de corporatieve ordening en de positie van de landbouwer in de Nederlandse samenleving. Wij zouden ons zelfs kunnen indenken dat de discussies over dit soort problemen voor talrijke deelnemers aan de Uniekringen niet meer dan een aanleiding vormden om elkaar weer te ontmoeten. Men was in zulk een Uniekring in klein gezelschap bijeen; men voelde zich gemeenschappelijk door de vijand belaagd; men had elkaar leren kennen; men durfde vrijuit spreken, en het wilons voorkomen dat de vraag of de Duitsers Moskou zouden bereiken, de jongste bijzonderheden over het optreden der NSB'ers en het protest van het Episcopaat tegen de gelijkschakeling van de katholieke vakcentrale de leden van de Uniekringen in september'
41 veel meer bezig hielden dan de ontvangen 'Grondslagen van de Nederlandse Unie'
.
Voor haar voortbestaan, ook na juli' 41, heeft de Unieleiding een prijs betaald: de prijs van zich te schikken in de door de vijand afgekondigde verbodsbepalingen; zij heeft de gelegenheid om zich met haar Joodse leden solidair te verklaren, verzuimd: zij heeft zich geschikt in de verordening die het Joden verbood, lid te zijn van verenigingen waarbij ook niet-JodenJ.21
Inderdaad, dat effect deed zich voor. Dat op 13 december' 41 het Algemeen Secretariaat in Den Haag door de Sicherheitspolizei bezet werd, dat huiszoeking gedaan werd bij de leden van het Driemanschap en bij de 'honderden gewestelijke, stedelijke, districts- en plaatselijke bureaus en dat al die kantoren mèt alle Uniewinkels leeggeroofd, gesloten en verzegeld werden, stimuleerde het kader en de actieve leden van de Unie slechts om de gegroeide banden te bestendigen. Veel Uniekringen bleven regelmatig bijeenkomen en het onderling contact tussen het Driemanschap en de belangrijkste functionarissen van de verschillende gewesten werd bestendigd. Ook bleven Einthoven, Homan, en de Quay er op uittrekken, Einthoven meestal in het westen des lands, Homan in het noorden en oosten, de Quay in het zuiden, zulks voor 'bijeenkomstenin de meest uiteenlopende omgevingen'
, aldus Homan, 'in de meest verscheiden accommodatie, steeds echter in dezelfde sfeer, steeds allen gedreven door dat hartstochtelijk verlangen naar volhouden omdat het doel zo duidelijk was."
Het vormde alles een logische ç:>vergangnaar positief verzet.
Vrijwel van meet af aan had 'in de Unie als massabeweging een verzetselement gestoken: duizenden Nederlanders hadden op grote vergaderingen, anderen, colporteurs van De Unie, hadden in gevechten met NSB' ers protest aangetekend tegen de gelijkschakelingspolitiek van de bezetter en tegen de pretenties van de NSB. Dat verzet was geen illegaal verzet. Verzet is een veelJ.' 40 en januari '
41 ook door het Driemanschap 'voor leden vande Unie verboden verklaard, zulks op straffe van royement, Inderdaad werden nadien enkele leden uit de Unie gezet, 'omdat wij'
, schreef Homan later,
'van onze plaatselijke functionarissen gehoord hadden dat zij betrapt waren (door de Duitsers) op illegaal werk, doch laat men toch begrijpen dat wij niet anders hadden kunnen handelen in de situatie van toen. Behoudens een enkel geval konden de betrokkenen hun royement, dat zij volkomen doorzagen, dan ook geheel billijken."
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan: wij achten het aannemelijk dat menig Unielid zich van het door hetDriemanschap afgekondigd verbod niets aantrok, dit nog afgezien van hetfeit dat velen dat verbod als een schijnmanoeuvre zagen. Zonder twijfel zaten er al Unieleden in enkele van de eerste illegale organisaties en aan de verboden demonstraties ten gunste van het Huis van Oranje werd door Unieleden deelgenomen in een mate, die de Sicherheitspolizei opviel. 'Die Aussenstellen berichten immer wieder', aldus de '!y[eldungen aus den Niederlanden' vlak na Koninginnedag 1941, 'dass ein Grossteil der Personen gegen die sicherheitspolizeilich eingeschritten werden muss, Angehärige der Unie sind.?
Met illegale organisaties kreeg, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, Einthoven al in een vroeg stadium contact. Daarbij ergerde hij zich vaak aan de lichtvaardigheid waarmee door hen opgetreden werd. Wanneer wij van enkele besprekingen afzien die hij in de herfst van '40 in Rotterdam voerde ter voorbereiding van een naoorlogse ordehandhaving (dit lag in de sfeer van de Ordedienst), willen wij ten aanzien van hem vermelden dat hij, volgens een in april '46 door hem geschreven memorandum, in juni '41, toen hij zich in Breukelen teruggetrokken had, in contact kwam met luitenant Erkens die aan het hoofd stond van een spionage-organisatie met verbindingen via België."
Omstreeks diezelfde tijd verleende Einthoven medewerking aan de papiervoorziening en de samenstelling van het illegale blad Bulletin dat in Maartensdijk vervaardigd werd door de gebroeders V oûte die bij de Unie aangesloten waren. Via een van de Voûte's gafhij nummers van Het Parool naar de belangrijkste Uniefunctionaris in West-Friesland door.
1 A.v" p. 216. 2 'Meldungen aus den Niederlanden', 60 (Ia sept. 1941), p. 10. a Erkens was reserve-luitenant; wij hebben hem in ons vorige deel abusievelijk als beroepsofficier en kapitein aangeduid. 21
Kort na het verbod van de Unie, in januari' 42, riep Einthoven ten huize van de Utrechtse hoogleraar prof. dr. V. J. Koningsberger 'een twaalftal vertrouwde Unie-mensen'
bijeen aan wie hij op grond van zijn langdurige ervaring bij de justitie in Indië en de politie in Rotterdam 'een cursus (gaf) in het fabriceren en verspreiden van illegale lectuur op een dusdanige wijze dat men er het minste risico mee liep.'3 Mr. C. Vlot, de vroegere gewestelijke commissaris van de Unie in de provincie Utrecht, stimuleerde hij tot het oprichten van een berichtendienst binnen de Unie 'om het moreel op peil te houden."
Dat de bezetter Einthoven als het gevaarlijkste lid van het Driemanschap beschouwde, bleek uit het feit dat hij als eerste van hen drieën in gijzeling genomen (4 mei' 42) en nadien nimmer in vrijheid werd gesteld. 'Der kommt niemals [rei', zou Seyss-Inquart gezegd hebben. Ó Toen de gijzelaars uit Gestel begin september '44 naar het concentratiekamp Vught overgebracht werden, verborg Einthoven zich in een kundig voorbereide schuilplaats; ,s nachts wist hij onder moeilijke omstandigheden te ontkomen. Hij dook onder in Den Haag.
De Quay die mèt Homan op 13 julI' 42 als gijzelaar geïnterneerd werd, mocht in de zomer van '43 naar huis gaan teneinde zich als reserve-officier te melden voor krijgsgevangenschap in Duitsland; hij meldde zich niet maar dook onder in Sevenum waar hij contacten onderhield met de illegaliteit,
Met Homan werd in maart '42 contact gezocht door kolonel Koot die hem vroeg of hij met een geheime agent (dat was Jan Emmer die op 12 maart in bezet gebied aangekomen was) mee naar Engeland wilde gaan teneinde de regering voor te lichten over de denkbeelden aangaande de naoorlogse tijd die in de Unie geleefd hadden. Homan verklaarde zich bereid en zijn vertrek leek ook Einthoven en de Quay verstandig. Het ging overigens niet door: Emmer werd eind mei gearresteerd. Medio juli '42 werd ook Homan als gijzelaar opgepakt. Tijdens zijn gijzeling kreeg hij tweemaal de gelegenheid, in vrijheid gesteld te worden mits hij zich dan binnen veertien dagen met zijn gezin in Noord-Brabant of Limburg zou vestigen en zijn adres aldaar aan het Reichskommissariat zou melden. Beide malen weigerde hij op principiële gronden, de tweede maal (maart' 44) ondanks ernstige dreigementen die door Rauter persoonlijk jegens hem geuit werden; tot zijn verrassing werd hij een maand later zonder enige voorwaarde vrijgelaten. Hij dook in Brabant onder, zamelde daar gelden in voor illegaal werk en trok in september '44 naar Groningen.
Uiteraard konden de leden van het Driemanschap na hun gijzeling geen leiding meer geven aan voortgezette activiteit in Unie-verband. En in het algemeen vormden de gijzelaarsacties van mei en juli '42 een zware slag voor de Unie want onder de ca. twaalfhonderd Nederlanders die toen in kampen in Noord-Brabant opgesloten werden, bevonden zich talrijke functionarissen en kaderleden van de vroegere Unie. Inmiddels was evenwel een soort comité gevormd dat de contacten in Unie-verband wilde aanhouden en versterken; van der Wielen, Vlot, Ruygers, Joan Willems en P. J. Schmidt maakten er deel van uit. Zij allen raakten steeds dieper in het illegale werk verzeild. Ook bij de uitgave van illegale bladen werden zij betrokken. Nadat in de eerste vijf maanden van '42 een gestencild verzetsblad verschenen was voor vroegere leden van de Unie in Amsterdam-zuid, De Schans geheten (er kunnen meer van die plaatselijke of regionale bladen geweest zijn), begonnen Vlot, een bedrijfseconoom, vroeger hoofdbestuurslid van het Nationaal Jongeren Verbond, en J. E. W. Wüthrich, directeur van een handelsbedrijf, mede op aansporen van Einthoven (wij memoreerden dit al) in mei' 42 in Utrecht met de uitgave van een gestencild Bulletin, wèl te onderscheiden van Bulletin van de gebroeders V oûte dat tot september' 41 verschenen was. Vlot en Wüthrich zonden hun blad aan enkele honderden Unierelaties in het gehele land toe. In februari' 43 lieten zij Bulletin opgaan in een gestencild illegaal nieuwsblad, Je Maintiendrai, voortzetting van BC-Nieuws ('Be'
was vermoedelijk de afkorting van 'burgerlijk contact'
). 21
Onjuist zou het zijn, het zo voor te stellen alsofhet kader van de Nederlandse Unie als zodanig in de illegaliteit gegaan is of dat, zoals met de CPN en de RSAP geschied is, rechtstreeks uit de Unie een landelijke illegale organisatie voortgekomen is; "{el is het zo dat, afgezien nog van Je Main tiendrai en Christojoor, practisch alle vormen van illegale actie steun ontvingen uit kringen waar men zich in '40-'
41 van harte voor de Unie ingezet had.
Het heeft zin, met een enkel woord op de gehele ontwikkeling van de N ederlandse Unie terug te komen. Opgezet is zij met de bedoeling om in een N ederland dat zich zou dienen aan te passen aan het Derde Rijk, een tegenwicht te vormen tegen de NSB. De noodzaak van die aanpassing (de 'erkenning der gewijzigde verhoudingen'
) stond in de eerste oproep die opjulivan het Driemanschap uitging, voorop; zij werd in augustus op publieke vergaderingen door Homan en de Quay bepleit, het was alleen Einthoven die toen reeds ook andere accenten ging leggen.
Wij hebben geen behoefte, het beleid dat zij gedrieën (nu eens gemeenschappelijk, dan weer in de combinatie twee tegen één) gevoerd hebben, hier te gaan samenvatten: elke samenvatting zou onrecht doen aan een gecompliceerde ontwikkeling die wij zo nauwgezet mogelijk weergegeven hebben. Vanprimair historisch belang lijkt ons trouwens niet wat het Driemanschap of het Algemeen Secretariaat of de redactie van De Unie gewild heeft - van primair belang is dat de Unie vrijwel van meet af aan het organisatorische kader verschafte waarin honderdduizenden Nederlanders, die van
Een van de rechrvaardigingen die de leden van het Driemanschap later naar voren gebracht hebben: dat velen 'de verkeerde kant'
zouden zijn opgegaan, als,de Unie er niet geweest was ('dan zou'
, schreef Homan, 'een geweldig aantal jongeren, .. terecht zijn gekomen bij de NSB ofbij Arnold Meyer.T) lijkt ons teveel beïnvloed door een beperkt aantal contacten en ongefundeerd. Neen, wij willen de positieve betekenis van de Unie elders zoeken: zij is als massa-beweging van meet af aan uiting geweest van een geest van verzet, zij heeft er belangrijk toe bijgedragen dat de NSB in een hoek gedrukt werd en zij heeft, vooral in de laatste fasevan haar door de bezetter getolereerd bestaan, d.w.z. van begin juli' 4I af, in eigen kring een sfeer gekend waaruit belangrijke componenten van de illegaliteit zijn voortgekomen.