Wil men het beleid van de Reichskommissar en zijn naaste medewerkers, zoals de Generalkommissare en Harster, begrijpen, dan dient men er van uit te gaan dat de Duitse eindoverwinning voor hen in '41 en'
42 even vanzelf sprak als dat de aarde om de zon draait en dat noch het feit dat Hitler de SowjetUnie in '41 niet had kunnen bedwingen, noch de omstandigheid dat de Verenigde Staten aan de wereldoorlog waren gaan deelnemen, hun vertrouwen in die eindoverwinning wezenlijk aangetast hadden. Zij bleven er in elk geval van overtuigd dat de Duitsers in Europa een volstrekt onaantastbare positie opgebouwd hadden. Van de werkelijke krachtsverhoudingen der strijdende partijen wisten ook zij niets af. Daar kwam nog een factor bij: eind' 41 was het aan Seyss-Inquart, de Generalkommissare en Harster niet alleen bekend dat in de concentratiekampen, met name in Mauthausen, vele honderden Nederlandse Joden om het leven gebracht waren, maar ook dat de gehele Joodse bevolkingsgroep welker deportatie uit Nederland naar Oost-Europa in de loop van '42 zou beginnen, daar geliquideerd zou worden. Mochten zij dat al als een heilzaam ingrijpen beschouwen, zij realiseerden zich dat dat ingrijpen zijn afsluiting vond in een massamoord waarvoor zij, zo Duitsland ooit de oorlog zou verliezen, persoonlijk ter verantwoording geroepen konden worden. Anders gezegd: in hun visie kon Duitsland niet