Artsen, tandartsen en dierenartsen waren in het Derde Rijk in nationaalsocialistischeorganisaties verenigd (de artsen bijvoorbeeld in de Ärztekammer)
tegen de oprichting van een eenheidsorganisatie voor de jeugd waarin ook de Nationale jeugdstorm van de NSB opgenomen
Wat de bezetter met de Nederlandse Volksdienst wenste te bereiken, werd begin mei '41 door Schrnidts Generalhommissariat ten behoeve van Seyss-Inquart duidelijk op schrift gesteld: er moest een vereniging opgericht worden, de Nederlandse Volksdienst geheten, die op precies dezelfde wijze moest werken als de NSV ('Nur mit deutschen Methoden wetden wir eturas erreichen') en die op het terrein van de welzijnszorg scheppen; op dat terrein waren namelijk duizenden verenigingen werkzaam. Die nieuwe vereniging moest, aldus de nota van Schmidts Generalkommissariat, eigenlijk 'N ationaal-Socialistische Volksdienst'
heten; aangezien evenwel die aanduiding 'zur Zeit noch nicht gewählt werden' kon, diende men zich met 'Nederlandse Volksdienst'
tevreden te stellen. Piek moest de leiding van die .Volksdienst krijgen; het feitelijke organisatorische werk diende men overigens aan iemand anders toe te vertrouwen: een NSB'er, afdelingschef bij het bureau van Müller-Lehning. 'Damit ist', zo heette het, 'auch die Gewähr der Zusammenarbeit mit Müller-Lehning auf die es bei der Gestaltang des Vereins wesentlich ankommt, sichergestellt ... Nicht berührt wetden sollen zunächst die konfessionellen Wohliahrtsvereine'? .
De oprichting van de vereniging 'De Nederlandse Volksdienst'
werd eind juli bekendgemaakt. Zij zou haar zorgen uitstrekken tot diegenen die
1 'Entwurf ûber die weitere Entwicklung der Winterhilfe Nederland und Gründung des Vereins 'NiederlàndischerVolksdienst', 8 mei 1941 (GKzbV, I d).'waardevol'
waren. Invaliden, zwakzinnigen, krankzinnigen, blinden en ouden van dagen behoorden daar niet toe - zieken wèl, althans voorzover zij 'Ariërs'
waren. Hier vloeide uit voort dat de leiding van de Volksdienst en zijn Duitse supervisoren hun aandacht aanvankelijk op die .landelijke organisaties concentreerden die de zieke mens hulp verleenden bij zijn genezing: de z.g. Kruisverenigingen, te weten 'Het Groene Kruis'
(algemeen) en 'Het Wit-Gele Kruis'
(katholiek). Wat 'Het WitGele Kruis'
betrof, verbood het Episcopaat in de herfst van '4I alle samenwerking met de Volksdienst - '
Het Groene Kruis' bleef over. Eerst werd getracht, de provinciale Drentse vereniging van 'Het Groene Kruis'
tot samenwerking met de Volksdienst te brengen en toen het Drentse bestuur zich op het algemeen bestuur beriep, werd dat algemeen bestuur' aan een steeds sterker druk onderworpen. Gedreigd werd met de benoeming van een 'commissaris'
, soms ook met arrestaties. Krachtig door de provinciale besturen gesteund, wist het algemeen bestuur, zij het met inzinkingen, aan aile pressie en intimidatie weerstand te bieden: na een jaar was de Volksdienst geen stap verder gekomen. De besturen van andere verenigingen, met name dat van de Nederlandse Vereniging voor Armenzorg en Weldadigheid, gedroegen zich even wakker - en och, dan hing het eigenlijk van een Duitse gril af of men het - werk kon voortzetten dan wel opgeheven werd. Dat laatste lot trof in totaal meer dan honderdvijftig charitatieve instellingen; bij een deel gingen de liquidateurs van Müller-Lehning aan de slag, andere werden, vooral wanneer zij fraaie herstellingsoorden bezaten, bij de Volksdienst ingelijfd. Als 'vereniging'
bleek deze Volksdienst spoedig een mislukking: er kwamen nl. maar weinig leden (het schijnt dat zich per I december '4I, vier maanden na de oprichting, nog geen zes-en-twintighonderd personen als lid aangemeld hadden) en' die er kwamen, waren practisch uitsluitend NSB'ers.
Eerder maakten wij er melding van dat Müller-Lehning in de zomer van '41 zijn best deed, de besturen van de Nederlandse Bond van Architecten en van het Nederlands Instituut van Ingenieurs gelijk te schakelen. Iets eerder, in mei namelijk, had hij een overeenkomstige aanval ondernomen op de Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Deze was in I849 opgericht en telde, over ruim zestig afdelingen verdeeld, een kleine zes
'de Maatschappij'
(wij zullen verder die kortere benaming gebruiken) aangesloten en ook geabonneerd op haar weekblad, het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. De Maatschappij had een hoofdbestuur dat uit negen artsen bestond die in verschillende delen van het land praktijk uitoefenden; drie leden van dat hoofdbestuur vormden het dagelijks bestuur. Een Rotterdams arts, F. A. Schahj, was in de zomer van '40 voorzitter geworden. Hij was een ver familielid van de Arnhemse oogarts dr. G. A. Schalij ; deze laatste was lid van de NSB sinds augustus' 40, werd spoedig leider van het Medisch Front der NSB en was een van de twee 'tadellose SS-Männer, weltanschaulich ganz grossgermanisch ausgerichtet' omtrent wie Rauter in september' 41 aan Himmler berichtte dat zij uit de NSB geroyeerd waren omdat zij geweigerd hadden, de banden met leden van de NSNAP-van Rappard te verbreken. Deze dr. G. A. Schalij had op de door zijn naamgenoot en familielid voorgezeten Maatschappij veel tegen. 'Het wordt'
, schreef hij eind maart '41 aan een relatie uit de NSB, 'ten hoogste tijd, aan de saboterende werkzaamheid van de Nederl, Mij. t. Bev. der Geneeskunst en andere dergelijke beroepsorganisaties een einde te maken."
Aannemelijk lijkt het ons dat dr. G. A. Schalij persoonlijk ten deze niet stil zat en dat hij contact opnam, enerzijds met obermedizinalrat dr. Gero Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit van Wimmers General kommissariat, anderzijds met Müller-Lehning die immers de bevoegdheid verworven had, zonder enige restrictie in het bestuur van alle bestaande verenigingen in te grijpen. Hoe dat zij - op 12 mei' 41 bracht dr. Reuter in Rotterdam een bezoek aan de voorzitter der Maatschappij, F. A. Schalij. en aan deze deelde hij mee dat de Maatschappij op korte termijn tussen twee mogelijkheden moest kiezen: Müller-Lehning zou haar onder een commissaris plaatsen Of het hoofdbestuur zou aanvaarden dat de leider van het Medisch Front, dr. G. A. Schalij. als adviseur in het bestuur opgenomen werd. Voorzitter Schalij riep zijn hoofdbestuur in spoedvergadering bijeen. Dr. Reuter herhaalde daar zijn eis; ondanks de oppositie van drie hoofdbestuursleden (1. Wessel uit Hilversum, dr. C. T. van Valkenburg uit Amsterdam en M. A. J. Jansma uit Warffum) die zich op het standpunt stelden dat men het onbeschaamde Duitse ultimatum naast zich moest neerleggen, koos men 'naJ.'Kritiek op de getroffen maatregelen is niet toegestaan."
Al vóór die publikatie waren in de artsenwereld berichten de ronde gaan doen dat het hoofdbestuur op smadelijke wijze door de knieën was gegaan. Hoofdbestuurders verdedigden zich hiertegen door te betogen dat wàt de 'adviseur'
ook aan de orde zou stellen, hij alléén nooit de opinies van de negen leden zou kunnen bepalen; één hoofdbestuurder meende trouwens 'dat men de leider van het Medisch Front wel tot een '
heer' zou weten op te voeden." Die argumentatie bevredigde de opposanten niet: het hoofdbestuur was voor Duitse druk geweken en waarom zou dan de aanvaarding van adviseur G. A. Schalij de laatste concessie zijn? Reeds in de tweede week van juni ontvingen tal van artsen een kort anoniem briefje waarin hun aangeraden werd, als lid van de Maatschappij te bedanken. Dat briefje was opgesteld door de Amsterdamse hoogleraar prof. dr. G. C. Heringa samen met zijn collega prof. dr. J. J. G. Borst en de Amsterdamse medicus dr. F. Wibaut; zij hadden hun inlichtingen gekregen van de opponerende leden uit het hoofdbestuur die het ook geheel met hun advies eens waren.
Van de mededelingen die in het nummer van 14 juni van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde opgenomen waren, werd door vele artsen met verontwaardiging kennis genomen. Men had het gevoel dat men door het hoofdbestuur zonder slag of stoot aan de vijand uitgeleverd was. Eén dag
1 Ph. de Vries: Me 1941-1945, p. 8-II. 2 A.v., p.'legale'
brochures tegen het NVV van leer getrokken was. Hartstra en Pannekoek stelden samen een geharnaste brief op die voor alle artsen in Nederland bestemd was en nadat zij met die brief bereikt hadden, dat de Hengelo'se en Almelo'
se artsen en bloc uit de Maatschappij traden, nam Hartstra Scheps in de arm; samen met een NVV-bestuurder uit Goor, J. B. Vlam, zorgde deze er voor dat de bijna zesduizend leden van de Maatschappij binnen enkele dagen de door de twee Twentse medici opgestelde brief in hun bus vonden. 'De gelijkschakeling van onze Maatschappij is begonnen!'
zo las men. 'Juist door de oude naam te handhaven sticht men de grootste verwarring. Het voorbeeld van het NVV is in deze leerzaam. . . Vele afdelingen in den lande hebben reeds besloten, en masse te bedanken. Laat hen niet in de steek. Volg hun voorbeeld, weiger iedere concessie, licht het publiek zoveel mogelijk in opdat men wete waarover het gaat ... Bedenkt dat onze houding voor alle ware Nederlanders een aansporing zal wezen om zich te bezinnen op de eigen houding, een aansporing o~ te volharden in de strijd die iedere Nederlander op eigen wijze heeft te voeren, een strijd die gaat om het behoud van onze nationale waarden. Laten wij niet achter blijven bij onze arbeiders en onze kunstenaars.' Laten wij tonen dat wij niet uitgeleverd wensen te worden aan onze volksvijanden: de NSB.'·
Nog voor deze brief ontvangen en gelezen was, had het bestuur van de afdeling Haarlem en omstreken van de Maatschappij (voorzitter: J. Roorda) aan de leden meegedeeld dat het afgetreden was. In Nijmegen trok de voorzitter zich terug, in Den Haag ging de internist dr. W. F. Noordhoek Hegt er toe over, collega's per brief aan te sporen, de Maatschappij te verlaten. Hetzelfde deed de demissionaire voorzitter van de afdeling Haarlem, Roorda, die onderling overleg bepleitte van alle besturen die het beleid van het hoofdbestuur verwierpen. Daar drong ook een schoolarts uit Deventer op aan, J. J. Brutel de la Rivière. In een brief aan aarzelende collega's
1 Dat laatste sloeg op de eersteprotesten tegen de oprichting van een Kultuurkamer uit de periode april-mei I94I. 2 Tekst in Doc II-64,'de vuurproef'
gesteld was:
'Wij behoren tot de vooraanstaandegroepen van de maatschappij en nemen onder deze, zowel door onze getalsterkte als door ons persoonlijk en intiem contact met de bevolking, een zeer bijzondere plaats in. De bevolking wil in de doktoren mensen zien die zij hoogacht ... Wat wij doen of niet doen, is van belang voor de geest van de bevolking."
Uiteraard drong veel van die agitatie tot het hoofdbestuur van de Maatschappij door; begin juli riep het de voorzitters van alle afdelingen in Amsterdam in vergadering bijeen. De discussieliep er hoog op. De meerderheid van het hoofdbestuur verweet de opposanten dat zij het bestuur van de Maatschappij met al haar instellingen (het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde bijvoorbeeld en het weduwen- en wezenfonds) lichtvaardig op het spel zetten - de opposanten wierpen de meerderheid van het hoofdbestuur voor de voeten dat de beginselen van goed Nederlanderschap verzaakt waren. Tenslotte werd gestemd. Daarbij verwierf het hoofdbestuur op een motie die zijn beleid goedkeurde, slechts een derde van de stemmen. Desniettemin besloot de meerderheid van het hoofdbestuur, op de ingeslagen weg voort te gaan: dr. Schalij bleef gehandhaafd als adviserend lid.
Gevolg hiervan was dat de drie leden van het hoofdbestuur die van meet af aan SChalij's opneming afgekeurd hadden (Wessel, van Valkenburg en Jansma) aftraden en dat enkele voormannen van de oppositionele stroming die al na afloop van de vergadering van begin juli samen overlegdhadden, besloten, een soort comité te vormen om leiding te geven aan de gemeenschappelijke contra-actie. Daarbij kwam een groep uit het westen des lands die Roorda om zich verzameld had, in contact met een uit het oosten waarin Brutel de la Rivière en een arts uit Zwolle, dr. J. C. Ph. Eeftinck Schattenkerk, als gangmakers optraden. Zij en anderen bleven hun collega's opwekken, de Maatschappij te verlaten. Steun ontvingen zij daarbij van het Episcopaat dat op zijn indrukwekkend, op 3 augustus voorgelezen mandement inzake de gelijkschakeling van het RKWV een uitspraak liet volgen, die voor de katholieke artsen van veel belang was: het bestuur van de Rooms-Katholieke Artsenvereniging werd namelijk gemachtigd, aan de leden mee te delen dat zij naar het oordeel van het Episcopaat de Maatschappij dienden te verlaten zodra dr. Schalij of een andere NSB' er '
cornmissaris' zou worden. Nu was het zo ver nog wel niet, maar het door het EpiscopaatAangehaaldinde Vries:p.4 2
Het hoofdbestuur (de plaatsen van de drie afgetredenen waren inmiddels door drie oud-voorzitters ingenomen) besloot tot een laatste middel om duidelijkheid te verwerven inzake de krachtsverhoudingen: het riep een buitengewone algemene ledenvergadering bijeen. Vrezend dat die vergadering in een demonstratie tegen de NSB' er dr. Schalij zou uitlopen, zorgde dr. Reuter er voor dat zij verboden werd. Dat verbod leidde er toe dat vooral in enkele grote afdelingen (Amsterdam en Rotterdam bijvoorbeeld) de opposanten het pleit wonnen; begin september hadden van de bijna zesduizend leden van de Maatschappij niet minder dan vier-en-dertighonderd voor het lidmaatschap bedankt. Daarmee was het beleid van het hoofdbestuur op overtuigende wijze gedesavoueerd. Het trok daar ook de eonsequentie uit: op 17 september trad het af; alleen de lopende zaken zou het nog afhandelen.
Drie dagen eerder, op zondag 14 september, had in Utrecht een conferentie plaatsgevonden waar diegenen die van juni af in hun afdeling of streek leiding gegeven hadden aan het verzet tegen het beleid van het hoofdbestuur, duidelijke besluiten genomen hadden inzake hun verdere actie. De grondslag voor die besluiten was enkele weken eerder in het stationskoffiehuis te Zutfen gelegd waar Roorda (die met vakantie in Lochem was), Brutel de la Rivière en Eeftinck Schattenkerk samen een schema opgesteld hadden voor een aparte illegale organisatie ten behoeve van het artsenverzet die prompt ook al een naam gekregen had: Medisch Contact.
Wellicht was het geen toeval dat juist die naam gekozen werd. Want wat personen als de drie die in Zutfen de hoofden bijeenstaken, in alle conflicten die zich binnen de Maatschappij ontwikkeld hadden, constant gehinderd had, was dat men in het ene deel des lands niet wist hoe er in het andere gereageerd werd. Wat men aan inlichtingen had gekregen, was vaak een zaak van het toeval geweest en in elk geval had niemand geweten hoe nu eigenlijk de medici als groep op het beleid van het hoofdbestuur gereageerd hadden. De drie beseften dat hun eventuele verdere actie alleen succes zou hebben indien deze de steun kon ontvangen van de grote meerderheid der Nederlandse artsen: elke arts moest weten dat zijn collega's naast hem stonden. Betrouwbare informaties en een goede coördinatie zou men evenwel alleen dan krijgen wanneer men een snel en effectief werkend systeem voor onderling contact zou kunnen opbouwen - Medisch Contact; die naam was eigenlijk hoogst toepasselijk.
Voor de bijeenkomst die op zondag 14 september in Utrecht ten huize van de arts H. P. ten Cate gehouden werd, hadden de initiatiefnemers ver43'Het MC'
, zo was tevoren in aantekeningen vastgelegd,
'is officieus. Namen van vertrouwensmannen en plaatsen van samenkomst worden zo min mogelijk genoemd. Geen reglementen, geen verkiezingen, geen bestuur. Zo min mogelijk wordt op schrift gesteld, geen giro, geen kasboeken. Men zij zeer discreet met brieven, telefoon enz. Geen getypte of gedrukte kennisgevingen aan de groepsleden. De berichtgeving geschiedt mondeling' dit betekende dat een z.g. estafettedienst in het leven geroepen moest worden. Bepaalde consignes zouden door de leiding van de organisatie ('het centrum'
) doorgegeven worden aan de districtsvertrouwensmannen en door dezen aan de groepsvertrouwensmannen (in kleine plaatsen werd één groep opgericht, in grote waren verscheidene groepen noodzakelijk); elke groepsvertrouwensman zou dan zijn boodschappers ('estafettes'
) bijeenroepen en hun de consignes dicteren. 'Na gebruik worden de gedicteerde berichten door de estafettes vernietigd.' Diezelfde weg zou '
het centrum' in omgekeerde richting kunnen gebruiken voor het inwinnen van inlichtingen.' Dit schema werd in Utrecht aanvaard. Men besloot er voorts dat per 'lid'
van Medisch Contact in eerste instantie een rijksdaalder contributie geïnd zou worden en tenslotte dat de artsen onderling al hun collega's, Joodse en niet-Joodse, zouden helpen die door maatregelen van de bezetter in moeilijkheden zouden komen te verkeren. Ziedaar de grondslag waarop in september '4I het eerste '
centrum' aan het werk ging. Roorda, Brutel de la Rivière en Eeftinck Schattenkerk maakten er deel van uit; versterking kregen zij in de personen van prof. Heringa, dr. Noordhoek Hegt, het oppositionele hoofdbestuurslid Wessel en een tweede Haarlemse medicus naast Roorda: dr. H. Wamsteeker. Op zaterdag 4 oktober; bijna drie weken na de bijeenkomst van I4 september, kwamen de districtsvertrouwensmannen opnieuw in Utrecht bijeen, evenals de eerste keer bij de arts ten Cate (later in '4I werden de bijeenkomsten te Utrecht naar het huis van de arts P. H. Ronge verplaatst). Het 'centrum'
kon op die tweede bijeenkomst meedelen dat binnen afzien. bare tijd de uitvaardiging te verwachten was van een verordening waarbij een Artsenkamer opgericht zou worden die onder leiding van een NSB'er zou staan en waarvan alle artsen automatisch lid zouden zijn. Men besefte dat dit slechts een eerste stap was en dat ongetwijfeld pressie uitgeoefend zou worden op de Nederlandse artsen om zich te eonformeren aan de praktijken waartoe medici zich in het Derde Rijk leenden, zoals het sterili
1 A.v., p. 1 67-7 2• 43'centrum'
en de districtsvertrouwensmannen waren er van overtuigd, een zo groot deel van de artsen achter zich te hebben dat besloten werd, nog voor de 'publikatie van de verordening inzake de Artsenkamer een protestbrief bij SeyssInquart in te dienen waaraan men lijsten met handtekeningen van alle artsen die het met de brief eens waren, zou toevoegen. 'Indien gij mans ons, doktoren', zo eindigde die brief, 'gaat stellen onder de tucht van een met autoritaire macht bekleed staatslichaam, bestaat voor ons maar al te gegronde reden voor de vrees, dat ambtenaren, aan wie onze gedachten en onze gevoelsoverwegingen vreemd zijn, zich gaan mengen in de behandeling onzer zieken en van ons directe of indirecte medewerking geëist zal worden aan maatregelen die met ons geweten en maatschappelijk inzicht in strijd zijn.
Met een beroep op de heiligste en menselijke rechten, overtuigd daarbij te spreken in overeenstemming met de wens van het Nederlandse volk, verzoeken wij u met de meeste aandrang ons vrij te houden van de gewetensdwang waarmee uw artsenverordening ons bedreigt.
Gebonden als wij ons weten aan de eed of de plechtige belofte waarmee wij ons ambt hebben aanvaard, gevoelen wij ons verplicht, u te verklaren dat wij trouw zullen blijven aan de hoge normen waarop sinds mensenheugenis ons beroep heeft gerust en dat wij in de uitoefening van ons beroep nimmer andere overwegingen zullen kunnen laten gelden dan zulke welke gerechtvaardigd zijn door ons geweten, ons plichtsbesef en onze wetenschap.' 2
Eind oktober ontvingen de districtsvertrouwensmannen deze brief van het 'centrum'
; het 'centrum'
had er de tekst van de nog niet verschenen verordening aan kunnen toevoegen waar het via Haagse relaties de hand op had kunnen leggen. Vier weken later werd opdracht gegeven, door middel van de estafettes de handtekeningen van alle artsen te verzamelen behalve de Joodse; men wist dat zij niet als lid van de Artsenkamer beschouwd zouden worden, men wenste hen bovendien niet aan extra risico's bloot te stellen.
1 Tekst a.v., p. 172-73. 2 A.v., p. 239-40.'centrum'
ook meegedeeld dat het protest alleen dan aan Seyss-Inquart overhandigd zou worden, 'indien minstens drieduizend leden hun handtekening zouden gevel!'.
Drieduizend - dat zou iets meer zijn dan de helft.
Er waren in totaal in ons land ca. vijf-en-zestighonderd artsen; trok men de ca. driehonderdzeventig Joodse artsen en de ca. honderdzestig 'foute'
artsen daarvan af (uiteraard zou men die laatsten, voorzover bekend, bij geen enkele actie inschakelen), dan kwam men op een kleine zesduizend artsen, leden en niet-leden van de Maatschappij, die hun handtekening zouden kunnen plaatsen. De afloop was bemoedigend: vierduizendtweehonderdeen-en-zestig artsen bleken bereid te zijn, aan de actie deel te nemen, meer dan 70% dus, en op 5 december overhandigden prof Heringa, Noordhoek Hegt en een arts uit Castricum, H. M. J. M. Leenaers, de protestbrief samen met een keurig kistje waarin zich de lijsten met handtekeningen bevonden, aan een ambtenaar van het Reichskommissariat; Seyss-Inquart konden zij niet te, spreken krijgen - zij lieten hun visitekaartjes voor hem achter. Intussen dreven zij de beleefdheid niet zo ver dat zij aan het Reichskommissa riat ook meedeelden dat 'het centrum'
er voor gezorgd had, dat de tekst van de protestbrief in vele duizenden exemplaren in het gehele land verspreid zou worden.
Twee weken later, 20 december, werd de artsenverordening gepubliceerd.' Zij hield in dat het bekendmaken van medische geheimen 0.111. aan de Sicherheitspolizei voortaan niet meer strafbaar zou zijn en zij riep twee nieuwe lichamen in het leven: de Nederlandse Artsenkamer ('elke arts is lid der Kamer'
) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenfondsartsen: iedere arts die in '41 als ziekenfondsarts werkzaam geweest was (dat gold voor veruit de meeste artsen) zou automatisch lid van die vereniging zijn. De combinatie van de Artsenkamer en van de nieuwe vereniging van ziekenfondsartsen (die alle rechten, goederen en verplichtingen van de Maatschappij overnam die ontbonden verklaard werd) was uiteraard geen toeval: de meeste artsen ontleenden een aanmerkelijk deel van hun inkomen aan de behandeling van fondspatiënten. De bedoeling van de combinatie was, de arts er als lid van de vereniging toe te bewegen, zich als normaallid van de Artsenkamer te gedragen. Beide 'lichamen werden onder een en dezelfde NSB'
er geplaatst: de Haagse uroloog C. C. A. Croïn, plaatsvervangend leider van het Medisch Front (waar de 'tadellose SS-Mann' dr. G. A. Schalij als leider vervangen was door een NSB-arts die meer met Mussert in de pas liep: dr. K. Keyer). Croïn werd president van de Nederlandse
1 va 226/41 (Verordeningenblad, 1941, p.'leider'
van de Nederlandse Vereniging van Ziekenfondsartsen. Krachtens het leidersbeginsel kreeg hij het in zijn twee functies volledig voor het zeggen - en nog' op de dag waarop hij zijn nieuwe bevoegdheden verwierf, bepaalde hij dat alle artsen die in '41 bestuursfuncties bekleed hadden hetzij in de Maatschappij, hetzij in de onder haar ressorterende ziekenfondsen (die bijna de helft van alle ziekenfondsleden omvatten) voorlopig verplicht waren, onder zijn toezicht die functies te blijven uitoefenen.
Het 'centrum'
van Medisch Contact bleef hier het antwoord niet op schuldig. Het adviseerde de artsen, zich bij de inschrijving als lid van de twee nieuwe organisaties neer te leggen, doch daar overigens geen enkele actieve medewerking aan te verlenen. 'Voor dwang en dreiging'
, aldus een eind december verspreid estafette-bericht,
'bukken wij niet. Aaneengesloten als wij zijn, verbonden door onze principes en het besef van onze plicht en ons recht als vrij Nederlands arts, zal terreur door ons met opgeheven hoofd gedragen worden ... De heer Croïn zal kennis maken met oud-Vaderlandse deugden die hij weliswaar zelf vergeten en verraden heeft, maar die in de Nederlandse artsen nu meer dan ooit levend zijn.'!
Het 'centrum'
deed meer: het gaf via zijn vlot werkende verbindingen alle artsen ook in overweging, persoonlijk Croïn een kort briefje te sturen met de mededeling dat men niet bereid was, zijn bevelen en aanwijzingen te volgen. Dit leek iets riskanter dan de handtekeningen-actie, die trouwens gevoerd was vóór de verschijning van Seyss-Inquarts verordening. Zou de gevraagde mededeling niet beschouwd kunnen worden als 'sabotage'
van door de Reichskommissar in het leven geroepen instellingen? De groep van ruim twee-en-veertighonderd slonk, maar toch niet in sterke mate: in januari ontving Croïn van ca. vijf-en-dertighonderd artsen de brieven waar het' centrum'
op aangedrongen had.
Misschien was het vooral die tweede actie welke de Duitsers stimuleerde tot tegenmaatregelen. Het medisch verzet heeft zich door grote zwijgzaamheid omtrent de eigen organisatie gekenmerkt, maar het schijnt dat een van de artsen die aan enkele besprekingen in Utrecht bij ten Cate en Ronge deelgenomen had, aan derden verteld had wie daar de voornaamste woordvoerders geweest waren. Brutel de la Rivière, Roorda en Wessel werden begin februari '42 samen met ten Cate en Ronge gearresteerd en in het concentratiekamp Amersfoort opgesloten en toen bleek dat daar enkele dagen eerder prof Heringa binnengebracht was (zijn arrestatie had met de activiteit van het 'centrum'
niets te maken; wij komen er nog op terug),
1 Tekst in Ph. de Vries: Me 1941-1945, p. 182-83.'centrum'
achter het prikkeldraad.' De resterende drie: Eeftinck Schattenkerk, Noordhoek Hegt en Wamsteeker wisten drie vervangers te vinden: Leenaers (een van d~ aanbieders van het protestschrijven aan Seyss-Inquart), dr. F. Wibaut uit Amsterdam en dr. A. W. M. Pompen uit Deventer. De gehele organisatie die men sinds september '41 met zoveel zorg en voorzichtigheid in het geheim opgebouwd had, bleefintact. En de strijd tegen de Artsenkamer zou voortgezet worden!
Op het verdere lot van deze Kamer alsmede op de Kamers van Dierenartsen, van Tandartsen en van Apothekers, die in februari en maart' 42 ook al bij verordening opgericht werden, komen wij in ons volgende deel terug.