De Nederlander die niet tot een vervolgde groep of een verboden organisatie behoorde en die niet op de een of andere wijze de wetten overtrad, c.q. de bezetter trachtte te dwarsbomen, had van de organisaties en instituten die wij in dit hoofdstuk geschetst hebben, niets te duchten. Zij bezorgden hem wèllast en ergernis. Het was een ergernis, te constateren dat Nederlandse politie-organen bijvoorbeeld door het uitvoeren van arrestaties in dienst van de vijand stonden, het was lastig dat men steeds zijn persoonsbewijs bij zich moest hebben en dat men zich herhaaldelijk aan het controleren van dat bewijs moest onderwerpen.
Maar voor tien-, later honderdduizenden anderen lag de zaak anders. De verscherpte controle-maatregelen vormden een ernstige bedreiging voor al diegenen die wèl tot een vervolgde groep of een verboden organisatie behoorden of die wèl de wetten overtraden dan wel de bezetter trachtten te dwarsbomen. Wat het overtreden van de wetten betreft, willen wij als onze algemene indruk weergeven dat de politie, door de Duitse toezichthouders opgejaagd, veelal tegen kleine overtredingen scherper optrad dan vóór de
'normale'
misdaad eerder minder dan meer doeltreffend was dan tevoren: de politie had er eenvoudig geen tijd voor en de misdadigers, met name de dieven, traden met groter brutaliteit op. De toenemende schaarste en de talloze distributiebepalingen riepen bovendien een omvangrijke economische criminaliteit in het leven; daar komen wij in ons volgende deel op terug.
Wat wij nu hier zouden willen onderstrepen, is dat de verscherpte controle vooral een gevaar betekende voor de leden van vervolgde groepen (men kan naast de Joden ook aan de asocialen en aan de Zigeuners denken) alsmede voor diegenen die door eigen activiteit de bezetter afbreuk trachtten te doen of van wie een dergelijke activiteit verwacht werd: de preventief gearresteerden zoals de communisten die eind juni '41 opgepakt waren, dan de gijzelaars, voorts de duizenden, later tienduizenden bedrijvers van illegale activiteiten en tenslotte de onderduikers wier aantal van enkele tienduizenden tot enkele honderdduizenden groeide. Hun aller doodsvijand was de Sicher heuspolizei. Want wij moeten toch bij uitstek in de Sicherheitspolizei de motor zien van het Duitse repressie-apparaat, het werkelijk actieve element - actief overigens binnen het algemene kader van de politiek van het Reichs leommissariat. Ook dan immers wanneer de repressie-acties uitgingen van Berlijn, in het bijzonder van het Reichssicherheitshauptamt, moet in het oog gehouden worden dat de verantwoordelijkheid voor hun uitvoering in bezet gebied in laatste instantie bij de Reichsleommissar lag. Die verantwoordelijkheid wordt door het feit dat Seyss-Inquart er soms in slaagde, bepaalde repressie-acties te voorkomen of te beperken, onderstreept.
Welnu, die Sicherheitspolizei was, zoals wij betoogd hebben, numeriek zo zwak dat zij alléén volstrekt niet bij machte was, de effectieve controle uit te oefenen die voor de Duitse politiek een eerste vereiste was. Wel kon zij bij bepaalde acties een beroep doen op de medewerking van de Ordnungs polizei (men denke slechts aan de razzia's in de Amsterdamse Jodenhoek die aan de Februaristaking vooraf gingen) en soms konden leden van die Ordnungspolizei, de 'Grünen', assistentie verlenen bij straatcontroles, bij het ophalen van Joden en bij het opsporen van onderduikers- dat alles nam niet weg dat de Sicherheitspolizei bij haar repressieve acties in de eerste plaats aangewezen was op de medewerking van het Nederlandse overheidsapparaat en dan speciaal van de politie. 'Die Hauptstütze der deutschen Stärke im polizeiliclien Sektor und darüber hinaus war', aldus Lages, 'die niederländische Polizei. Ohne sie wäre leein 10 Prozent der desasehen Besatzungsaujgaben zu
1 Op de Arbeitskontrolldienst die eind' 43 en op de Landwacht die begin '
44 actief werd, komen wij in een later deel terug.
Die uitlating moge in haar algemeenheid juist zijn, zij is niet volledig. De politie heeft bijvoorbeeld met de invoering van het persoonsbewijs niets te maken gehad. Dat was een aangelegenheid waarmee de rijksinspectie van de bevolkingsregisters en die bevolkingsregisters zelf zich dagelijks bezig hielden en wij menen dat er geen politieman, geen V-Mam1, zelfsgeen provocateur geweest is die de Nederlandse zaak een zo onmetelijke schade berokkend heeft als de schepper van het persoonsbewijs, Lentz, die niets met de politie te maken had. Of men denke aan de Jodendeportaties. Zeker, in Amsterdam werden de Joden door de politie uit hun huizen gehaald en naar de Hollandse Schouwburg gebracht, maar het was de gemeentetram die hen naar het Centraal Station en het waren de Nederlandse Spoorwegen die hen naar Westerbork vervoerden. Lages' constatering met betrekking tot de politie (' ohne sie wäre kein 10 Prezent der deutschen Besatzungsaujgaben zu erfüllen gewesen) slaat, dunkt ons, minder op de politie dan wel op het gehele Nederlandse overheidsapparaat en de daaronder ressorterende diensten en bedrijven.
En in nog een opzicht schiet de constatering van Lages tekort: ze is te globaal. De ontwikkeling die zich binnen de politie voorgedaan heeft van een vrijwel algemene collaboratie tot individueel verzet komt er niet in tot uiting. Men treft met name in '41 en '
42 in de Duitse rapporten menige uiting aan die van grote tevredenheid over het optreden der politie getuigt. "Meldungen van abgesprungenen englischen Fliegern kommen', zo lezen wij in een rapport uit juni '41, 'aft van der holländischen Polizei die sich auch er folgreich an der Suche und Pestnahme beteiligt ... Klagen über holländische Be horden ader Polizei sind seuen.? Twee maanden later (augustus '41): 'Die holländische Polizei, in erster Linie die Marechaussee, ist den Kommandanturen bei Verkehrsregelung, Plakatenanschlag, Sabotageaufklärung, Fahndung usw. unentbehr/ich.'3 Ruim een jaar later (oktober' 42): 'Die Fahndungsaldionen nach abgesprungenen engliseken Fliegern wurden von der holländischen Polizei mehrjad: schon von sich aus eingeleitet, ehe überhaupt von der Kommandantur eine entsprechende Mitteilung ergangen war.'4 Dergelijke loftuitingen zal men voor' 43, '44 en '
45 vergeefs in de Duitse rapporten zoeken. Voor de politie geldt wat men voor het gehele Nederlandse overheidsapparaat stellen kan:aug.'bonnenkraken'
, Duitse opdrachten werden vertraagd - of, als het even kon, in het geheel niet uitgevoerd, personen die men arresteren moest, werden gewaarschuwd, arrestanten liet men ontsnappen - of men sloot zich met medenemen van zijn wapenen bij de illegaliteit aan. Menige politieman liep bij dat alles tegen de lamp. Daardoor alsmede door het feit dat hier en daar principieel denkenden al veel eerder de dienst verlaten hadden, ging de kwaliteit van de politie er in de loop van de bezetting niet op vooruit. Onvermijdelijk was tevens dat zij een steeds slechtere naam kreeg. Enerzijds hing dat hiermee samen dat het percentage NSB' ers en Duitsgezinden onder de politie beduidend hoger werd dan onder de bevolking als geheel en dat het bovendien vrij algemeen bekend was dat zich onder die NSB'
ers en Duitsgezinden verscheidenen bevonden die zich voor de kwalijkste taken leenden; anderzijds was van belang dat de assistentie die de politie aan de bezetter verleende, in tegenstelling tot die welke de bezetter van andere onderdelen van het overheidsapparaat ontving, steeds zichtbaar was voor het grote publiek.
Bij dat alles verliezen wij niet uit het oog dat de politie als geheel mèt het gros der bevolking liever vandaag dan morgen bevrijd zou zijn. Wij haalden zojuist een uit augustus' 4I daterend Duits rapport aan: 'Die hollán dische Polizei, in erster Linie die Marechaussee ... ist unentbehrlich.' Maar daar volgde op:
'Dass beigrossen Feinduntemehmunoen die mit einer allgemeinen Aufstandsbewegung im Lande verbunden sind, auf die holländische Polizei und die hollëndischen Behörden ebensowenig Verlass ist wie auf die übrige Bevölkerung, ist den Wehrmacht- und Orts kommandanten wohl beleannt.»
Het was Rauter en de zijnen óók bekend. Inapril' 4I werd in de wekelijkse vergadering van de leiding van het departement van justitie met de procureurs-generaal als de mening van '
de Duitse autoriteiten' weergegeven, 'dat de politie in het algemeen veel te deutschfeindlich is.'2 Diezelfde opvatting bleek uit een van de lezingen die Rauter, gelijk eerder vermeld, door een officier van de Ordnungspolizei voor leden van de Nederlandse politiekorpsen liet houden. In zijn tweede lezing (die in juli '4I in vertaling rondgezonden werd) betoogde deze spreker onder meer dat de politie de 'dode wets
1 A.v.: Nr. 14, p. 10. 2 Vergad. p.g.: Notulen, 17 april 1941, p.
bepalingen' vullen moest met'
de levende geest der ware volksgemeenschap'.
'Er moet helaas geconstateerd worden'
, aldus die vertaling,
'dat dit hier dikwijls nog niet zo is. Men ziet en hoort weliswaar het dode bevel
maar men bemerkt, bespeurt geen levende uitvoering Of gelooft de politie
man bijvoorbeeld dat hij zijn plicht gedaan heeft, wanneer hij bij de avond
controle aan de Kaag eenvoudigweg bij de zeil- en andere watersportbeoefenaars
gaat zitten, bier drinkt, hoera'tjes op de koningin uitbrengt en eventueel nog op
de Duitsers scheldt, in plaats van de voorgeschreven ontruiming uit te voeren?'
En dan het groeten! 'Met een eerlijk en open oog moet gegroet worden.
Maar niet, zoals dit helaas geconstateerd kan worden, gedwongen, verbeten
en met afgewende ogen." Eind '41 werd voor politiemannen de gelegenheid geopend, een cursus
in een buitenlandse taal te volgen. 'Bij de opgave aan welke cursus men wil
deelnemen, is gebleken', deelde Broersen aan de procureurs-generaal mee,
'dat men voor het Duits zo goed als geen interesse heeft, terwijl de belangstelling voor het Engels geweldig blijkt te zijn."
Dat was veelzeggend. En niet minder veelzeggend was het dat, alle aansporingen ten spijt, in de late zomer van' 43 de groetplicht nog steeds zo veelvuldig genegeerd werd door leden van het Amsterdamse politiekorps, dat de waarnemend politiepresident de waarschuwing deed uitgaan dat een ieder die de groetplicht blééf verwaarlozen, aan de Sicherheitspolizei voorgeleid zou worden. En ziedaar dus het probleem: men diende de vijand en haatte hem tegelijk. Lag de zaak anders bij allen die aan Wehrmacht-orders werkten? In wezen niet - maar toch in zoverre wèl, dat het pijnlijker en vernederenàer was, ten behoeve van de vijand arrestaties te produceren dan onderdelen voor veldgeschut of militaire schoenen. Wij zijn er dan ook van overtuigd dat de voortgezette dienst voor menige politieman een steeds toen~mend gewetensprobleem gevormd heeft - een probleem dat eigenlijk alleen opgelost werd door diegenen die de dienst verlieten of die, in dienst blijvend, bewust en waar zij maar konden, personen die door de Sicherheitspolizei gezocht werden, waarschuwden en een maximum aan hulp beden aan de illegaliteit . . Dat is niet ielden gebeurd; het zegt toch wel iets dat zich op een totaal van 1 671 personen die in het kader van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de Landelijke Knokploegen het leven lieten (1943-45),
1 'Nederlandse vertaling van de tweede voor de Nederlandse politie door Haupt mann der Schutzpolizei Schönfelder gehouden voordracht' (juli 1941), p. 19-20 en 27 (eNO, 353 b). 2 Vergad. p.g.: Notulen, 18 dec. 1941, p. 8.
Hoe kwam dat?
Op één factor wezen wij al: de maatschappelijke gebondenheid. Ook de politieman moest eten en drinken; hij had veelal een gezin waar hij voor zorgen moest. Waar kon hij werk vinden als hij ontslag nam? Zou hij dan niet werkloos blijven en in het kader van de arbeidsinzet naar Duitsland uitgezonden worden? Het is geen toeval dat het verzet bij de politie eerst tot duidelijke ontplooiïng kwam in de fase waarin organisaties ontstaan waren die onderduikers effectief konden opvangen.
Als tweede factor, belangrijker wellicht nog dan de eerste, zien wij de geest waarin de politieman gevormd was: een geest van strikte gehoorzaamheid aan de superieuren. 'De ambtenaar van politie'
, aldus een van de artikelen uit de aan iedere politieman bekende ambtsinstructie, 'voert een hem verstrekte opdracht stipt en zonder tegenspraak uit.'
Stellig, ook alle andere ambtenaren waren gehouden, de hun verstrekte opdrachten uit te voeren, maar in hun ambtseed of -belofte ontbraken de woorden 'stipt en zonder tegenspraak'
- woorden die aanduiden dat het voor de politieman alsnormaal beschouwd was, af en toe opdrachten uit te voeren waar hij innerlijk bezwaren tegen had. Eigenlijk was hij een burgerambtenaar die in een militairgetinte hiërarchie opgenomen was.
Het hing met die hiërarchie samen dat het element van onderschikking bij de politie veel markanter was dan in andere takken van het overheidsapparaat: de superieur was zichtbaar een hogere in rang en zijn bevelen waren het die 'stipt en zonder tegenspraak'
uitgevoerd moesten worden. Het is de Duitse bezetter in het algemeen te stade gekomen dat de leiding van dat Nederlandse overheidsapparaat in de eerste fase van de bezetting van allen die bij de overheid in dienst waren, loyale medewerking eiste aan reeksen maatregelen die evident in het belang van de Duitse oorlogvoering waren, maar de bezetter heeft toch vooral geprofiteerd van het feit dat diezelfde eis, zonder dat enige restrictie gemaakt werd, ook kenbaar gemaakt werd door diegenen die aan Nederlandse kant voor het politiebeleid verantwoordelijk waren: de secretarissen-generaal Tenkink en Frederiks. Kwalijke opdrachten die de eenvoudige agent van politie moest uitvoeren, hadden als regel een lange hiërarchische weg doorlopen; hij ontving ze vandoordat de Knokploegen die het gevaarlijkste werk deden.igraag ex-politiemannen'Den Haag'
ontvangen had. Het feitelijke voorbeeld dat de superieuren gaven, was voor die eenvoudige agent van veel betekenis. 'Veelal'
hebben, aldus Langemeyer (en achter dat 'veelal'
plaatsen wij, zeker wat de periode' 40-'
43 betreft, een groot vraagteken), de superieuren 'de tactiek gevolgd van een eis van de bezetter niet spoedig rondweg te weigeren, maar die wel door te geven met een veelbetekenende blik die dan moest zeggen, dat mislukken van de uitvoering meer welkom zou zijn dan het volbrengen. Als die blik nu maar altijd veelbetekenend was geweest! Vaak was zij dat niet, omdat de betrokkene zijn ondergeschikten niet geheel vertrouwde, en dan is niet zelden uit overmatige zorg voor eigen veiligheid een bevel als ernstig gemeend gegeven dat grote verwarring stichtte in de geesten van ondergeschikten die wisten dat hun chef in zijn hart aan de goede kant stond en die uit zichzelf wel bereid zouden zijn geweest, het gevaar te lopen dat met sabotage van het bevel verbonden was. En aan wat de goeden deden, ontleenden dan de halfgoeden en slechten een voorwendsel om geheel onbeperkt nog veel meer te doen."
Ja, 'die zorg voor eigen veiligheid'
verdient nog wel een extra accent. 'Overmatig'
zouden wij haar, in tegenstelling tot Langemeyer, niet willen noemen. De politie wist zich op alle niveaus scherp gecontroleerd; zij wist door haar veelvuldig contact met de Sicherheitspolizei ook nauwkeuriger dan andere groepen ambtenaren wat er kon gebeuren indien men op 'sabotage'
betrapt werd. Of de gemiddelde politieman 'flinker'
was dan de gemiddelde Nederlander, willen wij in het midden laten - vaak wist hij wel preciezer waar hij bevreesd voor moest zijn. En daar wàs hij dan ook bevreesd voor.
Wij willen onze beschouwingen met twee opmerkingen eindigen.
De eerste is, dat het aantal arrestanten van de Sicherheitspolizei in het jaar '41 (dat in dit deel centraal staat) met sprongen steeg: van bijna driehonderd in begin december' 40 (cijfers voor eind december ontbreken) tot meer dan acht-en-twintighonderd eind december' 41. 2 Dat laatste cijfer vormde een momentopname. Er waren naast de meer dan acht-en-twintighonderd
En onze tweede opmerking is dat de volgzaamheid, maar nu niet alleen van de politie maar van het gehele Nederlandse overheidsapparaat, een noodlottig effect gehad heeft bij de verwezenlijking van dat andere hoofdpunt dat men naast de gelijkschakeling op Seyss-Inquarts politieke program kon aantreffen: de [odenvervolging, Geen bevolkingsgroep is van de verscherpte controle zozeer het slachtoffer geworden als de Joodse, en dat hing samen met het feit dat de geneigdheid tot daadwerkelijk verzet zowel bij de bevolking als binnen het overheidsapparaat eerst duidelijk naar boven kwam in een periode waarin de meeste Joden gedeporteerd waren - gedeporteerd uit het land waar veruit de meesten hunner zich vóór de bezetting bij uitstek