De formidabele en verrassende Japanse aanval op de Amerikaanse Pacific vloot in haar basis Pearl Harbor maakte op zondag 7 december' 41 in de Verenigde Staten een einde aan een periode van onzekerheid, zij het dat het een periode geweest was waarin president Franklin D. Roosevelt wel al enkele jaren duidelijk gemaakt had dat hij zich tegen de machtspretenties zowel van Japan als van Duitsland en Italië wenste te verzetten. Dat verzet was aanvankelijk louter een verzet met woorden geweest. De van interventie afkerige gezindheid van het grootste deel van de Amerikaanse publieke opinie vormde een factor waarmee Roosevelt op het terrein van de buitenlandse politiek bij elke beslissing en bij elke uitspraak rekening moest houden. Hij kon zich eerst iets verder voorwaarts wagen toen die publieke opinie, wel nog steeds gekant tegen directe deelneming aan de oorlog, in de herfst van '40 van een duidelijke sympathie voor Engeland ging getuigen. In ons vorige deel memoreerden wij al dat, eigenlijk in aansluiting op contacten die in ' 38 gelegd waren, van eind januari tot eind maart' 41 het gehele oorlogsperspectief in diep geheim door Amerikaanse en Engelse militaire delegaties in Washington doorgesproken werd. Daarbij werd men het, schreven wij, op één punt niet eens: de Engelsen wensten dat de Amerikanen de verdediging van de grote Britse basis Singapore als een aangelegenheid van primair belang zouden beschouwen, maar hier werd door president Roosevelt en zijn militaire raadgevers niet voor gevoeld: belangrijke Amerikaanse steun aan de defensie van een zo verre basis zou, zo meenden zij, tot versnippering van krachten leiden. Overigens bereikten Amerikanen en Engelsen op aile hoofdpunten overeenstemming: zouden de Verenigde Staten rechtstreeks in de oorlog betrokken worden, dan zou men eerst Italië en Duitsland trachten te verslaan; uiteindelijk zou men in Europa een groot offensief tegen Duitsland inzetten, en daartoe moesten in of bij Europa (in Frans Noordwest-Afrika bijvoorbeeld) posities veroverd worden van waaruit men dat offensief zou kunnen lanceren - een offensief van welks noodzaak overigens de Engelsen niet overtuigd waren.
Deze afspraken werden in de lente van '41 door Churchills War Cabinet goedgekeurd. In Washington werden zij eind mei officieel goedgekeurd door de Amerikaanse minister van marine, Frank Knox, en begin juni door de
Uiteraard was het zowel voor Engeland als voor de Verenigde Staten een feit van kardinale betekenis dat Duitsland er op de zzste juni een vijand bij kreeg: de Sowjet-Unie. De 'opinie van de meeste Engelse en Amerikaanse hoge militairen: dat de Russen het wel niet lang zouden kunnen bolwerken, werd door Churchill en Roosevelt niet gedeeld. Los daarvan leek het hun wenselijk dat Duitsland, Italië en Japan nog eens uitdrukkelijk geconfron,teerd werden met het feit dat er tussen Engeland en de Verenigde Staten van een groeiende solidariteit sprake was. Begin augustus '41 kwamen zij, beiden door hun belangrijkste adviseurs vergezeld, in een conferentie bijeen die aan boord van twee oorlogsschepen gehouden werd welke voor de kust van New-Foundland voor anker lagen. Roosevelt had de Engelsen tevoren doen weten dat hij, wat Amerika's feitelijke deelneming aan de oorlog betrof, nauwelijks verder wilde gaan dan hij al gedaan had; hoogstens was hij bereid, de Amerikaanse vloot in de 'Atlantische Oceaan verlof te geven, in het zeegebied tot Ijsland te patrouilleren: daar hadden de Amerikanen het Engelse garnizoen door een eigen garnizoen vervangen. De militaire besprekingen ter conferentie hadden dus weer in hoofdzaak betrekking op een nogal vage toekomst en bij die besprekingen manifesteerde zich dezelfde tegenstelling die in januari-maart al bij het stafoverleg te Washington aan de dag getreden was: de Amerikanen hielden het voor onvermijdelijk dat men vroeg of laat met miljoenenlegers de Wehrmacht in Europa moest verslaan; de Engelsen daarentegen, nog steeds onder de indruk van de bloedige verliezen .die zij in de eerste wereldoorlog geleden hadd~n, beschouwden zulk een grote invasie als onaantrekkelijk en trouwens ook als onnodig. 'We do not foresee vast armies of infantry as in 1914-1918', zo heette het in het rapport van de Engelse Chiefs of Staff dat ter conferentie voorgelezen werd. 'The forces we employ will be armoured divisions with the most modern equipment. To supplement their operations the local patriots must be secretly armed and equipped so that at the right moment they may rise in revolt/» Ook in andere opzichten werden de denkbeelden die de Engelsen al eerder ontwikkeld hadden, herhaald: men moest Duitsland blijven blokkeren en
'Atlantisch Handvest'
, op 12 augustus op naam van Roosevelt en Churchill gepubliceerd. Er werden hierin enkele belangrijke richtlijnen aangegeven voor ~en naoorlogse wereld, die gekenmerkt moest worden door democratie, vrijhandel en betere economische samenwerking. Van actueel politiek belang waren eigenlijk alleen drie elementen uit de verklaring: ten eerste dat Roosevelt, zich verder verwijderend van het Amerikaans isolationisme, samen met Churchill een toekomstprogram de wereld inzond; ten tweede dat dat program een zinspeling bevatte op de gedwongen naoorlogse ontwapening van de aggressor-staten (Duitsland, Italië en Japan) ; ten derde dat er letterlijk in gesproken werd van 'de volledige vernietiging van de Nazi-tyrannie'
. Een formulering als deze laatste was de publieke opinie in bezet Nederland uiteraard welkom, maar kwam overigens geenszins aan haar ongeduld tegemoet. Dagelijks stonden de kranten vol berichten over de verwoede strijd aan het oostelijk front. - -waar bleef het ingrijpen van de westelijke democratieën? Men wilde van Churchill en Roosevelt geen woorden horen, maar daden zien.
Menigeen in bezet gebied was er in de zomer van '41 van overtuigd dat de Engelsen spoedig in West-Europa'
zouden Ianden. Het leek onbegrijpelijk dat zij daar niets zouden ondernemen terwijl het gros van de Wehrmacht gebonden was door de strijd met de Russen. Inderdaad had Churchill op onmiddellijke actie aangedrongen. Daags na de invasie van de Sowjet-Unie had hij de Chiefs of Staff geïnstrueerd, na te gaan of men met vijf-en-twintig .J tot dertigduizend man een grootscheepse raid kon uitvoeren in de buurt van Calais. Het kon niet. Hem werd meegedeeld dat men in totaal slechts vijftot zesduizend man zou kunnen overzetten die onmiddellijk door de Duitsers in de pan gehakt zouden worden; bovendien zou men met die operatie het verlies riskeren van alle beschikbare landingsvaartuigen die in reserve moesten
Zeker, de Engelse oorlogsproductie kwam in '41 op gang, maar het was in veel opzichten toch nog slechts een begin. Dat de Engelsen in '40 bij de evacuatie van het vasteland zware verliezen geleden hadden, wist men in bezet gebied; men realiseerde zich evenwel niet, hoeveel tijd het zou vergen, nieuwe divisies te formeren en deze zodanig te oefenen en uit te rusten dat zij tegen de Duitsers opgewassen zouden zijn. Churchills War Cabinet gaf zich hier alle moeite voor. De gehele bevolking, mannen èn vrouwen, werd bij de oorlogsinspanning ingeschakeld - vrouwen alleen niet voorzover zij de zorg voor kleine kinderen hadden. Uiteindelijk zou zelfsbijna een derde (32%) van de totale bevolking, kinderen en ouden van dagen inbegrepen, hetzij in de strijdkrachten, hetzij in de oorlogsindustrie opgenomen zijn. Gemiddeld werd door vrouwen vijftig, door mannen drie-en-vijftig uur per week gewerkt, en miljoenen moesten daarnaast nog vele uren per week dienst doen bij de luchtbescherming of in de Home Guard. Inspanning genoeg! Maar modem oorlogsmaterieel vergt voor zijn ontwikkeling en serieproductie een aanzienlijke tijd - niet maanden, maar jaren. Op nieuwe machines, nodig voor de vervaardiging van nieuwe typen vliegtuigen en tanks, moest men als regel een vol jaar wachten, soms nog langer. Waren die machines afgeleverd, dan traden bij de productie menigmaal ernstige tegenslagen op. Van de drie typen zware bommenwerpers die in '37 bij de Britse vliegtuigindustrie besteld waren en waarvan de aflevering in '
40 had moeten beginnen, kwam het eerste type dat bruikbaar was, de tweemotorige Halifax, pas in '41 in zekere aantallen beschikbaar. Hinderlijk was mede dat ten aanzien van veel nieuwe wapenen, nauwelijks nadat ze afgeleverd waren, door de strijdkrachten wijzigingen geëist werden.'
Vooral de Britse tanks gaven aanleiding tot klachten: ze waren mechanisch minder betrouwbaar dan de Duitse, minder wendbaar en, vooral, met een veel te licht kanon uitgerust.
Hoe gering het offensievevermogen van de Engelsen was, bleek in' 41 op twee oorlogsterreinen: in het gebied van de Middellandse Zee en bij de bombardementen op Duitsland.
Wat het eerste betreft, willen wij er aan herinneren dat de Engelsen in april en mei, tot diepe teleurstelling van de bevolking in bezet Nederland, Griekenland en Kreta hadden moeten ontruimen en dat zij in Noord-Afrika
1 Zo kwamen er tussen' 40 en '
44 van één vliegtuigmotor, de Merlin, een-en-veertig verschillende types, van de Spiifire-jager twintig, van de Churchill-tank elf.
WaveU die, na een reeks overwinningen, alleen maar nederlagen geleden had, werd begin i uli als opper bevelhe b ber naar Brits-Indië gezonden, generaal Claude Auchinleck, een voorzichtig, misschien wel te voorzichtig strateeg, volgde hem op. Door de aankomst van versterkingen uit Engeland en de Britse Dominions en van militaire vrachtauto's en vliegtuigen uit de Verenigde Staten kreeg Auchinleck een strijdmacht onder zijn bevelen die heel wat geduchter was dan die waarmee Wavell in december'
40 zo onvervaard tot de aanval overgegaan was. Maar de situatie was veranderd. Auchinleck had in de woestijngebieden van Noord-Afrika niet alleen militair onbekwame Italianen tegenover zich, maar Italianen èn .militair bekwame Duitsers. Bovendien moest hij, ook toen hij in de zomer het verzet van de VichyFransen in Syrië bedwongen had, rekening houden met de mogelijkheid dat de Duitsers via Turkije, wellicht ook van het gebied van de Kaukasus uit een offensief zouden inzetten. In augustus moest hij troepen afstaan om samen met de Russen de voornaamste punten in Perzië te bezetten (de Duitse invloed in Perzië moest gebroken en van de Perzische Golf tot de Kaukasus een nieuwe toevoerlijn voor de Russen opgebouwd worden) - kortom: Auchinleck voerde, zo voelde hij het, de strijd in de Westem Desert terwijl hem één hand op de rug gebonden was. Dat was een klemmende reden waarom hij zich niet wilde overhaasten. Een nieuwoffensief teneinde de Duits-Italiaanse strijdmacht te vernietigen en Tobroek te ontzetten, leek hem alleen verantwoord wanneer succes door grondige voorbereiding verzekerd zou zijn. Hij was dan ook ongevoelig voor de pressie die Churchill op hem uitoefende. Want de Britse premier was zich terdege bewust dat de Engelse militaire prestaties pover afstaken bij de Russische; met verlangen keek hij naar een klinkende overwinning in Noord-Afrika uit, elke week uitstel was hem eigenlijk een week teveel.
Het werd midden november voor Auchinleck tot de aanval durfde over
VII. De frontposities in Noord-Afrika, april 1941 en eind januari 1942
gaan. Numeriek waren de Britse en de Duits-Italiaanse strijdmachten ongeveer even sterk: beide telden zij tussen de honderd- en honderdtwintigduizend man. De Britten bezaten meer tanks, maar de Duitse tanks waren niet alleen kwalitatiefbeter doch Rommel hanteerde ze ook veel bekwamer dan zijn Britse tegenstander die de neiging had, ze in groepen te verdelen in plaats van ze te concentreren op het beslissende punt. Het gevolg was dat Auchinlecks strijdmacht er na weken van soms verwoede strijd wel in 'slaagde, Tobroek te ontzetten en Rommel vele honderden kilometers terug te werpen maar van een vernietiging van diens leger was geen sprake; begin januari'had de Duitse veldheer bij El Agheila stellingen betrokken waarachter hij zijn troepen kon hergroeperen. Hij had ongeveer een derde van zijn strijdmacht verloren en zijn verliezen waren bijna het dubbele geweest van de Britse, maar hij had zijn nederlaag 'beperkt weten te houden.
Trouwens, nog vóór Auchinleck zijn offensief ingezet had, waren door Hitler enkele besluiten genomen die Rommels positie op korte termijn belangrijk zouden versterken. In september en vooral in oktober hadden de Duits-Italiaanse convooien naar Libye zware verliezen geleden, mede door'dat de Engelsen het waagstuk ondernomen hadden om bij Malta, midden op de route naar Libye, een smaldeel van twee Iichte kruisers en twee tor
Geheel op eigen initiatief (hij had niemand om verlof gevraagd, zelfs Hitler niet), ging Rommel nog in januari .'42 weer in het offensief; pas een kilometer of zeventig ten westen van Tobroek, bij Gazala, wisten de Britten hem tegen te houden. Auchinleck hield er al rekening mee dat Tobroek opnieuw in gevaar zou komen; hij gaf instructie, de vesting in dat geval niet opnieuw blijvend te verdedigen. De Britse marine was nu zo zwak in het oosten van de Middellandse Zee en de Luftwaffe zo sterk dat het uitgesloten leek dat men Tobroek opnieuw van Alexandrië uit maandenlang zou kunnen bevoorraden. En zo waren, wat de strijd in Noord-Afrika betrof, de Brittenbij het begin van de lente van '42 niet wezenlijk verder gekomen dan aan het einde van de zomer van '
40.
De oorlogshandelingen in de Noordafrikaanse woestijn waren d~or de Nederlanders' in bezet gebied in gespannen aandacht gevolgd. Van de factoren die op de achtergrond een bepalende rol speelden, waren slechts ;veinigen zich bewust; de zware verliezen die de Navy in de Middellandse
Misschien is in bezet gebied het psychologisch effect van de berichten omtrent het Engelse luchtoffensief tegen Duitsland daarom zo groot gebleven omdat' bij die berichten van geen duidelijke weerlegging sprake kon zijn. De fantasie kon er zich onbelemmerd meester van maken en die fantasie vond ook voedsel in de herinnering aan het bombardement van Rotterdam op 14 mei '40. Hoorde men's nachts Engelse bommenwerpers op weg naar Duitsland, dan kon men zich haast niet anders voorstellen dan dat deze in de Duitse steden een verwoesting teweeg zouden brengen welke op zijn minst van dezelfde orde van grootte zou zijn als die welke de Maasstad getroffen had. De bemoediging die van het motorengeronk van de toestellen der Royal Air Force uitging, kon men eigenlijk niet missen: het was een hoorbaar bewijs dat Engeland doorvocht en dat, zo meende men, Duitsland zwaar geteisterd werd. 'Ik zit mezelf juist af te vragen waar de RAF toch blijft en meteen, kwart over tien, daar hoor ik', schreef begin' 42 een inwoner van Kampen in zijn dagboek, 'het eerste geronk van Britse bommenwerpers. 'Meneer'
, zei iemand maanden geleden tegen me, 'als ik '
s avonds in bed lig en ik hoor ze overkomen, de Engelsen, dan is 't net of ik ze '
t Wilhelmus hoor zingen!' '
1
In feite hadden, ook in '41, de Britse bombardementen op Duitsland niet veel om het lijf.
In januari had Bomber Command van de Royal Air Force instructie gekregen, de zeventien Duitse installaties voor de productie van synthetische benzine systematisch aan te vallen. Acht lagen er te ver weg maar als men de negen
1 A. van Boven: Jan Jansen in bezet gebied, p. 109.
Dit onderzoek leidde er toe dat men naar middelen ging zoeken om van Engeland uit de bommenwerpers effectiever tot boven hun doelen te dirigeren. Voorts kwam men tot de conclusie dat men die doelen aanzienhjk ruimer nemen moest: in plaats van fabrieken moesten steden gebombardeerd worden; fabrieken waren blijkbaar moeilijk te raken, steden daarentegennauwelijks te missen. Drie-en-veertig steden werden daarvoor uitgezocht en men meende dat men ze als centra van oorlogsindustrie zou kunnen uitschakelen indien men er zes maanden lang per maand in totaal zo 000 ton aan bommen op kon laten vallen. Daarbij baseerde men zich op het effect dat één zware Duitse aanval in november' 40 gehad had op de Engelse industriestad Coventry.' Afgezien van het feit dat deze vergelijking een wel heel smalle basis had, 1 In Coventry werd de grootste Engelse fabriek voor de productie van dynamo's verwoest. Dat leidde tot een achterstand van eenjaar in de productie van vliegtuignlotoren.'41 dat dat doel onmogelijk vóór 1 juli '
43 bereikt kon zijn. En tenslotte waren in '41 ook de leveranties van Amerikaanse bommenwerpers ver bij de verwachtingen ten achter gebleven: men had er per 1 augustus bijna 650 moeten ontvangen, er waren 69 gearriveerd. Churchill zelf ging af en toe twijfelen aan het effect van het luchtoffensief tegen Duitsland, maar, aldus de historicus Gwyer: 'The bomber remained the primary offensive weapon, if only because no other existed."
Veel schade bracht dat wapen in '41 aan Duitsland niet toe.
Boven ons land verschenen in '41 niet alleen Engelse bommenwerpers maar soms, en dan vooral overdag, ook lichtere toestellen. Ze werden dan telkens door de radarposten die de Duitsers aan de kust geïnstalleerd hadden, waargenomen: jagers stegen op om ze te onderscheppen en aan te vallen; elke Einflug werd nauwkeurig geregistreerd, Wij bezitten de totaalcijfers van die Britse vluchten o.m. over de periode 1 april' 41 - 1 mei'
42 en daaruit blijkt dat van het totaal, 6603 vluchten (hoofdzakelijk vluchten over Nederland naar Duitsland), meer dan de helft, 3376, plaatsvond in de drie maanden juni, juli en augustus '41. In de zes maanden november '41 t.e.m. april '42 (maanden waarin de Geallieerden alleen maar van tegenslagen en nederlagen wisten te berichten) waren er in totaal slechts 1497 Einflüge.
Bij die Einflüge werden vele malen aanvallen uitgevoerd op doelen aan of bij de kust, maar werden ook bij twee gelegenheden Nederlandse steden getroffen: eind augustus Maastricht door 'een Engelse bommenwerper die
1 Gwyer: Grand Strategy, III, I, p. 37.'Niemand ziet hier'
, noteerde een Rotterdamse arts, 'het nut van zo'
n aanval in (hoewel er ook wel Duitse doelen zouden zijn 'geraakt), integendeel, zelfs wanneer misschien een belangrijk strategisch doel zou zijn getroffen, dan nog is dit onsecure bombarderen van dichtbewoonde stadswijken niet te verantwoorden (en dat door onze bondgenoot!). Iedereen is onder de indruk en is er vol van. Velen verlaten de stad voor goed of gaan 's nachts uit logeren elders.'
2
Die neiging, Rotterdam te verlaten, werd versterkt toen Radio Oranje zes dagen na het bombardement, op 9 oktober, een officiële regeringsmededeling uitzond waarin aan de burgerbevolking het niet op te volgen advies gegeven werd, 'de omgeving der havens langs de Nieuwe Waterweg en die der rangeerterreinen van Rotterdam'
te verlaten.ê
1 De bezetter ging van de lente van '41 af rekening houden met de mogelijkheid dat door Engelse bombardementen, maar ook bijvoorbeeld bij een herhaling van de Februaristaking, schade toegebracht zou worden aan openbare nutsbedrijven. Teneinde die in voorkomende gevallen snel te herstellen, werd in mei' 41 door het Reichskommissariat besloten om in aansluiting op de Technische Nothilfe die in Duitsland bestond, in ons land een 'Technische Noodhulp'
in het leven te roepen. Deze orgànisatie kreeg in zestig tot zeventig steden aparte groepen die in districten samengevat waren. De landelijke leiding was Duits, de districts- en groepleiders waren meestal Nederlanders. Functionarissen en leden (eind' 41 bijna vierhonderd Duitsers en bijna drie-en-dertighonderd Nederlanders) waren allen vrijwilligers, de Nederlanders onder hen aanvankelijk bijna uitsluitend NSB'ers; later kwamen er ook anderen bij die als 'noodhulpers'
gevrijwaard waren van uitzending naar Duitsland. Leden konden een opleiding krijgen die eenjaar duurde; in de zomer van '44 werd een kleine groep naar Duitsland gezonden. De posten van de Technische Noodhulp waren kenbaar gemaakt met blauwe vlaggen - de vlaggen die bij de Nederlandse Unie in beslag genomen waren en waar men een ander embleem op genaaid had. 2 H. Mees: Mijn oorlogsdagboek, p. 186 (4 okt. 1941). 3 Het was deze mededeling die voor de ministers Steenberghe en Welter aanleiding werd, uit het kabinet-Gerbrandy te treden. Wij komen hier in deel ç
Of de bovengeciteerde arts inderdaad de algemene stemming in Rotterdam weergegeven heeft, weten wij niet. Plausibellijkt het ons dat men elders in het land toch eerder geneigd was, de aanval op Rotterdam als een noodzakelijke en nuttige oorlogsoperatie te beschouwen. Trouwens, in het gehele land en ook in Rotterdam gingen spoedig geruchten de ronde doen dat de Engelsen in de nacht van 3 op 4 oktober uitsluitend militaire doelen geraakt hadden en dat de doden onder de burgerbevolking het gevolg waren geweest van Duitse bommen: in de periode waarin de Engelsen boven Rotterdam verschenen waren, twee uur lang, zouden de Duitsers van de gelegenheid gebruik gemaakt hebben om van nabije vliegvelden eigen bommenwerpers de lucht in te sturen met opdracht, Rotterdamse stadswijken te treffen. In de regeringsverklaring van 9 oktober was daar als mogelijkheid van gerept ('wij willen aannemen dat in dit geval de Duitsers zelf geen bommen op Rotterdam hebben laten vallen'
), Sluyser stelde het in 'De Flitspuit'
als een feit voor en de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool sloten zich daar in hun commentaren bij aan. Het Parool wist te vertellen dat in Rotterdam een patronaatsgebouw geraakt was waar 'tal van Duitse weermachts- en marinekabels samenkwamen ... Juist de treffer op dit, midden tussen de woonhuizen staande gebouw bewijst hoe nauwkeurig de Britse piloten hun doel weten te treffen.'!
Wat hun koopvaardij betreft, kwamen de Engelsen er in de tweede helft van '41 beter voor te staan dan in de eerste. In de eerste waren zij, zoals wij in hoofdstuk I uiteengezet hebben, bezig, de Battle of the Atlantic te verliezen, maar van de zomer van '41 af bleken nieuwe verdedigingsmaatregelen effectief te zijn. De convooien werden straffer georganiseerd en er werd voor gezorgd dat er overdag steeds vliegtuigen in de buurt waren die de U-Boote noopten, diep onder water te blijven. Alleen midden op de Atlantische Oceaan resteerde een gebied van een 500 km breed dat voor de toenmalige vliegtuigen te ver uit de kusten lag om er regelmatig te patrouilleren. Daar concentreerden zich de U-Boote, maar in die eoncentratie waren zij kwetsbaarder; ook moesten zij een veel grotere afstand afleggen dan vroeger om hun jachtterrein te bereiken. Naast dit alles werden de eerste kleine escorte-vliegdekschepen in dienst gesteld; kleine patrouillevliegtuigen ging men ook met katapulten lanceren. Dan was er het al gememoreerde
1 Het Parool, 25 (IQ okt. 1941), p. 2.
Het gevolg van al deze factoren was dat ondanks het feit dat er nu meer dan anderhalfmaal zoveel Ui-Boote in de vaart waren, het maandgerniddelde van het tot zinken gebrachte Geallieerde tonnage in de tweede zes maanden van '41 tot ver beneden de helft van de eerste zes daalde. Zeker, de scheepswerven van Engeland en de overige staten van het Brits Gemenebest waren niet in staat, zelfs die geslonken verliezen door nieuwbouw goed te maken, maar ook op dat gebied tekende zich in Amerika een ontwikkeling af die reden gaf tot hoop: er was een geheelnieuw type vrachtvaarder ontworpen, het Liberly-schip, niet zo groot, ook niet zo snel, evenmin erg comfortabel, maar geschikt voor het varen in convooi - en het kon door montage in elkaar gezet worden. Dat betekende dat voor het eerst in de geschiedenis bij de nieuwbouw van schepen gebruik gemaakt zou worden van de beproefde methoden van massafabrikatie. Begin' 41 was met de bouw van de eerste nieuwe werven voor die Liberly-schepen een aanvang gemaakt.
Roosevelt en zijn voornaamste adviseurs waren in augustus van de conferentie bij New-Foundland naar Washington teruggekeerd met gemengde gevoelens jegens de Engelsen: met bewondering, stellig, voor hun koppig volhouden en hun incasseringsvermogen, maar naast die bewondering was er iets van wrevel. De Engelsen, zo meenden zij, bezaten geen deugdelijke conceptie voor het winnen van de oorlog. Hoe begrijpelijk het ook was datkaanse torpedobootjager door een U-Boot aangevallen was - bij vergissing, zoals
In '17 hadden de Duitsers er door hun eigen optreden (intriges met Mexico, afkondiging van de onbeperkte U-Baat-oorlog) belangrijk toe bijgedragen dat president Wilson een meerderheid gevonden had voor een oorlogsverklaring aan Duitsland, Hitler liet zich evenwel door Roosevelt niet provoceren; elke Amerikaanse maatregel die een verder afwijken inhield van het Amerikaanse neutraliteitsbeleid (wat was daar eigenlijk nog van over ?), werd door hem voor kennisgeving aangenomen; hij onthield zich van alle contramaatregelen, wel beseffend dat zulk een escalatie precies was wat Roosevelt wenste. Stellig, Hitler zag de Verenigde Staten al sinds geruime tijd als een mogendheid met welke uiteindelijk afgerekend moest worden, maar dan toch pas nadat hij eerst de Sowjet-Unie en daarna Engeland volledig bedwongen had; geen enkel Duits belangwas ermeegemoeid, Amerika's intrede in de oorlog, hoe waarschijnlijk deze ook werd, ,te bespoedigen.
In welke omstandigheden zich die intrede zou voordoen, kon ook Roosevelt niet voorzien, Eén ding kon hij wèl: alle voorzorgsmaatregelen nemen die met het oog daarop geboden waren. Eén van die maatregelen had betrekking op Nederlands grondgebied, namelijk op Suriname welks bauxietmijnen drie-vijfde van de grondstof leverden voor de Amerikaanse aluminiumproductie; uit dit lichte metaal werden de vliegtuigen vervaardigd. Eind november '41 werd een Amerikaans-Nederlands accoord gesloten dat bepaalde dat in Suriname, overigens onder Nederlands opperbevel, een klein Amerikaans garnizoen gelegerd zou worden: dat zou de veiligheid van het gebiedsdeel ten goede kornen.!
Van belang was voorts dat Roosevelt aan zijn ministers Stimson en Knox
1 De minister-president, prof. Gerbrandy, maakte dit accoord op 24 november '4I in een toespraak voor Radio Oranje bekend, Onmiddellijk gingen de Duitsers en hun handlangers een heftige campagne inzetten dat Suriname (en met Curaçao was, beweerden zij, eigenlijk al hetzelfde gebeurd) door 'de emigranten-regering'
aan Amerika verkwanseld was. De Nederlandse pers was niet erg gevoelig voor die argumentatie. Janke ergerde zich dermate aan haar lauwe wijze van reageren dat 63
hij twee dagen later, 26 november, de deelnemersaan de dagelijksepersconferentie geducht deles las, constaterend, 'dass die Presse fast auf der ganzen Linie versagt hat.' (Verslag persconferentie, 26 nov. 1941 (DVK, 48)) Een dag later was hij 'meer tevreden.'
(Noot voor de redacties 953, 27 nov. 1941 (a.v., 84 b)) Wat de reacties in de illegale bladen betreft, willen wij er op wijzen dat De Waarheid het accoord toejuichte en dat het links-socialistischeblad De Vonk schreef: 'Ook wij geloven niet dat de Amerikanen deze waardevolle koloniën weer vrij zullen geven.'
(De Vonk, 13 (half dec. 1941), p. 4).
1 Citaat in MatIoff en Snell: Strategic Planning for Coalition Waifare 1941-1942, p.
Men is, ook in Amerika, na de oorlog tot de conclusie gekomen dat dit program uit de herfst van' 4I onvoldoende zou zijn geweest indien een van van zijn voornaamste veronderstellingen: dat de Sowjet-Unie practisch uitgeschakeld zou worden, werkelijkheid was geworden. Op basis van die pessimistische veronderstelling was het program te optimistisch. Ook in andere opzichten bleek het later niet reëel te zijn: wel was de totale omvang van het Amerikaanse leger, de Army Air Farces inbegrepen, verbluffend nauwkeurig geschat', maar dat leger zou een geheel andere samenstelling krijgen dan aangenomen was, o.m. doordat van de gemobiliseerde mankracht een veel groter deel dan men geraamd had, opgeslokt zou worden door de bevoorrading en het transport. Men wilde mikken op I54 infanterieen 6I tankdivisies en men zou uiteindelijk 75 infanterie- en I6 tankdivisies formeren. De te hoge aanvankelijke schatting was evenwel a blessing in disguise: doordat men voor de uitrusting van 2I 5 divisiesorders ging plaatsen, had men in '43-'
44 inderdaad de beschikking over de uitrusting niet alleen voor de 91 Amerikaanse divisiesdie er tenslotte kwamen, maar ook voor een groot aantal divisies der bondgenoten. En dit is wel het minste wat men zeggen mag: dat op een ogenblik waarop de opbouw van het Amerikaanse leger pas begonnen was''
, door diegenen die de door Roosevelt gevraagde
Op 25 september '41 kreeg Roosevelt de dikke bundel rapporten voorgelegd. Zij bevonden zich in een map met de trotse titel 'Victory Program'. De president maakte van de gegevens gebruik toen hij in november het Congres om machtiging vroeg voor uitgaven die op de eerste fase van het Victory Program betrekking hadden. Het is mogelijk dat de rapporten zelf bij die gelegenheid, uiteraard op voorwaarde van strikte geheimhouding, onder de aandacht gebracht zijn vanleden van het Huis van Afgevaardigden en van de Senaat.
Zij werden, met luide kreten van verontwaardiging, op 4 december volledig gepubliceerd door een groep isolationistische dagbladen waarvan The Chicago Tribune de belangrijkste was.'
Het is hier niet de plaats om dieper in te gaan op de structuur van de Japanse samenleving en op de doelen die de Japanse politiek in de eerste decennia van deze eeuw nastreefde; wij zouden daar aandacht aan willen besteden in het deel van ons werk dat aan Nederlands-Indië gewijd wordt. Voldoende dunkt het ons wanneer wij nu opmerken dat de militaristische en chauvinistische krachten in Japan die men vooral in elkaar beconcurrerende hechte clans van officieren van het Japanse leger en van de Japanse marine kon aantreffen, na de eerste wereldoorlog en vooral in de jaren' 30, Japan een onaantastbare positie wensten te geven in geheel Oost- en Zuidoost-Azië. Vandaar de bezetting van Mandsjoerije (193 I), vandaar ook de grootscheepse opeonmiddelijk onderzoek gelast maar hij liet dit na Pearl Harbor afbreken omdat
Japans opmars naar het zuiden,
'33 begonnen en in '
37 tot een complete oorlog leidden. Van een bezetting van heel China was daarbij geen sprake. De Japanners wisten, met uitzondering van het verre Tsjoengking waar zich in '38 de regering van veldmaarschalk Tsjiang Kai-sjek vestigde, de grootste Chinese steden te bezetten; zij beheersten als regel de belangrijkste verbindingen tussen die steden, maar verder was er geen sprake van een effectief Japans gezag. Nationalistische en vooral communistische. guerrillatroepen wisten zich te handhaven. Het leek wel of China een soort moeras werd waarin de Japanse macht wegzonk, maar naarmate dat gevaar zich duidelijker aftekende, waren de Japanners minder geneigd, het avontuur waarin zij zich gestort hadden, als mislukt te beschouwen en hun beleid te matigen. Sterker nog: zij drongen steeds verder op. In maart '39 gingen zij tot de bezetting van het eiland Hainan over, twee maanden later tot die van de Spratly-eilanden ten noordwesten van Borneo en op II september' 40, na Frankrijks nederlaag, dwongen zij de regering van maarschalk Pétain de concessie af dat zij in het noorden van de Franse kolonie Indo-China enkele vliegvelden mochten aanleggen. Er kwam daar ook een Japans garnizoen te liggen.
Dit systematische opdringen van de Japanse macht werd niet alleen door Engeland, Australië, Nieuw-zeeland en Nederland maar ook door de Verenigde Staten met bezorgdheid gadegeslagen. Het werd een hoofdlijn in de Amerikaanse politiek om het Tsjoengking-bewind te steunen en om, zo mogelijk, te bereiken dat Japan zou afzien van zijn pogingen, China feitelijk in te lijven bij het Japanse rijk. Amerika had daarbij sterke troeven in handen. Japan was namelijk in hoge mat<;:kwetsbaar - kwetsbaar niet zozeer ter zee want het had' in de jaren '
20 en '30 een sterke, moderne vloot opgebouwd, maar op het punt van zijn grondstoffenvoorziening. De Achilleshiel van zijn gehele economie werd gevormd door zijn afhankelijkheid van de aanvoer van aardolie uit buitenlandse bronnen. Japan zelf kon maar voor 10% in zijn behoefte aan aardolie voorzien - 90% moest in het buitenland gekocht worden, hoofdzakelijk in de Verenigde Staten en in NederlandsIndië.
Het lag voor de hand dat de Japanners na de Duitse bezetting van Nederland zouden trachten, de aardolieleveranties uit Nederlands-Indië belangrijk uitgebreid te krijgen. Er werd in Batavia onderhandeld, maar daarbij werden de Japanse wensen slechts zeer ten dele ingewilligd. Uiteraard begreep men, en niet alleen in Batavia, dat Japan steeds sterker blootgesteld zou worden aan de verleiding, met geweld te grijpen wat het door overleg niet bemachtigen kon, Vandaar ookdat in de periode eind november '4o--eind april '
41 een
Die werking moest uitgaan van de Amerikaanse Pacific Fleet die, gebaseerd in Pearl Harbor, in '4I acht slagschepen en drie vliegkampschepen als kern bezat. Toen het er naar uitzag dat Duitsland Nederland zou aanvallen, had (7 mei '40) admiraal Stark de bevelhebber van die vloot, admiraal Richardson, gelast, in Pearl Harbor te blijven en niet, zoals het voornemen was, naar de bases op de Amerikaanse westkust terug te keren; op de ongeduldige vraag van Richardson: 'Why are we here?', had Stark geantwoord (27 mei): 'You are there because of the deterrent effect which it is thought your presence may have on the Japs going into the East Indies.'2 Volstrekt duidelijk was dit 'afschrikwekkend effect'
overigens niet: het was niet gekoppeld aan een publieke garantie, evenmin aan een niet mis te verstane waarschuwing, want, afgezien nog van de isolationisten, waren er onder de Amerikanen die steun aan landen als Engeland en Nederland van harte onderschreven, velen die er groot bezwaar tegen hadden indien de Verenigde Staten zouden bijdragen tot het behoud van koloniale rijken. Roosevelt deelde dit bezwaar en achtte het in elk geval onwenselijk, bekend te maken dat hij zou ingrijpen als de Japanners inderdaad hun handen naar Nederlands-Indië zouden uitstrekken; elke mededeling van die aard zou in Amerika een storm van protesten uitlokken. De president kon hoogstens vertrouwen dat nieuwe, duidelijke Japanse aggressie een effect zou hebben op de Amerikaanse pu
Prewar Plans and Preparations (1950), p. 397. 2 Aangehaald in S. E. Morison:
Hij deed dat evenmin toen de Amerikaanse politiek in de zomer van '41 een wending nam die het risico van oorlog in het Verre Oosten in hoge mate vergrootte.
Op de zzste juni werd de Japanse regering door het bericht dat de Duitsers de Sowjet-Unie binnengevallen waren, volledig verrast. wel was in september '40 tussen Duitsland, Italië en Japan het z.g. Driemogendhedenverdrag gesloten maar dit had noch op politiek noch op militair gebied tot ook maar een spoor van coördinatie geleid. Zo had ook de Japanse regering van prins Konoye Hitler danig geërgerd toen zij haar minister van buitenlandse zaken, Matsoeoka, in april' 41 een neutraliteitsverdrag met de SowjetUnie had laten sluiten. Nu had dat verdrag in feite wel niet zoveel te betekenen (Russen en Japanners handhaafden de sterke legers die zij aan weerszijde van de Siberische grens samengetrokken hadden), maar Hitler had natuurlijk liever gezien dat Stalins bezorgdheid met betrekking tot de Japanse intenties op haar maximum gebleven was.
Wat moest Japan nu doen toen de Sowjet-Unie aangevallen werd? Minister Matsoeoka wist het wel. Overtuigd als hij was dat Duitsland in Europa een onaantastbare positie opgebouwd had en met zijn Blitzkrieg tegen de Sowjet-Unie een beslissend succes zou boeken, stelde hij zijn ambtgenoten en de staven van leger en marine voor, de voorbereidingen voor een verdere opmars in zuidelijke richting te staken en onverwijld eerst de Russische basis Wladiwostok, vervolgens de gehele Russische positie in het Verre Oosten aan te vallen. Hij kreeg zijn ambtgenoten en de hoge militairen niet mee. In heftige debatten werd, zoals gebruikelijk, een compromis uitgewerkt dat op 2 juli Î11 aanwezigheid van keizer Hirohito (die, als steeds, zweeg) in een grote ,gemeenschappelijke vergadering van o.m. minister-president Konoye, de voornaamste ministers en de hoogste staven van leger en vloot, een z.g. keizerlijke conferentie, defmitief vastgesteld werd. Dat compromis hield het volgende in: Japan zou voorlopig niet interveniëren in de Duits-Russische oorlog; het zou wèl het leger in Mandsjoerije versterken en zich voorbereiden voor een aanval op de Sowjet-Unie in de toekomst; voorts zou het de opmars in zuidelijke richting
Tien dagen na die keizerlijke conferentie, 12 juli, stelde het Japanse kabinet de afgesproken eisen aan de regering van maarschalk Pétain: Japan wenste het recht te krijgen, in geheel Indo-China een groot garnizoen te legeren, er marinebases te vestigen en niet alleen in het noorden maar ook in het zuiden vliegvelden aan te leggen. Dat het Japan ernst was, werd door een kabinetsreconstructie in Tokio onderstreept. Matsoeoka trad af en in het nieuwe kabinet dat Konoye vormde, kreeg een als candidaat van een aggressieve legergroep bekend staande generaal, Hideki Tojo, de portefeuille van oorlog toegewezen. Pétains regering zag dan ook geen uitweg: zij aanvaardde de Japanse eisen op 21 juli. Onmiddellijk trachtte Roosevelt te voorkomen dat de Japanners van de hun geschonken rechten gebruik zouden maken: hij stelde op 24 juli voor, dat zij er zich bij zou'den neerleggen dat Frans IndoChina geneutraliseerd werd; in ruil zou Amerika dan de normale [apanse invoer van grondstoffen en voedsel waarborgen.
De afspraken die op de keizerlijke conferentie van 2 juli bekrachtigd waren, maakten het de regering-Konoye onmogelijk, dit voorstel te aanvaarden. Daags na het Amerikaanse aanbod, 25 juli, begonnen de Japanse troepen zuidelijk Indo-China binnen te rukken.
Wel, als Japan een verscherping der verhoudingen wenste, dan kon het die krijgen! Eén dag later, 26 juli, bevroor president Roosevelt alle Japanse kredieten in de Verenigde Staten en verbood hij de gehele handel met Japan, de uitvoer van aardolie inbegrepen.' De Engelse regering, door Amerika tevoren geraadpleegd, volgde dat voorbeeld; het Nederlands-Indisch gouvernement, niet geraadpleegd, deed hetzelfde.
Roosevelt had Japan het mes op de keel gezet. Driekwart van Japans buitenlandse handel kwam op slag te vervallen. Aan aardolie placht Japan per jaar ruim 5 mln ton te importeren; het had voorraden aangelegd diebonden werd; aangezien voor de uitvoer van aardolie geen vergunningen verleend werden, kwam de maatregel op een, aardolie-embargo
Premier Konoye begreep dat op die basis geen accoord met Washington mogelijk zou zijn. Zijn plan was, persoonlijk een veel gematigder accoord te sluiten en dat onmiddellijk door de keizer te laten bekrachtigen. Konoye hield er wel rekening mee dat die verrassende stap hem het leven zou kosten maar hij mocht aannemen dat ook de meest chauvinistische officieren tegen een door de keizer goedgekeurde regeling niet in verzet zouden komen. Dit avontuurlijke project kwam evenwel door de begrijpelijke aarzelingen van Washington niet van de grond. Konoye trad af. Op loktober werd een nieuw Japans kabinet gevormd - gevormd door niemand anders dan de minister van oorlog, Tojo. Behalve minister-president werd deze opnieuw minister van oorlog en tevens minister van binnenlandse zaken.
De climax naderde.
Met de mogelijkheid dat er vroeg oflaat naast het smeulend Japans-Russisch conflict een Japans-Amerikaanse oorlog-zou uitbreken, hadden de Japanse staven al vele jaren lang rekening gehouden. Het zou Japan in die oorlog niet gaan om het verslaan van de Verenigde Staten, laat staan om de bezetting van delen van het Amerikaanse halfrond: het wilde zijn machtspositie in Oost- en Zuidoost-Azië afronden, consolideren en beschermen. In zekere zin zou het een oorlog worden om de aardolie van Nederlands-Indië. De Japanse staven gingen evenwel beseffen dat een greep naar Indië al door de positie van de Philippijnen, dwars op de route naar het zuiden, vroeg oflaat onvermijdelijkoorlog met de Verenigde Staten zou leiden. Was het dan niet beter, het moment waarop Amerika in die oorlog betrokken zou worden, zèlf te bepalen en gebruik te maken van het element van verrassing om de Amerikanen een zo al niet vernietigende dan toch wel zeer zware slag toe te brengen? Voor de Nederlandse marine in Indische wateren waren de Japanners niet bevreesd, everunin voor de Britse die goeddeels gebonden was door de oorlog in en bij Europa. Er was slechts één volwaardige tegenstander: de Amerikaanse Pacific Fleet die als regel met haar acht slagschepenen drie vliegkampschepen voor anker lag in de haven van Pearl Harbor. Kon men die vloot niet met één klap uitschakelen?
Het gehele Japanse operatieplan werd er op gebaseerd dat die klap raak
Dit plan (zie de kaart op de pagina's 642-643) hield in dat een sterk Japans eskader (zes vliegkampschepen, twee slagschepen, drie kruisers, zestien torpedobootjagers, drie onderzeeërs) geconcentreerd zou worden op een eenzame plek in de Stille Oceaan, bij de Koerilen, teneinde van daaruit door gebieden waar Amerikaanse luchtverkenning onwaarschijnlijk was en waar men vermoedelijk ook geen niet-japanse koopvaardijschepen zou ontmoeten, over een afstand van vijfduizend kilometer te varen naar een punt, ongeveer 300 km ten noorden van Pearl Harbor. Bij Pearl Harbor moesten dan al andere Japanse onderzeeërs in positie zijn, allereerst om de nodige waarnemingen te doen vlak voor de grote aanval op de Pacific Fleet, eventueel om hun torpedo's te lanceren op ontsnappende eenheden. Die aanval moest in eerste instantie ondernomen worden door de bommenwerpers, de duikbommenwerpers en de torpedovliegtuigen die van de vliegkampschepen zouden opstijgen. Dat moest vroeg in de ochtend geschieden, liefst op een zondag: men nam aan dat aan boord van de schepen der Pacific Fleet en op de vlootbasis in het algemeen de waakzaamheid op zondagmorgen, na het passagieren op zaterdagavond, het geringst zou zijn.
Het denkbeeld van deze vermetele aanval was afkomstig van de opperbevelhebber van de Japanse vloot, admiraal Yamamoto. Als de aanval slaagde, dan zouden, zo vertrouwde deze, niet aileen de krachtsverhoudingen in de Stille Oceaan beslissend gewijzigd zijn maar dan zou ook aan Amerika's moreel een slag zijn toegebracht waarvan het zich niet zou herstellen.
In januari' 41 had Yamamoto zijn denkbeeld voor het eerst aan zijn eigen staf voorgelegd. Deze reageerde met groot enthousiasme. Sommige marineofficieren meenden zelfs dat men de overval op de Pacific Fleet combineren moest met een landing op Oahu (het eiland waar Pearl Harbor op ligt), maar er bleek al spoedig dat Japan niet voldoende troepenschepen, transportschepen en tankers bezat om die landing mogelijk te maken en de eventueel te landen troepen regelmatig te bevoorraden. Die troepenschepen, transportschepen en tankers waren namelijk in de eerste plaats nodig voor het offensiefin de richting van Nederlands-Indië, het eigenlijke oorlogsdoel; de aanval op de Pacific Fleet was aileen maar een middel om het bereiken van dat doel te waarborgen.
De verovering van Nederlands-Indië vergde een gehele reeks andere operaties: de bezetting van de Engelse kroonkolonie Hongkong, van de Amerikaanse Philippijnen en van de Engelse kolonie Malakka met inbegrip van de grote Britse vlootbasis Singapore. Het Japanse leger kon daar maar een klein deel van zijn krachten voor afstaan. Van de 5 I divisies die dat leger in totaal telde, werden er 6 noodzakelijk geacht als garnizoen in Japan en in Korea; aan de grens met de Sowjet-Unie meende men 13'"
BISMARCK D ~ ~RCHlPEL ~Rabaul -......r-~ SALOMONS.-s: " o~o EILANDEN li <;) '"
SAMOA
KORAALZEE o o If' Cl FlDjI-EILANDEN
Bij dit offensiefnu, zouden in eerste instantie landingen uitgevoerd worden op Hongkong, voorts op de oostkust van Malakka, bij KotaBaroe, en tenslotte, iets ten noorden daarvan, in de zuidelijke punt van Thailand, bij Singora. Voor die laatste twee landingen zou men gebruik maken van de bases in Frans Indo-China. In tweede instantie zou men dan landen op de Philippijnen. Een groot deel van de tegen de Philippijnen in te zetten strijdkrachten zou men evenwel vervolgens nodig hebben voor de verovering van Nederlands-Indië. Vertrouwd werd, dat die verovering zou samenvallen met het einde van de strijd om Singapore. De troepen die Singapore en Malakka veroverd zouden hebben, moesten dan weer goeddeels ingezet worden ter verovering van Birma en tenslotte zou het gehele zuidelijke offensief afgerond worden met de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren in de Golf van Bengalen. De operaties vormden dus een uitermate gecompliceerd geheel: het succes in elke volgende fase zou volstrekt afhankelijk zijn van het succes in de voorafgaande; men zou immers telkens goeddeels dezelfde troepenmacht, dezelfde luchtstrijdkrachten, ja dezelfde transportschepen nodig hebben om, met sprongen als het ware, het veroverde gebied uit te breiden. Dat vergde nauwkeurig rekenwerk. De moeilijkheid was daarbij nog dat een aantal van de beschikbare schepen óók nodig was voor de verovering van enkele Britse en Amerikaanse vlootsteunpunten in het westelijk deel van de Stille Oceaan: de Amerikaanse eilanden Wake en Guam, enkele eilanden in de Amerikaanse Gilbertgroep, en de Australische basis Rabaul in de Bismarck-archipel ten noorden van Australisch NieuwGuinea. Al die vlootsteunpunten zouden veroverd worden van het Japanse eiland Iwo-jima uit; er zouden geen omvangrijke expedities voor nodig zijn maar de afstanden waren groot en elk schip telde.
Ziedaar dan het Japanse operatieplan dat in de loop van '41 vaste vorm aannam.
Welk jaargetijde was voor de uitvoering het geschiktst?
Dat werd bepaald door het meest gewaagde onderdeel: de overval op de
Het was een ongehoord riskant plan, allereerst al wat de uitvoering betrof Die kon door vervroegde stormen bij de Koerilen of door een vervroegde moesson in de Zuidchinese Zee op losse schroeven gezet worden. Er was voorts geen zekerheid dat het grote eskader dat naar Pearl Harbor zou varen (een tocht van tien tot elf dagen l), onopgemerkt zou blijven. Natuurlijk, men kon voorzorgsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld door te gelasten (die orders zijn inderdaad gegeven) om elk in Britse of Amerikaanse dienst varend schip dat men zou ontmoeten, zonder waarschuwing in de grond te boren; maar denkbaar was dat zulk een schip er in zou slagen om vlak voor het tot zinken gebracht werd of zelfs terwijl het zinkende was, een radiobericht naar de wal te sturen dat op zijn minst tot belangrijk verscherpte waakzaamheid zou leiden. Welke zekerheid was er bovendien dat de acht slagschepen en drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet alle elf in Pearl Harbor zouden liggen? Hoe dichter men bij die basis kwam, des te groter werd ook de kans op ontdekking door patrouillerende Amerikaanse toestellen. Dan: de Amerikanen bezaten op Oahu zes radarinstallaties; het was alleszins mogelijk dat zij de naderende Japanse toestellen zouden signaleren voor deze zich bij het aanvalsdoel zouden bevinden. Een waarschuwing, zelfs een zeer late, zou een fataal effect kunnen hebben. Ook wanneer het de eenheden van de Pacific Fleet aan tijd zou ontbreken om uit te varen, zouden zij in elk geval gebruik kunnen maken van hun luchtafweer. Zij bezaten samen achthonderd stukken luchtafweergeschut. Het mocht wel uitgesloten geacht worden dat de Japanse toestellen door het dan te verwachten gordijn van luchtafweergranaten zouden kunnen heenbreken. Maar slaagde men er niet in, de Pacific Fleet te vernietigen, dan zou in de gevechtshandelingen die zich daarna zouden voordoen (de Amerikanen hadden op Oahu 140 bommenwerpers staan), het Japanse eskader zware verliezen kunnen lijden - en dan waren de landingen bij Kota Baroe en Singora al in volle gang! Anders gezegd: er zou voor Japan niet alleen geen terug meer mogelijk zijn maar het zou ook, bij een falen van de overval op de Pacific Fleet, in een oorlog beland zijn die het uiteindelijk met volstrekte zekerheid verliezen zou.
In september gaf Yamamoto opdracht, te beginnen met de speciale training voor de aanval op Pearl Harbor. Op een onbewoond eiland bij Japan werd in miniatuur een dummy gebouwd van de installaties van de Amerikaanse basis; de piloten van de bombardementstoestellen konden daar nauwkeurig zien hoe het gebied dat zij moesten aanvallen, er uit zag. In de torpedo's van zijn onderzeeërs had Yamamoto volledig vertrouwen, die van zijn vliegtuigen werden nog geperfectioneerd toen bij oefeningen bleek dat zij de neiging hadden om bij het afleggen van hun baan telkens even boven water te komen.
Generaal Tojo en de zijnen waren er niet op uit, coûte que coûte in een oorlog met de Verenigde Staten te belanden. De internationale situatie werd er immers voor Japan niet gunstiger op. Naarmate de herfstvorderde, werdhet steeds onwaarschijnlijker dat Hitler de Sowjet-Unie op korte termijn zou kunnen bedwingen. Met elke maand die verstreek, kwam Japans bondgenoot Duitsland dus zwakker te staan en Duitslan~ tegenstander Engeland sterker. Dat bleek ook uit de Engelse maatregelen want in de periode waarin het Britse War Cabinet nog verwachtte dat Auchinleck op Rommel een beslissende overwinning zou behalen, had het besloten, de Britse vlooteenheden in Singapore belangrijk te versterken. Dat feit was publiek gemaakt, de bijzonderheden waren geheim gehouden: opnovember kreeg het slagschip 'Prince of Wales' dat op weg was naar Kaapstad (met de bedoeling om daar door Japanners waargenomen te worden; men nam aan dat dit Tokio te denken zou geven), de order om Kaapstad dat het al dicht genaderd was, te mijden en om samen met de slagkruiser 'Repulse', die zich in de Indische Oceaan bevond, onmiddellijk koers te zetten naar Singapore.
Droeg de Engelse waarschuwing tot Tojo's aarzelingen bij? Misschien. Hij had de besprekingen met de Amerikaanse regering in elk geval niet afgebroken. Met grote moeite won hij begin november een voldoende mate van steun voor het denkbeeld, een laatste poging tot het bereiken van een accoord te ondernemen. De Japanse ambassadeur in Washington, admiraal Nomoera, kreeg een specialede ervaren diplomaat Koeroesoe, toegevoegd; samen moesten zij trachten, voor nieuwe voorstellen de instemming te verwerven'een vereiste hoeveelheid aardolie'
. Wat tenslotte China betrof, stond in Plan B: 'De Verenigde Staten zouden op zich nemen, zich te onthouden van actie die nadelig zou kunnen zijn voor het herstel van een algemene vrede tussen Japan en China', en in hetAmerikaanse plan: 'De Verenigde Staten zouden het als niet ongunstig beschouwen indien tussen Japan en China vredesoverleg geopend en in het verloop daarvan een wapenstilstand gesloten zou worden.'
Misschien was van al deze punten de Amerikaanse bereidheid om het , aardolie~embargo gedeeltelijk op te heffen, ~el het belang~ijkst: het mes zou van Japans keel verdwijnen. Daar kwam bij dat de Amerikanen zich in hun plan ook bereid verklaard hadden, er bij de regeringen van Engeland, Australië en Nederland op aan te dringen, overeenkomstige concessies aan Japan te doen. Cordell Hull had dan ook het.Amerikaanse plan aan de drie genoemde regeringen alsmede aan de Chinese regering te Tsjoengking voorgelegd. Nederland liet op 24 november weten dat het geen enkel bezwaar
1 Wij baseren ons beeld van de gecompliceerde onderhandelingen die in november gevoerd zijn op de samenvatting van de Britse historicus Gwyer. (Grand Strategy, dl. III, I, p. 256-66). Het is overigens zo dat in de historiografie sinds '42 een verwoede strijd is gevoerd over de vraag of Roosevelt en Cordell Hull volledig verrast werden door de Japanse aggressie dan wel of zij die aggressie van meet af aan bewust uitgelokt hebben. Met Gwyer menen wij dat de waarheid in het midden ligt.'neen'
van Tsjoengking, geen zin had, op het eigen, Amerikaanse plan dieper in te gaan (persoonlijk had hij daar blijkbaar ook geen al te grote waarde aan toegekend) ; daarmee werd een discussie over Japans plan B overbodig. Hull besloot bovendien, niet alleen het mes op Japanskeel te handhaven, maar de voorwaarden voor het terugtrekken van dat mes drastisch te verscherpen: Japan moest al zijn strijdkrachten uit China en Frans Indo-China evacueren, de erkenning van de marionettenregering in het door de Japanselegers bezette deel van China ongedaan maken en zich feitelijk losmaken van het Driemogendhedenverdrag. Roosevelt die in aangelegenheden van het Verre Oosten de sterke neiging had, op Hulls inzichten af te gaan, keurde diens volte face goed en in de namiddag van 26 november werden de nieuwe Amerikaanse voorstellen aan Nomoeraen Koeroesoe overhandigd. Toen hun telegram in Tokio arriveerde, concludeerde men er dat de Verenigde Staten kennelijk uit waren op een volledig dwarsbomen van de Japanse politiek, ja op een diep vernederen van Japan.
Nog voor Koeroesoe naar Washington vertrokken was voor de voortgezette onderhandelingen, had (3 november) admiraal Nagano, chef van de marinestaf, die van zijn aarzelingen teruggekomen was, definitief goedgekeurd dat àls de onderhandelingen inderdaad mislukten, de overval op Pearl Harbor als onderdeel van het Japanse operatieplan zou doorgaan. Het e;kader dat naar Pearl Harbor onderweg moest gaan, concentreerde zich op 22 november in de Koerilen. Op 26 november, kort voor in Washington Hulls verscherpte eisen aan N omoera en Koeroesoe voorgelegd werden, begon het aan zijn lange tocht naar de Amerikaanse basis. Natuurlijk kon het teruggeroepen worden. De beslissing: oorlog of voortgezet overleg, was nog niet gevallen. Op 29 november kwamen Tojo, zijn belangrijkste ministers en de staven
In feite werd die invasievloot al waargenomen voor zij Kota Baroe en Sing ora genaderd was. Een Brits vliegtuig zag op zaterdagochtend 6 december bij de zuidpunt van Indo-China niet minder dan drie Japanse convooien varen. Om 14 uur (plaatselijke tijd) werd dit aan Singapore bericht, Singapore gaf het door aan Batavia, Batavia gaf het door aan de Nederlandse regering te Londen. Deze pleegde onmiddellijk overleg met de Britse. Waar zouden de Japanners landen? In Thailand? Op Malakka? Op Borneo? Niemand wist het. De situatie was volonzekerheden. Eén onzekerheid was misschien wel de benauwendste: als zou blijken dat Japan het zou laten bij een landing op Brits of Nederlands gebied, hoe zou Amerika dan reageren?
Eén van die onderzeeërs werd in de nacht van 6 op 7 december ontdekt. Er werd jacht op gemaakt. Het schip werd om 6 uur 45 vernietigd. Het bericht omtrent deze actie dat onmiddellijk de bevelhebber van de Pacific Fleet, admiraal Kimmel, had moeten bereiken, werd ergens opgehouden. Ruim een-kwartier na die actie, om 7 uur 2, nam men van Oahu af op een van de radarinstallaties vijf-en-twintig vliegtuigen waar die op een afstand van 200 kilometer rondcirkelden; dat waren Japanse bommenwerpers die op de langzamer vliegende torpedotoestellen wachtten. De radarwaarnemers maakten de dienstdoende officier attent op die vijf-en-twintig vliegtuigen maar deze dacht dat het Amerikaanse toestellen waren welker aankomst op Pearl Harbor verwacht werd.
Toen de Japanners ruim drie kwartier later, 7 uur 55, hun aanval inzetten, werd de Pacific Fleet volledig verrast.
Aan de mogelijkheid van een Japanse overval op Pearl Harbor was door de Amerikaanse staven herhaaldelijk gedacht. Begin'was er in een stafstudie zelfs op gewezen dat het van Japans standpunt uit bij uitstek rationeel zou zijn, een oorlog met de Verenigde Staten met een overval op Pearl Harbor te beginnen. Eind januari' 41 had de Amerikaanse ambassadeur in Tokio aan Washington bericht, van de Peruaanse gezant vernomen te hebben dat de Japanners plannen maakten voor een grootscheepse aanval op Pearl Harbor, en op dat gevaar had de minister van marine, Knox, zijn ambtgenoot van oorlog, Stimson, nog eens extra gewezen. Trouwens, admiraal Kimmel zelf had medio februari in een brief aan de marinestaf geschreven: 'J feel that a surprise attack (submarine, air or combined) on Pearl Harbor is a possibility.'l Generaal Marshall dacht er niet anders over. Maar toch: dat alles was aan Amerikaanse kant niet veel meer dan een abstract overwegen van de vele mogelijkheden die zich steeds bij oorlogshandelingen kunnen voordoen mogelijkheden die trouwens onderschat werden want niemand dacht er aan dat de Japanners een aantal van hun vliegkampschepen tegelijk zouden kunnen inzetten.65
Aan de waakzaamheid op en bij Pearl Harbor ontbrak veel. Admiraal Kimmel en de commandant van het Amerikaanse garnizoen, generaal Short, waren ijverige bevelhebbers maar zij legden het accent niet op die waakzaamheid, maar op het traditioneel oefenen van hun ondergeschikten. Het gehele jaar '41 door werd door de staven in Washington bovendien nagelaten, zich er op Oahu van te vergewissen of men reëel met de mogelijkheid van een Japanse overval rekening hield. Dat werd ook nagelaten in de periode van de besprekingen met Nomoera en Koeroesoe, zelfs na die zöste november waarop Cordell Hull Japan volstrekt de voet dwars gezet had. Het waren op zaterdag 6 en zondag 7 december eerst de berichten uit Londen met betrekking tot de op 6 december waargenomen drie Japanse convooien, die in Washington ongerustheid wekten - maar juist die berichten concentreerden de aandacht op de Zuidchinese Zee en leidden haar van Pearl Harbor af Desniettemin werden op dat late moment toch aan Kimmel en short telegrammen gestuurd die de opdracht inhielden, bij uitstek waakzaam te zijn. Al die telegrammen kwamen hun door een veelheid van onbenullige oorzaken niet op tijd onder ogen. Er werd dus in Pearl Harbor geen enkele extra-voorzorgsmaatregel genomen. Men leefde er in een vredes-, niet in een oorlogsatmosfeer en zondagmorgen vroeg was van de officieren van de Pacific Fleet die zich zaterdagavond van boord hadden mogen verwijderen, nog meer dan een de~deniet teruggekeerd.
De Japanse luchtaanval duurde bijna twee uur. Hij richtte zich niet alleen op de schepen maar ook op deAmerikaanse bommenwerpers enjagers die ter verdediging zouden kunnen opstijgen. Van dietoestellen werdenvernield enzwaar beschadigd. Een klein aantal kon in de pauzes tussen de aanvallen der Japanners ,opstijgen. In luchtgevechten en door het afweervuur dat men hier en daar kon uitbrengen, gingenvan deJapanse toestellen verloren. De Japanse bommen en torpedo's hadden een vernietigende uitwerking gehad. De acht Amerikaanse slagschepen werden alle tot zinken gebracht of zeer zwaar beschadigd. Hetzelfde geschiedde met drie kruisers, drie torpedobootjagers en vier andere marineschepen. De Amerikanen verloren ca. drie-en-twintighonderd man aan doden van wie de meesten in enkele grote slagschepen verdronken, de Japanners nog geen honderd.
Maar toch niet met een volledig succes: de drie modernste, potentieel gevaarlijkste eenheden van de Pacific Fleet, de drie vliegkampschepen, hadden zich niet in het aanvalsgebied bevonden. In zoverre was de volledige uitschakeling van de Pacific Fleet niet gelukt. En in nog een opzicht, dat veel belangrijker was, ging Yamamoto's berekening niet op. Er was geen sprake van dat de zware slag die aan de Pacific Fleet toegebracht was, het moreel van de Amerikaanse autoriteiten of van het Amerikaanse volk aantastte. Integendeel, bij vooren tegenstanders van Amerika's deelneming aan de oorlog ging maar één roep op: wraak! Het probleem waar president Roosevelt meer dan twee jaar mee geworsteld had: hoe hij het Amerikaanse volk in eensgezindheid naast Engeland in de oorlog krijgen kon, was opgelost. Opgelost door de Japanners.
Trouwens, zelfs als behalve de acht slagschepen ook de drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet vernietigd waren, ja zelfs als de Japanners hun aanval niet op die vloot geconcentreerd hadden maar, hetgeen wellicht effectiever geweest was, op de uitgestrekte basisinstallaties, moet men dan niet toch aannemen dat het de Amerikanen, opgezweept door de hun toegebrachte slag, dank zij hun productievermogen, organisatorisch talent en vindingrijkheid gelukt zou zijn, binnen een afzienbaar aantal jaren de krachtsverhoudingen in de Stille Oceaan weer beslissendinhun voordeel tewijzigen? De historicus van de Amerikaanse marine, Stanley E. Morison, heeft in die zin gelijk wanneer hij de overval op Pearl Harbor 'a strategie imbecility' noemt:
'One can search military history in vain for an operation morefatal to the aggressor. On the tactical level, the Pearl Harbor attack was wrongly concentrated on ships rather than permanent installations and oil tanks. On the strategic level it was idiotic. On the high political level it was disastrous."
Dat is allemaal juist, althans: juist gebleken. Gaat men evenwel van de normen uit die in de chauvinistische milieus golden waar Japans koers bepaald werd, dan komt men tot een andere benadering en beoordeling. Om een tweede Amerikaanse historicus, Louis Morton, te citeren:
'Considering the alternatives, the international situation in the fall of 1941, and the risks, theJapanese plan was not altogether as unrealistic as it has appeared to many. The seizure of Southeast Asia in the time allotted did not seem too difficult, and with the resources oj this area theJapanese believed they could wage a defensive war along their
1 S. E. Morison: History of the United States Naval Operations in World War II, dl.
In the view of the leaders of japan, there was no honorable choice but war. The United States and Great Britain, they were convinced, were bent on destroying japan or reducing it to a minor power. Submission was unthinkable and japan had no alternative, 'but to resolutely plunge into war' while it still had the power to do so. The nation entered the war, wrote a prince of the Imperial family, 'with a tragic determination and in des perate self-abandonment.' If it lost, 'there will be nothing to regret because she is doomed to collapse even without war. ' , 1
Ook dat is allemaal juist, maar, gelijk gezegd (Morton geeft dit aan): alleen wanneer men uitgaat van de normen die in de milieus golden waar Japans koers bepaald werd. Juist die koers was tien jaar lang, sinds de inval in Mandsjoerije, met name door de Amerikanen met bezorgdheid gadegeslagen. Terecht. Was er wel een essentieelverschil tussen Hitler en Tojo en de zijnen? tussen het optreden van de Wehrmacht en de SS in een land als Polen en dat van het Japanse leger in China? Was dus niet ook het Driemogendhedenverdrag eigenlijk de uitdrukking van een vèrgaande overeenstemming in de mentaliteiten die men bij Duitse nationaal-socialisten, Italiaanse fascisten en Japanse chauvinisten kon aantreffen?
Niet te ontkennen valt dat Roosevelt en Cordell Hull toen zij op 26 november Hulls eigen compromisplan lieten vallen en het vervingen door een voorstel waarvan zij geen moment mochten aannemen dat het ook maar een gespreksbasis met de Japanners kon vormen, er belangrijk toe bijgedragen hebben dat Japans heersers het besluit waar zij naar toegegroeid waren, een defmitief karakter gaven: oorlog. Anderzijds kan men deze beslissende wending in het Amerikaanse beleid toch niet onverklaarbaar, zelfs niet ongerechtvaardigd noemen: als men de Japanse machthebbers in het ongestoord bezit liet van Mandsjoerije, van de helft van Frans Indo-China en van de delen van China die zij veroverd hadden, was dan de kans niet groot dat zij vroeg of laat weer tot nieuwe aggressie zouden overgaan? Het was juist dat patroon van de traditionele Japanse politiek dat Roosevelt en Cordell Hull wilden doorbreken. Inderdaad, zij wensten dat Japan zijn expansie-politiek opgaf. Het uitbreken van de oorlog in de Stille Oceaan moge dan mede door de wending in het Amerikaanse beleid bevorderd en bespoedigd, tot op zekere hoogte zelfs uitgelokt zijn, de diepere en de werkelijke oorzaak van die oorlog lag toch bij die Japanse ambities.
Toen Roosevelt nog geen vier-en-twintig uur na de overval op Pearl
1 (United States Army in World War II) Louis Morton: The War in the Pacific, Stra tegy and Command: the First Two Years (1962), p. 127.
Over Duitsland werd in Roosevelts toespraak met geen woord gerept.
Dat zwijgen was opzet.
De Japanners hadden hun bondgenoten totaal onkundig gelaten van hun besluit, Amerika aan te vallen. Toen het Auswärtige Ami laat op de avond van 7 december Reichsaussenminister von Ribbentrop meedeelde dat volgens berichten-van Amerikaanse persbureaus Japan een zware aanval zou hebben uitgevoerd op Pearl Harbor, was Ribbentrops reactie dat men met een nieuwe truc van de vijandelijke propaganda te maken had. Enkele uren later ging het er naar uitzien dat die berichten toch wel juist waren. Ribbentrop belde zijn Italiaanse collega Ciano uit zijn bed. Die was daar alleen maar geïrriteerd door en weigerde, Mussolini met zo onwaarschijnlijk nieuws in zijn slaap te storen. Wij schreven het al eerder: uit het Driemogendhedenverdrag was geen enkele vorm van coördinatie tussen Berlijn, Rome en Tokio voortgevloeid.
Maar zo werd het door Roosevelt en 'zijn naaste medewerkers en trouwens ook door de publieke opinie in landen als de Verenigde Staten en Engeland niet gezien. Men was er het Driemogendhedenverdrag gaan beschouwen als de grondslag van een conspiratie. Trouwens, de Japanse aanval op Pearl Harbor, even verraderlijk ingezet als de Blitzkriege die Hitlers specialiteit waren, leek zozeer in Duitslands voordeel dat men als vanzelf aannam dat Japan en Duitsland bezig waren, een lang tevoren vastgesteld gemeenschappelijk plan af te werken. In de eerste conferentie die na het binnenkomen van de berichten uit Pearl Harbor in het Witte Huis gehouden werd, meende men dan ook dat het practisch zeker was dat Duitsland en Italië nu de Verenigde Staten de oorlog zouden verklaren; besloten werd, hun het initiatief te laten: dat kon alleen maar een gunstig effect hebben op de Amerikaanse publieke opinie; besloten werd óók, te handelen alsof de oorlog met Duitsland en Italië al uitgebroken was. De Amerikaanse marine kreeg terstond opdracht, op de gehele Atlantische Oceaan elk Duits of Italiaans marineschip dat men tegenkwam, in de grond te boren.
Gelijk gezegd: in zijn toespraak voor het Congres op 8 december zweeg Roosevelt over Duitsland. Even opzettelijk vlocht hij in de radiotoespraak die hij een dag later, 9 december, tot het Amerikaanse volk richtte, een passage in waarin hij Duitsland en Italië prikkelde, tot een oorlogsverklaring over te gaan:
'We know that Germany andJapan are conducting their military and naval operations with a joint plan. That plan considers all peoples and nations which are not helping the Axis Powers, as common enemies of each and everyone of the Axis Powers .. , Remember always that Gem/any and Italy, regardless of any formal declaration of war considerthemselves at war with the United Statesjust as much as they considerthemselves at war with Britain and Russia ... We expect to eliminate the dangerfrom Japan, but it would serve us ill if we accomplished that andfound that the rest of the world was dominated by Hitler and Mussolini '1
het was alles mede een duidelijke poging van Roosevelt, te verhoeden dat zijn luisteraars al hun animositeit op Japan zouden concentreren; het sloot ook aan bij de gedachtengangen die geleid hadden tot het opstellen van het geheime Victory Program dat enkele dagen vóór Pearl Harbor, op 4 december, door de Chicago Tribune gepubliceerd was.
De inhoud van die publikatie was aan Hitler en de zijnen bekend maar zij maakten er zich na Pearl Harbor iets minder zorgen over. Speciaal de Oherhefehlshaher der Kriegsmarine, admiraal Raeder, was van oordeel dat Japan, door aan te vallen, alle berekeningen die in het Victory Program vervat waren, op losse schroeven gesteld had: -het leek wel uitgesloten dat de Verenigde Staten in staat zouden zijn, per I juli I943 de grote strijdmacht gereed te hebben waarmee zij de beslissendeveldtocht in West-Europa hadden willen inzetten. Hitler maakte van dat voornemen melding in de toespraak die hij op IQ december in de Reichstag hield; Roosevelt duidde hij er in aan als een krankzinnige, wiens daden echter wel begrijpelijk waren: 'Wir wissen, welche Kraft hinter Roosevelt steht. Es ist jener ewige.jude, der seine Zeit als ge kommen erachtet.' Overigens deelde Hitler niet mee of hij Amerika de oorlog verklaard had dan wel zou verklaren. Dat was wèl de teneur van zijn schier eindeloze toespraak. Als enige concrete maatregel maakte hij bekend dat aan de Amerikaanse zaakgelastigde opdracht gegeven was, Berlijn te verlaten.
Wellicht gaat het nier te ver, Hitlers terughoudendheid als een symptoom van aarzelen te zien. Is die veronderstelling juist, dan kunnen zijn aarzelingen slechts versterkt zijn door de sombere stemming die hij in de Reiehstag aan
1 Aangehaald in: Addresses and Messages of Franklin D. Roosevelt (1943), p. 105.'14-'
18, een Zwei frontenkrieg te voeren, maar de Verenigde Staten die in de eerste wereldoorlog de doorslag gegeven hadden, zouden zich volledig in de tweede gaan inzetten - en weer tegen Duitsland! De gelijkenis was onheilspellend.
Na zijn toespraak in de Reiehstag ontving Hitler admiraal Raeder en Reichsmarschall Goering, Oberbefehlshaber der Luftwaffe. Aan overleg met de Oberbefehlshaber des Heeres, generaal von Brauchitsch, had hij geen behoefte, evenmin als met zijn eigen Wehrmachtführungsstab. Hij vroeg Raeder of deze het voor mogelijk hield dat Amerika en Engeland in een nabije toekomst de Azoren en de Kaap Verdische eilanden zouden bezetten, eventueel zelfs Dakar in Frans West-Afrika aanvallen? Antwoord: neen. Vervolgens vroeg Hitler of Raeder het voor mogelijk hield dat Amerika en Engeland het gebied van de Stille Oceaan eenvoudig aan Japan zouden overlaten om, in overeenstemming met de voornaamste richtlijn van het Victory Program eerst Duitsland en Italië te verslaan. Antwoord: neen. Duitsland zou dus, zo concludeerde Hitler, in elk geval in '42 van Amerika niets te duchten hebben.
Eén dag later, II december, kwam de Duitse oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten. Italië volgde het Duitse voorbeeld. Roosevelts verwachting was bewaarheid.
Zo Hitler al de neiging had, te onderschatten in welke mate de Amerikanen er in zouden slagen, tegelijk tegen Japan èn tegen Duitsland plus Italië oorlog te voeren, zijn naaste militaire medewerkers van de Wehrmachtführungsstab en van het Oberkommando des Heeres waren gedecideerd van opinie dat Amerika's intrede in de oorlog de noodzaak met zich bracht, alle Duitse operationele plannen grondig te herzien. Het mocht dan waar zijn dat men invan Amerika niets te duchten had, maar wat zou inwat ingeschieden? Door het Oberkommando der Wehrmacht werd het concept opgesteld voor een nieuwe algemene instructie die van Hitler zou uitgaan. Die instructie zou inhouden: bouw van een 'Atlantische Muur'
in West-Europa; verdrijving van alle Britse strijdkrachten uit het gehele gebied van de Middellandse Zee; versterking van Frans Westen Noordwest-Afrika; opneming, desnoods met militair geweld, van Spanje en Portugal, VichyFrankrijk en Zweden in een Festung Europa. Dat alles zou een hergroepering
Het concept werd aan Hitler voorgelegd. Hij verwierp het onmiddellijk: Duitslands Lebensraum in het oosten prijsgeven op welks verovering hij meer dan twintig jaar aangedrongen had? Nooit! De troepen aan het oostelijk front moesten zich verdedigen waar zij zich bevonden, geen meter mochten zij achteruitgaan!
Amerika's intrede in de oorlog maakte rechtstreeks overleg tussen Churchill en Roosevelt alsmede tussen de Chiefs of Staff van Engeland en de Verenigde Staten tot een gebiedende noodzaak. Door deze hoogste Engelse militairen alsmede door de Engelse minister van buitenlandse zaken, Anthony Eden, vergezeld, stak Churchill in de tweede helft van december aan boord van het Engelse slagschip 'Duke of York' de Atlantische Oceaan over. Hij haakte naar actie. Zijn Ch/efs of Staffkregen nog aan boord van de 'Duke of York' een reeks nota's voorgelegd waarin de Britse premier bepleitte dat de gehele Afrikaanse kust van de Middellandse Zee invan Duitsers en Italianen gezuiverd zou worden; voor het einde van dat jaar moesten ook de Atlantische havens aan de kust van Frans-Marokko in Geallieerde handen zijn en inzou men dan in West- en Zuid-Europa tegelijk of successievelijk grote landingen moeten uitvoeren met legers, 'strong enough to enable the conquered populations to revolt'. Men zou kunnen landen in Noorwegen, Denemarken, Nederland, België, Frankrijk, Italië, 'and possibly the Balkans' 'The actual choice of which three or four to pick should be deferred as long as possible.' Overigens meende Churchill dat in die algemene bestorming van Europa de onderdrukte volkeren een hoogst belangrijke r;l zouden spelen: 'If the incursion of the armouredformations is successjul, the uprising of the local populations,for whom weapons must be brought, will supply the corpus of the liberating offensive. Forty armoured divisions at
men apiece ... of which Great Britain would try to produce nearly half, would amount to men. Behind the armour
Al dat optimisme werd door de Britse Chiefs of Staff niet gedeeld. In '42 kon men, zo meenden zij, alleen wanneer Duitsland duidelijke tekenen van instorting vertoonde, wellicht 'limited land offensives in North-Western Europe or across the Mediterranean' ondernemen; 1943 achtten zij in elk geval te vroeg voor 'the final assault on Germany itself', zij het dat deze dan wel ingeleid zou kunnen worden door 'simultaneous landings in several of the occupied countries of North-Western Europe.'2
Die gedachtenwisseling vond plaats nog voor de besprekingen in Washington begonnen.
Bij die besprekingen waren de Amerikaanse Chiefs of Staff zich bewust dat zij op korte termijn bitter weinig aan te bieden hadden. Van de Amerikaanse divisies die geformeerd waren, liet de oefening nog veel te wensen over. Er was een tekort aan moderne wapenen en doordat de Amerikaanse militaire productie nog slechts 15% van de totale industriële productie vormde, zou geruime tijd verstrijken voor men grote legers adequaat zou kunnen uitrusten. Maar er waren méér belemmerende factoren. De militaire hulp aan de Sowjet-Unie moest doorgaan. Ook Tsjiang Kai-sjek mocht men niet vergeten. Dan kwamen er noodkreten uit de Philippijnen, uit Nederlands-Indië, uit Australië, uit Nieuw-Zeeland: naar al die gebieden diende men wapens te sturen. Natuurlijk, het principe 'Duitsland eerst'
wilde men niet uit het oog verliezen, maar nu de strijd in Zuidoost-Azië ontbrand was, kon men de Amerikanen, Nederlanders en Britten die zich daar tegen een wanhopige overmacht verdedigen moesten, moeilijk volledig aan hun lot overlaten. Bovendien was het ter wille van eenlater offensieftegen Japan wenselijk, te voorkomen dat de Japalmersnog veel méér gebied in handen kregen dan hun, na hun succesin Pearl Harbor, vermoedelijk toch al zoulukken.
Aan al die factoren verbonden de Amerikaanse Chiefs of Staff de conclusie dat offensieven in Noordwest-Europa of dwars over de Middellandse Zee in '42 uitgesloten waren. Trouwens, hun Britse collega's hadden die alleen maar als een mogelijkheid gezien voor het geval Duitsland duidelijke tekenen van instorting vertoonde. Niets doen dus? Dat leek niet alleen Churchill en Roosevelt maar ook de Britse en Amerikaanse Chiefs of Staff onaanvaardbaar. Zo al niet op dan toch bij het Europese strijdtoneel diende men acte de présence te geven, zo spoedig mogelijk. En het besluit viel: op IS februari '42 zouden in Marokko en Algerië de landingen beginnen
1 Aangehaald in Gwyer: Grand Strategy, dl III, I, p. 334-36. 2
Nauwelijks was dit besluit genomen of de noodkreten uit de Pacific werden zo talrijk dat men er van terugkwam. Vooral de chef van de Amerikaanse legerstaf, generaal Marshall, ging er met klem op aandringen dat men wat Amerika onmiddellijk beschikbaar had, in een groot convooi naar het zuidelijk deel van de Stille Oceaan zou sturen: twee-en-twintigduizend man aan troepen, bijna 400 vliegtuigen, 200 000 ton aan militaire voorraden. De vorming van dit convooi werd goedgekeurd. Toen men er met de grootste moeite de schepen voor had kunnen vinden, bleek het onvermijdelijk om D-Day voor de eerste landingen in Marokko en Algerië van IS februari naar 25 mei te verschuiven. Trouwens, dit uitstelleek ook raadzaam: Auchinlecks poging om Rommels strijdmacht te vernietigen, was mislukt, Rommel was weer tot de aanvalovergegaan; kennelijk waren de Duitsers in Noord-Afrika sterker dan men aangenomen had.
Dat met de landingen in Frans Noordwest-Afrika gewacht zou worden, was een groot deel van Marshalls stafofficierenniet onwelkom. Zij vreesden dat die landingen door de te verwachten Duitse en Italiaanse reacties tot een situatie zouden leiden waarin meer en meer Geallieerde krachten naar het gebied van de Middellandse Zee gezogen zouden worden. Natuurlijk, daar zou men de Wehrmacht nederlagen kunnen toebrengen, maar men zou haar er niet beslissendkunnen verslaan. En de vrees van die officieren was dat men genoopt zou worden, aan dat neventerrein zoveel aandacht te besteden dat de actie op het hoofdterrein, West-Europa, belangrijk uitgesteld zou moeten worden. In een memorandum dat in januari' 42 de ronde deed in het Washingtonse War Department werd gesteld: 'Our acceptance of a commitment in North West Africa at this time would prove to be a mistake of the first magnitude'»
Hoe dit zij - er was overeenstemming bereikt. Meer nog. Afgesproken was dat de Britse Chiefs of Staff plaatsvervangers zouden aanwijzen die in Washington samen met de Amerikaanse Chiefs of Staff een apart college zouden vormen, de Combined Chiefs of Staf]; dat met inachtneming van de algemene richtlijnen van Amenka's president en Engelands premier dagelijks de nodige beslissingen zou nemen ten aanzien van de krachten die naar de verschillende strijdtoneelen toe zouden gaan en van de opdrachten waar de daar functionerende bevelhebbers zich aan zouden moeten houden. Dit betekende dat de Engelse oorlogsinspanning op alle terreinen, productie en transport inbegrepen, gecoördineerd zou worden met de Amerikaanse. Het
1 Aangehaald in a.v., p.
Dat waren hoogst belangrijke besluiten. De Nederlandse regering was er niet in gekend.'
Met de uitschakeling van de acht slagschepen van de Amerikaanse Pacific Fleet was de Japanse marine oppermachtig geworden in de gehele Stille Oceaan. Enkele dagen na de overval op Pearl Harbo~ werd die superioriteit nog versterkt toen (10 december) de enige twee Geallieerde zware eenheden die zich nog in het Japanse operatiegebied bevonden, de 'Repulse' en de 'Prince of Wales', in de Zuidchinese zee waar zij zonder luchtdekking op zoek waren naar Japanse invasieconvooien, tot zinken gebracht werden door Japanse torpedovliegtuigen. Dit betekende dat het de Japanners geen moeite zou kosten om tegen elke Geallieerde zeemacht die hun operaties in zuidelijke richting zou trachten te verhinderen of te vertragen, een verpletterende overmacht te concentreren. De vloot die zij in eerste instantie in die richting ingezet hadden, was mede doordat zij in combinatie met een efficiënte luchtmacht opereerde, al verre superieur aan wat er zich bevond, maar die vloot werd nog versterkt ook. Drie van de zes vliegkampschepen die de aanval op Pearl Harbor uitgevoerd hadden, arriveerden in februari op het zuidelijk strijdtoneel.
Door die superioriteit ter zee en in de lucht beschermd, konden de Japanse landstrijdkrachten hun landingsoperaties practisch volgens plan uitvoeren. Het patroon was overal hetzelfde. Eerst werden, eilandengroep na eilandengroep, de zwakke, meestal verouderde Geallieerde luchtstrijdkrachten uit
Versterking van de Geallieerde marine in het zuidelijk operatiegebied was onmogelijk, mede doordat, zoals wij eerder beschreven, in november en december '41 alle zware eenheden die de Britten in de Middellandse Zee bezaten, uitgeschakeld waren. Voor de versterking van de Geallieerde luchtmacht werden alle krachten ingespannen. Nog voor het college van de Com bined Chiefs of Staff gevormd was, had men in Washington besloten, zoveel mogelijk moderne viermotorige Amerikaanse bommenwerpers, Z.g. Vliegende Forten, naar Java te zenden. De meeste werden via Afrika overgevlogen. Er kwamen er in totaal in januari en februari vijftig op Java aan, maar zij hadden het nadeel dat zij bij hun vluchten tegen de Japanners nauwelijks beschermd waren door moderne jagers. De aanvoer van de jagers naar Java was namelijk nog moeilijker dan die van de bommenwerpers. De jagers, die geen grote afstanden konden afleggen, werden in onderdelen, naar Z~id-Australië verscheept, daar gemonteerd en vervolgens in vijf etappes naar Java overgevlogen ..Van de vijf-en-zestig toestellen welke die riskante tocht ondernamen, gingen negen-en-dertig onderweg verloren.
Wavell, die op 10 januari '42 op Java aankwam, koesterde aanvankelijk nog de hoop dat hij er in zou slagen, zich te handhaven in een defensieve zone die in het oosten bij de Australische haven Port Darwin verankerd was en in het westen bij de Britse basis Singapore. Medio februari viel Singapore en werd Port Darwin zwaar geteisterd. De Japanners hadden toen de voornaamste punten van Borneo en Celebes ook al in handen; de bezetting van Sumatra en Java zou, strategisch gezien, niet meer zijn dan de afronding van operaties die nagenoeg met de precisie van een uurwerk verlopen waren.
In bezet Nederland was de eerste reactie op het bericht dat de Verenigde Staten aan de tweede wereldoorlog waren gaan deelnemen, er een van groot optimisme geweest. Hoe hopeloos de strijd was die de Nederlands-Indische strijdkrachten in en bij Indië te voeren zouden krijgen (men vernam al op maandagdecember dat Nederland Japan de oorlog verklaard had),'Indien Indië zich goed houdt'
, zo noteerde een dagboekschrijver op de dag van Nederlands oorlogsverklaring aan Japan, 'zalons volk met eer uit de strijd kunnen komen. Zal de nederlaag die we in Holland leden, in Indië worden uitgewist. Onze Jantjes: we zullen weer meeleven. Onze luchthelden: we zullen hen volgen. Onze landmacht: ze zullen, ik twijfel er niet aan, geen duimbreed wijken!'!
Haast nog optimistischer schreef De Waarheid:
'De Nederlands-Indische vloot en luchtmacht is allerminst een factor van geringe betekenis ... De Nederlandse marinestrijdkrachten zullen, wat bekwaamheid en gevechtswaarde betreft, de Japanners heel wat harde noten te kraken geven ... Daarbij komt de nieuwe Indonesische krijgsmacht.'
Wij weten sinds de bezetting weinig van Indonesië af. Doch sinds die tijd is daar blijkbaar veel veranderd. Het ergste koloniale onrecht is gemilderd de dienstplicht voor Indonesiërs is ingevoerd. Eennieuw leger met geheel nieuwe krachten komt daar tot stand.' 2
'Wij weten sinds de bezetting weinig van Indonesië af'
inderdaad, zo was het. De tallozen die familieleden of be ken den in Indië bezaten, hadden hoogJ. J.
Toen dit dreigement geuit werd, was de stemming in bezet gebied al aan het veranderen. Kritiek op Amerika en Engeland was ook in december al geuit (die hadden zich maar lelijk laten verrassen!), maar die kritiek was in de eerste weken na Pearl Harbor en de ondergang van de 'Prince of Wales' en de 'Repulse' toch nog gepaard gegaan met het vertrouwen dat, waar Amerikanen en Engelsen gefaald haden, Nederlanders er in zouden slagen, Indië met succes te verdedigen. In januari vernam men evenwel dat de Japanners op Borneo en Celebes geland waren. Overal waar Geallieerde troepen vochten, moesten zij terugtrekken; er was geen dag meer waarop de Londense radio gunstig nieuws kon geven. En op 16 februari kwam het schokkende bericht dat het voor onneembaar gehouden Britse bastion Singapore gevallen was! 'Het valt niet te ontkennen'
, schreef een dag later de auteur van het buitenlands overzicht in Vrij Nederland, 'dat onder het Nederlandse volk op het ogenblik een zeker pessimisme openbaar wordt dat bedenkelijke vormen gaat aannemen. De berichten die ons vanuit
1 Verslag persconferentie, 14 jan. 1942 (DVK, 49).'Wat doet Engeland nu eigenlijk? Waar blijft het nu met al zijn beloften en grootsprekerij? Kan ons Indië nog- wel wat uitrichten tegen de Japanse methoden?"
Nog was de overzichtschrijver niet pessimistisch: 'Ons geliefd Indië zal het toneel worden van een wellicht nog enige jaren durende! strijd. Maar de overwinning is zeker.?
Die strijd duurde niet enige jaren maar slechts enige weken.
Men vernam op donderdag 26 februari, tien dagen na het bericht van de val van Singapore, dat generaal Wavell Java verlaten had, op zaterdag de z Sste dat de Koninklijke Marine in de voorafgaande n~cht zware verliezen geleden had in een zeeslag in de Javazee, op zondag I maart dat de Japanners op Java geland waren, op maandag 9 maart dat de bevelhebber van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger onvoorwaardelijk gecapituleerd had. Indië was in Japanse handen. Het was, zo leek het, verbijsterend-, onbegrijpelijk vlug gegaan.
De Londense radio deed haar best, de gevoelens van teleurstelling op te vangen. 'Onze vloot zal herrijzen, sterker dan voorheen', zei koningin Wilhelmina op 3 maart, en op de r sde: 'Ons rijk zal herrijzen, schoner en krachtiger dan voorheen', maar uitspraken als deze sloegen, dunkt ons, in bezet gebied niet erg aan. Zij klonken geforceerd. Èr was diepe bezorgdheid over het lot van de militairen, vooral van de marinemannen, die aan de strijd in Indie deelgenomen hadden, en wie overigens familieleden of bekenden in Indië bezat, vroeg zich af wat hun lot zou zijn onder het regime van . een bezetter van wiens optreden elders men weinig wist, maar dat weinige had geen aanleiding gegeven tot optimisme. 'Het bewustzijn dat het grootste en economisch ook het belangrijkste deel van ons Rijk vrij was van vijandelijke druk en dat daar alle krachten werden ingespannen om mede te werken aan de bevrijdingsstrijd in Europa, wekte', aldus Het Parool eind maart, 'hier te lande vertrouwen en hield de moed er in.' Nu evenwel noemden '
velen Indië verloren en schijnen zij een deel van hun veerkracht kwijt te
1 Palembang op Zuid-Sumatra was een centrum van de aardoliewinning in Nederlands-Indië. 2 Vrij Nederland, 10 (21 febr. 1942), p.' Het blad constateerde een '
inzinking die allerwege In ons land te bespeuren is."
Alleszins denkbaar is het dat die inzinking in het moreel nog versterkt werd doordat precies twee weken na de val van Java een verordening verscheen die een zware schaduw ging werpen over het bestaan van honderdduizenden Nederlanders: bij het naar Duitsland zenden van werkende arbeiders zou voortaan dwang toegepast kunnen worden. Juist deze verscherpte arbeidsinzet was het die ten nauwste samenhing met hetgeen wij eerder in dit hoofdstuk behandelden: Amerika's intrede in de oorlog en de daaruit voor Duitsland voortvloeiende gevaren.
In zijn werk over de gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland dat wij in deze paragraaf in hoofdzaak zullen volgen, heeft B. A. Sijes terecht onderstreept dat men alle maatregelen die de Duitsers in bezet Nederland op het terrein van de arbeidsinzet namen, zien moet als een gevolg van het tekort aan geschoolde arbeiders dat zich al aan het eind van de jaren' 30 in het Duitse bedrijfsleven was gaan manifesteren. Dat tekort hing hiermee samen dat Hitler die vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog weinig geneigd geweest was, de levensstandaard van het Duitse volk ter wille van de bewapening aan te tasten, na dat uitbreken die beleidslijn doortrok. Hij was er van overtuigd dat de civiele productie niet verminderd behoefte te worden om Duitsland desondanks in staat te stellen, met korte en weinig oorlogstuig verslindende Blitzkriege zijn tegenstanders in Europa te verslaan. De afloop van de veldtochten in Polen, Scandinavië en West-Europa alsmede op de Balkan en zo ook de eerste fase van de strijd in de Sowjet-Unie schenen die opvatting te rechtvaardigen. In schrille tegenstelling tot wat de Duitse propaganda suggereerde en wat in bezet gebied over het algemeen aangenomen werd, spande Duitsland zich in die beginjaren van de oorlog eigenlijk weinig in om -de grote strijd te winnen. De Duitse oorlogsproductie die in 1944 50% van de totale industriële productie zou vormen, maakte er in '40 minder dan 15% van uit en de stijging in '41 was gering: maar 4%.2 Aan
'39 tot mei '
41 waren namelijk ca. 6 miljoen dienstplichtigen onder de wapenen geroepen; mede door de zware verliezen in de Sowjet-Unie werdenhet van mei '41 tot mei '
42 nog eens 1,8 miljoen. verlof om vrouwen en meisjes voor de oorlogsindustrie te mobiliseren, werd door Hitler hardnekkig geweigerd (hij duchtte daar zedelijke gevaren van) - er waren dus slechts twee bronnen waaruit men kon putten om het tekort aan Duitse arbeiders op te vangen: de krijgsgevangenen en de buitenlandse arbeiders.
In mei '41 waren in Duitsland ca. I miljoen krijgsgevangenen en 1,3 miljoen buitenlandse arbeiders werkzaam. Dat was toen al te weinig. De verliezen aan het oostelijk front en het feit dat de Verenigde Staten aan de oorlog waren gaan deelnemen, maakten het noodzakelijk, het aantal buitenlandse arbeiders op korte termijn drastisch te vergroten. Duitsland kreeg in februari ,42 een nieuwe Reichsminister für Bewaffnung und Munition, de architect Albert Speer, en scherper dan zijn voorganger ir. Fritz Todt (die begin' 42 verongelukt was) besefte Speer dat de wapenproductie beter georganiseerd en belangrijk uitgebreid moest worden. Hij had dus miljoenen nieuwe arbeidskrachten nodig. Welnu, eind maart '42 werd de NSDAP-Gauleiter van Thüringen, Fritz Sauckel, door Hitler tot Generalbevollmächtigter für den Arbeitseinsatz benoemd. Aangezien Sauckel, gegeven Hitlers verbod om vrouwen en meisjes op te roepen, in Duitsland zelf maar weinig zou kunnen bereiken, was het onvermijdelijk dat hij zijn volle energie van meet af aan zou richten op het naar Duitsland overbrengen van buitenlandse arbeidskrachten. Het lag voor de hand dat deze moderne slavenhaler in dat buitenland zijn verantwoordelijkheid zou doorgeven aan hen die, als hij, de hoogste functionarissen van de Nazipattij waren. In ons land was dat Generalkommissar Schmidt. Het gevolg was dat alles wat met de arbeidsinzet van Nederlandse arbeiders te maken had, te ressorteren kwam onder Schmidt in plaats van onder Fischböck. Begin april' 42 werd de Hauptabteilung Soziale Verwaltung
in de cijfers voor 1944 komt dus onvoldoende uit, hoe groot in werkelijkheid de stijging in de wapenproductie geweest is. 'Rûcleblicleend kann. man ohne Übertreibung sagen', schreef na de oorlog een van de vroegere Duitse hoofdambtenaren op de economische sector, 'dass der Krieg wirtschajtlich in áenjahren i ç so-e i verloren tuurde:' (Hans Kehrl: 'Kriegswirtschajt und Rûstungsindustrie' in Bilanz des zweiten Weltkrieges, Erleenntnisse und Verpfiichtungen für die Zukunft (1953), p. 276)
1 Zij zou in 1942 met 9% dalen, hetgeen al evenmin imposant is.
Deze Hauptabteilung (eerst heette hij Geschäftsgruppe) Soziale Verwaltung had eind' 41 een nieuwe leider gekregen in de persoon van het hoofd van het Landesarbeitsamt in Ponuneren, dr. H. Boening, opvolger van R. Jakob. Jakob had nauw samengewerkt met het departement van sociale zaken, speciaal met ir. R. A. Verwey die in de zomer van '40 benoemd was tot waarnemend secretaris-generaal; Boening zette die samenwerking voort. Zij was vooral mogelijk doordat Jakob en Boening wensten dat Nederlandse werklozen in Duitsland tewerkgesteld zouden worden en doordat Verwey en zijn hoofdambtenaren bereid waren, hun die werklozen te verschaffen. Verwey en die hoofdambtenàren zagen voor het probleem der werkloosheid nu eenmaal geen andere oplossing. Zij lieten werklozen voor werk in Duitsland oproepen en bepaalden dat wie dat werk weigerde, voortaan geen steun meer zou ontvangen. In ons vorige deel wezen wij er al op dat tot september '40 een groot deel, vermoedelijk ca. 30% van die onder dwang uitgezonden werklozen eigenmachtig naar Nederland teruggekeerd was. Verwey had die z.g. contractbrekers met hun gezinnen door intrekking van de distributiebescheiden aan het gevaar van verhongering willen blootstellen, maar daar hadden zijn collega's-secretarissen-generaal een stokje voor gestoken. Het werd regel dat die 'contractbrekers'
steun bleven ontvangen, zij het hoofdzakelijk steun in natura - ook de Duitsers en met name hun politie-instanties (in Duitsland het Reichssicherheitshauptamt, in Nederland Rauter), waren er tegen dat men die 'contractbrekers'
met dwang naar Duitsland zou terugsturen.
In mei '41 werkten in Duitsland bijna honderdtwintigduizend N ederlandse arbeiders. Bovendien hadden enkele tienduizenden vrijwilligers arbeid in België en Frankrijk aanvaard, hoofdzakelijk voor de Wehrmacht. Kort voor de benoeming van Sauckel, in februari' 42, was het aantal Nederlandse arbeiders in Frankrijk, één-en-twintigduizend in mei '41, tot negenen-twintigduizend gestegen en het aantal in Duitsland geplaatsten, hoofdzakelijk ex-werklozen;' tot honderdvijf-en-zestigduizend; bij die laatste groep moet men eigenlijk ook nog de grensarbeiders optellen: twee-enzeventigduizend, tegen vierduizend in juni' 40. Die grensarbeiders evenwel, die als regel's avonds weer naar huis terugkeerden, beschouwden zichzelf veel minder als slachtoffers van de arbeidsinzet dan de honderdvijf-enzestigduizend die hun woonplaats en hun gezin hadden moeten verlaten omDuitsland; onder hen bevonden zich 8165 personen die gratis een paspoort kregen'contractbrekers'
waren. Er waren ook meer 'contractbrekers'
geweest dan men uit de officiële cijfers van februari '42 kan afleiden want van de zomer van '
41 af waren de 'contractbrekers'
in Nederland met straffen bedreigd die velen er toe gebracht hadden, weer naar Duitsland te vertrekken. In die zomer waren door Sociale Zaken namelijk strafkampen ingericht, hoofdzakelijk in Groningen en Gelderland - kampen die onder beheer stonden van de rijksdienst voor de werkverruiming. Die kampen droegen een nog ongunstiger karakter dan de 'normale'
werkverschaffingskampen. Menige arbeiderweigerde dan ook, zich naar zulk een strafkamp te laten zenden. Het mocht dan waar zijn dat eind februari '41 een verordening van Seyss-Inquart verschenen was, verordening 42/41, waarbij Nederlanders door de gewestelijke arbeidsbureaus verplicht konden worden, 'binnen het bezette Nederlandse gebied voor een bepaalde tijd op een hun aangewezen plaats diensten te verrichten'
(straf bij niet-naleving: maximaal een jaar gevangenisstraf)," maar het was toch te bar dat men op grond van zulk een aanschrijving van het gewestelijk arbeidsbureau het gezin in de steek moest laten om ergens aan de Dollard, op de Veluwe of in de Achterhoek als een soort gevangene zware grondarbeid te verrichten! Wie zulk een aanschrijving naast zich neerlegde, kreeg daar trouwens aanvankelijk weinig last door. De officieren van justitie maakten geen haast met de voorbereiding der berechting en als het tot berechting kwam, werdcri veelal uiterst lage straffen opgelegd, soms zelfs slechts twee kwartjes boete of een dag hechtènis.
Dat ging de bezetter vervelen. Eind november '41 greep hij in: een aantal burgemeesters kreeg opdracht, in totaal ca. honderdveertig 'contractbrekers'
door de gemeentepolitie te laten arresteren en naar het concentratiekamp Amersfoort over te brengen. Aldus geschiedde, maar verscheidene burgemeesters protesteerden tegen de opdracht die zij hadden moeten uitvoeren. Frederiks legde hun bezwaren aan Rauter voor - en Rauter deed de toezegging dat hij de gemeentepolitie met rust zou laten: voortaan werden de 'contractbrekers'
door de Sicherheitspolizei opgeroepen en deze zorgde dan voor het transport naar Amersfoort. Wij hebben niet de indruk dat de Sicher heitspolizei veel oproepen heeft laten uitgaan. De eerste honderdveertig had
1 VO 42/41 (Verordeningenblad, 1941, p. 152-54).'contractbrekers'
inderdaad niet zonder effect. Bovendien besefte men bij de Sicherheitspolizei dat het zinvoller was, Nederlandse arbeiders te laten werken in Duitse fabrieken dan in het concentratiekamp Amersfoort.
Zo waren het in de periode zomer '40 lente '
42 hoofdzakehjk Nederlandse werklozen die feitelijk gedwongen werden, in Duitsland te werken. Verwey beschouwde dat als een hoogst nuttige bijdrage tot de opheffing der werkloosheid. Maar die opheffing gelukte hem toch maar ten dele. Er waren in februari' 42 nog steeds honderddertigduizend bij de overheid ingeschreven werklozen die in het geheel geen arbeid verrichtten.! terwijl meer dan zeventigduizend andere werklozen opgenomen waren in de werkverschaffingskampen. Over het algemeen waren deze mensen niet geschikt om naar Duitsland uitgezonden te worden Men had in de herfst van' 40 alle werklozen voor een medische keuring opgeroepen; tweehonderdduizend had men gekeurd en nog niet eens de helft, 44 %, was voor uitzending geschikt geacht. Zeker, de artsen van de gemeentelijke geneeskundige diensten zullen wel de neiging gehad hebben, de grensgevallen eerder af': dan goed te keuren, maar dat neemt toch niet weg dat men met Sijes het percentage der afgekeurden, 56 %, beschouwen kan als 'een indicatie voor de gevolgen van de economische crisis uit de jaren dertig op de lichamelijke toestand der werklozen."
Trouwens, velen onder die werklozen waren nooit geschoold arbeider geweest of waren in de jaren van lediggang hun scholing kwijtgeraakt - en juist aan geschoolde arbeiders had Sauckel behoefte.
Er kwamen nu drie regelingen: twee besluiten van Verwey, één verordening van Seyss-Inquart.
Verwey's eerste besluit hield in, dat norrnahter in een bedrijf de wekelijkse werktijd niet korter mocht zijn dan 48 uur," Verwey's tweede, mede door Schrieke ondertekend, bepaalde dat men geen arbeiders beneden de
1 In november '4I schatte men de '
onzichtbare werkloosheid' (werklozen die niet aan de overheid bekend waren en dus ook geen steun ontvingen maar die er op de een of andere wijze in slaagden, hier of daar een klein bedrag te verdienen) ook op honderddertigduizend. Aan deze 'onzichtbare werklozen'
werd in februari '42 door Verwey en Schrieke, secretaris-generaal van justitie, gelast, zich bij de gewestelijke arbeidsbureaus te melden voorzover zij tussen de achttien en veertigjaar oud waren (VO I5/42, Verordeningenblad, 1942, p. 72-73.) Deze oproep werd op grote schaal genegeerd. Dr. Boening zou later verklaard hebben dat de desbetreffende verordening 'door het verzet van volk en ambtenaren zodanig was verkracht dat hem de verdere uitvoering zelfs niet interesseerde.'
(Aangehaald in (RvO) B.A. Sijes: De arbeidsineet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland, 1940-1945 (I966), p. I57) 2 Sijes: De arbeidsinzet, p. II3-I4. 3 VO I4/42 (Verordeningenblad, 1942,
'binnen het bezette Nederlandse gebied'
geschrapt.ê Simple comme benjour. Het betekende dat Nederlanders voortaan door de gewestelijke arbeidsbureaus verplicht konden worden, ook in Duitsland 'voor een bepaalde tijd op een hun aangewezen plaats diensten te verrichten.'
Zeven-en-dertig gewestelijke arbeidsbureaus waren er. Zij ressorteerden met hun honderddrie-en-veertig bijkantoren onder het rijksarbeidsbureau dat een afdeling was van Verwey's departement. Verwey was trouwens, behalve waarnemend secretaris-generaalvan het departement, ook directeurgeneraal van het rijksarbeidsbureau. Voor de dagelijkse leiding kreeg dat rijksarbeidsbureau toen het in september '40 opgericht werd, een waarnemend directeur-generaal, mr. H. J. Morren. In ijver om werklozen naar Duitsland te bemiddelen, deed Morren niet voor Verwey onder, maar hij was aggressiever dan deze, met name waar het de NSB betrof, en ging dus in de periode waarin hij er voor moest zorgen dat ten behoeve van de arbeidsbureaus annex hun bijkantoren in eerste instantie ca. achttienhonderd personen aangesteld werden, zijn uiterste best doen, NSB'ers te weren. Klachten van NSB-kant leidden er toe dat hij begin maart' 41 gearresteerd werd. Hij kwam na drie weken vrij maar werd toen tot afdelingschef gedegradeerd; een andere hoofdambtenaar, Th. van Lier, werd zijn opvolger als waarnemend directeur-generaal. Ook van Lier verzette zich tegen de benoeming van NSB' ers, maar hij kon toch niet verhinderen dat, toen de nieuwe organisatie van start ging (1 mei' 41), negen van de zeven-en-dertig directeuren van arbeidsbureaus leden waren van de NSB. Trouwens, ook wat het personeel betrof, was de onophoudelijke Duitse pressie niet zonder effect gebleven. Eind' 41 bevonden zich onder het totale personeelsbestand van bijna zes-entwintighonderd personen driehonderdvijf-en-zeventig NSB'
ers (14,5 %). Men zou kunnen zeggen dat de NSB in de sector van de gewestelijke arbeidsbureaus tienvoudig oververtegenwoordigd was; zulks maakte de actie van diegenen die, van hun plaats bij de arbeidsbureaus uit, de arbeidsinzet naar vermogen wensten te saboteren, extra-moeilijk en extra-gevaarlijk. Men wist dat elke anti-Duitse uitlating ofhandehng onmiddellijk overging dus in de tijd vooraf aan de lager genummerde VO 26/42. 2 VO 26/42 (a.v., p.
De NSB' ers, waar ook geplaatst, directeur van een GAB of loopjongen, beschouwden het gemeenlijk als de gewoonste zaak van de wereld dat de arbeidsbureaus er na de verschijning van Seyss-Inquarts korte verordening toe zouden bijdragen dat de Duitse oorlogsindustrie uit bezet Nederland met spoed alle arbeiders kreeg die zij nodig had (verdienden al die 'anti'
s' iets beters ?), maar veruit de meeste directeuren en personeelsleden dachten hier anders over. Het rijksarbeidsbureau en de directies van de arbeidsbureaus hadden in '40 en '
41 de uitzending van werklozen naar Duitsland bevorderd. Menigeen, ook Morren, ook van Lier, deelde Verwey's opinie dat die uitzending zelfs toegejuicht moest worden omdat zij van werklozen werkenden maakte; werkenden in een 'nieuw Europa'
. Men had op die basis met Jakob zo harmonisch samengewerkt dat deze kort na het in werking treden van de arbeidsbureaus de verwachting geuit had dat de staf van de Geschájtsgruppe Soziale Verwaltung drastisch ingekrompen kon worden. Maar uitzending van werkende arbeiders zag men als een wezenlijk andere zaak dan uitzending van werklozen. Hier was geen enkel Nederlands sociaal belang mee gemoeid, integendeel: men zou Duitsland voordeel en Nederland louter nadeel bezorgen, men zou de bezetter dienen en het eigen land alleen maar schaden. Dan: de tijden waren veranderd, van de ideologie van het 'nieuwe Europa'
waar verscheidenen in geloofd hadden, was niet veel meer over. De bezetter was over de hele linie veel harder gaan optreden en nagenoeg een ieder nam nu aan dat Duitsland, het mocht kort of lang duren, de oorlog zou verliezen. Men wist bovendien (dat was begin '4I in Amsterdam gebleken) dat de Nederlandse geschoolde arbeider er niets voor voelde om naar Duitsland uitgezonden te worden. En tenslotte was men zich bewust dat de deportatie van werkenden naar het land van de vijand in strijd was met het volkenrecht.' Eigenlijk was dat met de uitzending van werklozen ook al het geval geweest, maar toen was de dwang uitgeoefend door feitelijke maatregelen, inhouding van steun bijvoorbeeld, waannee de directies van de arbeidsbureaus rechtstreeks niet te maken hadden - in Seyss-Inquarts
1 Dat wist men binnen het Reichskommissariat eveneens. 'Die [ormelle Volleerrechts widrigkeit dieser Massnahmen steht ausser Zweifeî, schreef Rabl medio februari '42 met betrekking tot verordening 26/42 die toen nog in voorbereiding was. Aangezien evenwel Duitsland speciaal 'Industriefacharbeiter' nodig had, 'musste die vorlie gende Massregel trotzdem wohl oder ûbel im Kauf genommen u/erden:' (Rondschrijven, 14 febr. 1942, van K. Rabl aan een aantal Duitse instanties, Vu], Abt. Rechtssetzung: dossier VO
Het college van secretarissen-generaal scheen dit als de gewoonste zaak van de wereld te beschouwen (de notulen vermelden geen enkele kritische opmerking) en ook Verwey legde zich er aanvankelijk bij neer, maar toen bleek dat de verordening spoedig toepassing moest vinden, ontstond er grote onrust in de wereld van de gewestelijke arbeidsbureaus. Op 13 april '42 kwam de Contactcommissie bijeen, een college van acht GAB-directeuren, onder wie twee NSB' ers, met wie Verwey en van Lier belangrijke aangelegenheden plachten te bespreken, en daar deelde de directeur van het GAB-Eindhoven mee dat het hem principieel niet mogelijk zou zijn, aan de gedwongen uitzending van arbeiders naar Duitsland mee te werken. Na afloop van de vergadering zei de directeur-Nijmegen dat hij het hiermee eens was. De GAB-directeuren in het zuiden des lands pleegden een dag later, 14 april, druk telefonisch overleg. De directeur-Venlo diende zijn ontslag in. Hetzelfde deed de directeur-Hengelo. En op 16 april bleek dat Boening niet minder dan dertigduizend arbeiders voor de Duitse metaalindustrie nodig had! Nu berichtten de directeuren van Roermond en Breda aan Verwey dat zij niet langer in functie wilden blijven. Te voorzien viel dat bij de betrokken arbeidsbureaus niet alleen de directeuren zouden heengaan. Het gehele door Verwey opgetrokken bouwsel dreigde ineen te zakken.
Wat moest Verwey doen? Misschien kon men, zo overwoog hij, de situatie redden indien de bezetter bereid was, verzachtingen toe te staan of zelfs de dwang te laten vervallen. Hij zocht Schmidt op en vroeg deze of men niet tot het principe der 'vrijwilligheid'
kon terugkeren. Nu, dat was Schmidt, die door Sauckel opgejaagd werd, geen moment van plan. Het kwam er Schmidt op aan dat aan de mogelijkheid van dwanguitoefening niet getornd werd, dat de arbeidsbureaus normaal met hun werk voortgingen en dat de inschikkelijke Verwey in functie bleef. Schmidt uitte jegens deze eerst enkele dreigementen (hij kon, zei hij, binnen veertien dagen alle in mei en juni '40 vrijgelaten Nederlandse krijgsgevangenen voor werk in Duitsland oproepen), vervolgens deed hij Verwey enkele concessies die hem weinig kostten (hij beloofde dat de dienstverplichting niet op vrouwen en meisjes toegepast zou worden, dat de Sicherheitspolizei GAB-directeuren die eventueel zouden aftreden, met rust zou laten en dat hij rekening zou houden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven, speciaalook met de voedselvoorziening) - en met dit mengsel van intimidatie en 'welwillendheid'
bereikte hij precies zijn doel: Verwey verklaarde'liever iedere eonsequentie te aanvaarden dan aan deze dwang te gehoorzamen.'!
De Kort werd op 26 april door mgr. de Jong ontvangen in aanwezigheid van A. C. de Bruijn, de voorzitter van het ontbonden Rooms-Katholiek Werkliedenverbond, en van pater dr. S. Stokman, een van de adviseurs van de aartsbisschop in arbcidszaken. 'Het is de katholieke directeur niet geoorloofd'
, zei de aartsbisschop, 'aan de uitvoering van deze maatregel'
(de gedwongen uitzending van arbeiders naar Duitsland) 'vrijwillig zijn medewerking te verlenen.'
De Kort ging, zo schreef hij korte tijd later aan een vriend, 'als een opgewekt en verlost mens huiswaarts'
. De volgende dag belde hij de Aussenstelle Den Bosch van de Hauptabteilung Soziale Verwal , tung op en zei dat hij aan de dienstverplichtingen geen medewerking zou verlenen; hij werd met het concentratiekamp bedreigd maar hield voet bij stuk .: en diezelfde dag wist Verwey dat van de acht-en-twintig 'goede'
GAB-directeure1f niet minder dan twintig hun functie zouden neerleggen en dat hun adjunct-directeuren zonder uitzondering zouden weigeren, de lege plaatsen in te nemen! De toestand leek kritiek te worden. De crisis werd snel bezworen. Dat werd zij doordat de bezetter met een van zijn typische tactische wendingen een suggestie overnam die al eerder van Nederlandse kant gedaan was. Hadden de GAB-directeuren er onoverkomelijke bezwaren tegen, zèlf de dienstverplichtingen te ondertekenen? Goed, dan was het voldoende als ze die stukken klaarmaakten, expedieerden en er verder naar handelden; de beschikkingen zelf zouden evenwel niet dobr hen ondertekend worden maar door de Pachwerber. De verordening
1 Aangehaald in Sijes: De arbeidsinzet, p. 168.'Hij was het met ons eens'
, schreef de Kort aan een vriend nadat hij een tweede bezoek gebracht had aan de Maliebaan, ditmaal samen met van Lier (die ook katholiek was), 'dat het gewetensbewaar vervallen was en dat nu het woord was aan de practici om uit te maken met welke houding het Vaderland het best gediend zou zijn."
Er zijn enkele aanwijzingen dat het prijsgeven van het principiële standpunt dat zovelen der directeuren met de hartelijke instemming van hun ondergeschikten ingenomen hadden, bij die ondergeschikten gevoelens van teleurstelling wekte. Op het GAB-Zwolle sprak men van 'een aangeboden strohalm'
, van 'het botte nazi-listigheidje'
- maar die strohalm was aanvaard, het listigheidie geslikt. 'Ach ja, 't is ook geen kleinigheid'
, schreef een tot verzet geneigde ambtenaar in zijn dagboek. 'En wie durft zichzelf volmaaktzuivere motieven toeschrijven? Wij kleine ambtenaren met onze salarissenom-net-netjes-door-de-wereld-te-komen, onze vrouwen en kinderen zonder steun van kapitaal, onze aangekweekte afhankelijkheid-van-vadertjestaat."
Wat de met uitzending bedreigde arbeiders dachten, laat zich raden. Men neme die zes-en-vijftig uit Tilburg en omgeving van wie de Kort aan mgr. de Jong bericht had, dat zij verklaard hadden, 'liever iedere eonsequentie te aanvaarden dan aan deze dwang te gehoorzamen.'
Maakte het voor hen enig verschil of de hun opgelegde verplichting door de bij de Kort geplaatste Pachwerber ondertekend was in plaats van door de Kort zelf? Zij hadden stellig gehoopt dat het overheidsapparaat dat hen in opdracht van de bezetter met uitzending naar Duitsland bedreigde, grondig in het ongerede zou geraken - en dat overheidsapparaat draaide door. Onder de oude leiding.
N een, er was toch wel iets veranderd.
'De toewijding en het enthousiasme waarmee zovelen hun loopbaan waren begonnen'
(in '40 of'
41), hadden, aldus Sijes, 'door de gebeurtenissen in april'
42 een flinke deuk (gekregenl.î+ Menigeen ging zich kritischer opstellen tegenover het werk dat hij deed. Menigeen besefte dat de arbeidsbureaus nu eerst recht een toeleveringsbedrijf voor de bezetter geworden waren: toelevering van geschoolde arbeiders. Dat besefte men ook in illegale kringen; één illegale groep was er (wij weten niet welke) die tot actie over
1 VO 48/42 (Verordeningenblad, 1942, p. 219-20) d.d. 1 mei 1942. 2 Aangehaald in Sijes: De arbeidsineet. p. 172. 3 A. van Boven: Jan Jansen in bezet gebied, p. 121 (29 april 1942). Sijes: De arbeidsineet. p. 173.
Twee maanden later, in juli, dook van Lier onder.!
In diezelfde maand bleek, dat de gemeentepolitie, Rauters toezeggingen ten spijt, toch ingeschakeld moest worden bij de maatregelen tegen hen die de door de Fachwerber ondertekende beschikkingen naast zich neergelegd hadden. 'Personen die weigeren te gaan werken in Duitsland, moeten worden voorgeleid voor het gewestelijk arbeidsbureau', aldus secretaris-generaal Frederiks in een van zijn besprekingen met burgemeesters. 'Aan spreker is niet toegezegd dat de burgemeesters in deze aangelegenheid uitgeschakeld zullen worden'
(dat was nu juist wèl toegezegd: de 'contractbrekers'
moesten zich eigener beweging bij de Sicherheitspolizei melden) 'maar de politie zal eerst in laatste instantie worden ingeschakeld ... De eisen van de bezettende macht moeten worden nagekomen.P
De arbeidsinzet naar Duitsland heeft van meet af aan tot verzet geleid. Men vindt dat verzet weerspiegeld in de houding van talloze werklozen die in '40 en '
4I weigerden naar Duitsland te vertrekken of die, daar gearriveerd, besloten, eigenmachtig naar Nederland terug te keren. Zeer velen onder hen vonden in bezet gebied hulp: hulp bij ambtenaren die er voor zorgden dat zij steun bleven ontvangen, hulp bij de rechterlijke macht die met de berechting van werkweigeraars traineerde, hulp tenslotte bij de diaconieën en bij particulieren die geld inzamelden om werkweigeraars en 'contractbrekers'
in staat te stellen, het hoofd boven water te houden. Ten behoeve van die twee groepen kwam in Apeldoorn (het is wellicht ook elders gebeurd) in de herfst van ' 4I een aparte organisatie tot stand, 'De helpende hand'
, die per maand ca. f 3 000 bijeenbracht hetwelk in bedragen van f I 5 tot f 20 per week uitgekeerd werd. 'Op straat schreeuwde men elkaar de hulpadressen toe'
- en de vier belangrijkste leden van de groep werden in april' 42 door iemand aanbespreking van seer. gen. mr. Frederiks met burgemeesters uit de Achterhoek, 23 juli 1942' in]. J. G. Boot: Burgemeester in bezettingstijd, p.
Het is onze indruk dat met name de illegale CPN zich beijverd heeft om arbeiders uit Duitsland te houden. Daar werd van de zomer van '40 af geld voor ingezameld en De Waarheid gaf onmiddellijk na Seyss-Inquarts verordening van 23 maart '42 een duidelijk parool uit:
'Wat er gedaan moet worden is: in geen geval aanmelden! In geen geval aan een oproeping om naar Duitsland te gaan, gehoor geven! Het huis verlaten en een ander onderdak zoeken! In de bedrijven elke poging om arbeiders te dwingen naar Duitsland .te gaan, met de werkstaking beantwoorden ... ! Geen man en. geen handslag werk voor Duitsland zij de leuze l!'
Zo kwam, in de lente van '42, niet alleen de arbeidsinzet maar ook de strijd tegen de arbeidsinzet in een nieuwe fase - een fase waarin steeds sterker en juist van die sector uit een belangrijke impuls gegeven zou worden aan verzet en illegaliteit.
Strijdkrachten, getoetst aan de lotgevallen van locale eenheden (Apeldoorn en omgeving) (1945), p. II7-18) 2 De Waarheid, 27 april 1942, p.