'Ik ben volkomen verslagen en durf op de zaterdag niet meer hopen. Trouwens op geen enkele dag. Nu blijkt dat ik overgeleverd ben aan de meest onbeperkte willekeur. Er is niets meer te hopen en te verwachten. 0, wat heb ik met God
Lynden-van den Bosch, A. M. C. vanScheven ingen, Polizeigefongnis/ Cellenbarak- ken/'Oranjehotel'VAN KERKEN EN KUNSTENAARSgèworsteld, maar ik kan het nog niet overgeven dat ik hier nooit weer uitkomen zal. Bidt jullie toch voor me, want ik ben zo moe. Alle beloften uit de Bijbel staan zo ver weg ... Heb toch medelijden met mijn angsten. ° God help me!! ... 0, bidt voor me, dat ik dapper mag zijn, ook als ik in de gevangenis moet sterven. Lievelingen, ik groet jullie uit m'n nood Ik zie geen enkel lichtpunt meer. En 0, 0 dat nu zo mijn werk eindigen moet 0, lieve vrouwen kinderen, God luistert niet meer naar me. Wil jullie voor me bidden ... Vergeet je vader toch niet.' 1 Dag na dag, week na week verstrijkt. Hij blijft gevangen. Eens in de drie wèken bezoek - tien minuten, ('0, Godhou me toch vast ... Twee maanden! Wat willen ze toch van me en met me.'2) Langzaam, langzaam herwint hij zijn innerlijke rust, leert hij in een geloofsstrijd die hem door de diepste vertwijfeling voert, het onaanvaardbare aanvaarden ('Ik heb dertig mooie. jaren gehad, die ik te weinig dankbaar genoten heb. Nu zegt God: 't is uit. En Hij is de rechtvaardige"), maar het is juni voor hem die woorden uit de pen vloeien. Een goede maand! Hij wordt uit de kwellende eenzaamheid verlost, hij krijgt werk in de bibliotheek van de Cellenbarakken. In augustus (de oorlog met de Sowjet-Unie is in volle gang) gaat hij weer hopen: 'Wat zal het een grote vreugde geven,als we weer bij elkaar zullen zijn. Och, , wanneer? Er zijn hier lui die zo grenzeloos optimistisch zijn, dat ze in deze maand het einde verwachten.' Nu, dat optimisme kan ik niet delen. Ik reken er mee ... dat het wel volgend voorjaar of zomer zal worden, voordat de oorlog afgelopen is. En dat alleen zal mijn bevrijding brengen."