Gelijk reeds eerder vermeld: sloot een gereformeerde zich bij de NSB aan, dan viel hij onder kerkelijke tucht. In laatste instantie kon hij bijvoorbeeld van de avondmaalsviering uitgesloten worden, in eerste werd hij 'vermaand'
hij kreeg dan bezoek van enkele ouderlingen die onder zijn aandacht brachten dat de beginselen van de NSB door de Gereformeerde Kerken onverenigbaar verklaard waren met de geloofsbelijdenis. Dit leidde al in '40 tot moeilijkheden, 'talrijk waren de dreigementen van de kant der gecensureerden.'2 '
Hier en daarontstond enige aarzeling', aldus Delleman. 'Een enkele predikant vroeg zich af: dient er geen revisie tekomen? Hebben wij ons wel gehouden aan artikel jo van de Kerkenordening om op kerkelijke vergaderingen alleen kerkelijke zaken te behandelen?' Die aarzelingen werden door de Generale Synode met grote beslistheid afgewezen toen zij in maart'
41 in Utrecht bijeenkwam. Zij keurde toen een herderlijk schrijven goed dat opgesteld werd naar aanleiding van een brief van de 'Lunterse Kring'
- vermoedelijk dezelfde brief, die eind augustus '40 tot het hervormde college '
Kerkelijk Overleg' gericht was. Het gereformeerde herderlijk schrijvenê verwierp de totalitaire staat, bestreed dat 'elke macht'
(de Duitse bijvoorbeeld) 'als bevoegdheid en als recht moet worden verstaan'
, en sprak zich ook uit over rassenleer en antisemitisme: