Die directies waren het, en niet de redacties, die beslissenmoesten of men 'foute'
advertenties die aangeboden werden, aanvaarden of weigeren moest.
'Met '
Vreugde en Arbeid' en NVV (wat nu helemaal niet meer marxistisch is)' kunnen we nog weer ruimer omspringen dan met de NSB-zelf.' Maar Herold was er toch niet gerust op dat dit beleid (waarbij hij het NVV onder NSB-leiding meer faciliteiten gaf dan toen het nog onder de leiding stond van sociaal-democraten) blijvend door het Episcopaat getolereerd zou worden. 'Zodra'
, schreef hij, 'een bevoegde geestelijke instantie ons officieel meedeelt: 'Die-of-die advertentie moogt gij niet plaatsen'
, wordt alles anders. Dan hebben wij niet meer de verantwoordelijkheid en weten wij te gehoorzamen. '1
De NSB en haar nevenorganisaties, alle voor katholieken verboden, kregen in de loop van '41 met de directies van de meeste katholieke dagbladen niet veel moeilijkheden. Begin december waren het bijvoorbeeld alleen De Tijd en De Gelderlander (Nijmegen) die een annonce van het Opvoedersgilde der NSB weigerden. De directeur van laatstgenoemd dagblad, G. H. J. B. Bodewes, werd meteen bij het departement van volksvoorlichting en kunsten ter verantwoording geroepen en kreeg daar op 8 december van Blokzijls plaatsvervanger als hoofd van de afdeling perswezen te horen dat zijn ontslag klaar lag als hij niet alsnog tot opname bereid was. Bodewes zei dat hij nader overleg zou plegen en nam contact op met zijn college van commissarissen en met de bisschoppelijke censor van De Gelderlander, de Carmelietenpater dr. Titus Brandsma, hoogleraar aan de Nijmeegse Universiteit. Commissarissen èn Brandsma waren met hem van oordeel, 'dat het Opvoedersgilde wel degelijk onder het bisschoppelijk verbod viel'
2 - maar intussen was de gewraakte advertentie in nagenoeg alle katholieke dagbladen verschenen!
Op 14 december, zes dagen na het gesprek dat Bodewes ten departemente gevoerd had, werd de NSB door Seyss-Inquart tot 'enig toegelaten politieke
1 Brief, 5 maart 1941, van F. H. H. Herold. a C: H. J. B. Bodewes: 'De Gelder lander' in oorlogstijd (nov. 1944), p.'niet voor publikatie'
)
'dat het aan de Nederlandsepers niet is toegestaan, de haar aangeboden advertenties van de NSB of een harer nevenorganisaties op principiële gronden ter plaatsing te weigeren. Deze maatregel wordt genomen op grond van het feit dat niets mag worden nagelaten wat de eenheid van het Nederlandse volk bevordert.' 1
Brandsma was sinds' 35 geestelijk adviseur geweest van de Rooms-Katholieke Journalistenvereniging. Mede volgens zijn adviezen had deze vereniging zich in '40 nauwelijks tegen de gelijkschakeling verzet. De vereniging was toen opgeheven maar men had het onderling contact bestendigd en bij alle kwesties die zich in '41 voordeden, het Journalistenbesluit bijvoorbeeld, was Brandsma betrokken geweest. Sinds zes jaren kende men hem in de wereld van de katholieke Pers, ook bij de directies, en van het begin van de bezetting af was hij mgr. de Jongs naaste adviseur geweest in persaangelegenheden. Is Bodewes met het bovengeciteerde telexbericht meteen naar Brandsma gegaan? Dat moeten wij toch wel aannemen, Maar Brandsma reageerde niet onmiddellijk. Hij zocht ook geen contact met het Episcopaat. Het Episcopaat dat uit Limburg en Amsterdam over het telexbericht ingelicht was, zocht echter wèl contact met hèm: op 27 december kreeg Brandsma de uitnodiging, naar Utrecht te komen. Hij trok toen eerst naar Rotterdam voor een gesprek met mgr. dr. J. H. J. M. Witlox, hoofdredacteur van De Maasbode (die opgeheven was). Daags daarna, 30 december, was hij in Utrecht.
De aartsbisschop en zijn adviseur waren het er over eens dat de oekase die het departement had doen uitgaan, onaanvaardbaar was en dat de katholieke pers weigeren moest, zich te schikken, ja dat zij daarbij haar voortbestaan op het spel moest zetten. Maar zij beseften ook dat menige krantendirectie weerstand zou bieden; die weerstand moest, als het nodig was, door de bisschoppen gebroken worden: in laatste instantie konden dezen van de kansels laten verkondigen dat zij weigerachtige bladen niet langer als katholieke bladen erkenden; zonder twijfel zouden dan de meeste lezers hun abonnement opzeggen. Natuurlijk was het beter indien men een gesloten afweerfront kon opbouwen zonder dat de bisschoppen publiekelijk moesten doen blijken dat katholieke instanties hun aanwijzingen naast zich neergelegd
1 Noot roos voor de directies, aangehaald in H. W. F. Aukes: Het leven van Titus Brandsma (rçör), p. r08.
Op 3 I december, daags na dit gesprek, schreefBrandsma de brief en maakte hij er de nodige afschriften van - het werd eigenlijk eerder een circulaire waarvan hij de exemplaren persoonlijk zou bezorgen en toelichten.ê 'Aan de dagbladpers'
, zo stond daarin,
'wordt thans veel ter publikatie aangeboden onder de uitdrukkelijke vermelding dat zij verplicht is dit op te nemen. Waar dit niet in flagrante strijd was met de katholieke beginselen, is daaraan in die mate voldaan dat de katholieke bevolking haar dagbladen niet zonder ergernis ter hand neemt, de directies en redacties echter verontschuldigt omdat zij bekend is met de op haar uitgeoefende dwang .. Maar hoe moeilijk het moge zijn, de grens te trekken, hoe ver precies onder dwang mag worden gehandeld waar deze dwang bekend is, sinds enige dagen is door de leidende instanties in het dagbladwezen een lastgeving uitgevaardigd welker opvolging de directies en redacties der katholieke dagbladen in strijd zou brengen met de beleving van het katholiek beginsel ... Zo overeenkomstig dit telexbericht op plaatsing van advertenties voor de NSB wordt aangedrongen, zelfs onder bedreiging van zware boete of van schorsing of zelfs opheffing van het betreffende dagblad, dan moeten de directies en in overeenstemming met dezen de redacties voor wat artikelen van dezelfde strekking betreft, indien zij prijs stellen op het katholieke karakter van haar dagblad, dit beslist weigeren. Het kan niet anders. De grens is hiermee bereikt. U begrijpt dat ik niet schrijf dan na rijp beraad en na bespreking met andere leidende personen en met Zijne Hoogw. Exc. de Aartsbisschop.'
Deze circulaire was Bodewes die er meteen een exemplaar van ontving, welkom, maar andere directies tilden er zwaar aan. Natuurlijk, men zou het Episcopaat volgen, maar had men dan voldoende houvast aan dit stuk? Brandsma's handtekening stond er onder, niet de handtekeningen van de aartsbisschop en de bisschoppen. Bij menigeen kreeg Brandsma deze opmerking te horen toen hij op 2 januari zijn eerste bezoeken in het land ging afleggen. 's Morgens was hij in Utrecht bij Herold: deze was het met het in de brief neergelegde standpunt volstrekt oneens, maar als er, zei hij, een uitspraak van het Episcopaat kwam, dan zou hij zich schikken. 's Middags bezoek aan de bisschop van Haarlem, mgr. Huibers: accoord. Door naar Leiden bij de Leidse Courant (accoord), vervolgens naar De Tijd in Amsterdam (accoord). Op 3 januari naar Den Bosch bij de bisschop (accoord van de secretaris van de vicaris-generaal) en bij de Noordbrabantse Courant (accoord), naar Breda bij de bisschop (accoord) en bij het Dagblad van Noord-Brabant en Zeeland (accoord van de hoofdredactie), vervolgens naar Tilburg bij de Nieuwe Tilburgse Courant (bezwaar van de directie). Op 5 januari naar de Nieuwe Delftse Courant (accoord van de hoofdredactie, bezwaar van de directie: zij wenste een brief van het Episcopaat), naar Roosendaal bij het Brabants Nieuwsblad (accoord) en naar Eindhoven bij Het Dagblad van het Zuiden (directie en hoofdredactie wensten een brief van het Episcopaat). Op 6 januari naar Venlo bij de Nieuwe Venlose Courant (accoord van de hoofdredactie, bezwaar van de directie), in Roermond naar mgr. Lemmens (accoord) en naar De Nieuwe Koerier (accoord). Op 8 januari naar Heerlen bij het Limburgs Dagblad (accoord) en naar Maastricht bij de Limburger Koerier (gróót bezwaar bij hoofdredacteur Hugo van den Broeck) - en toen was de rondreis ten einde. Op 10 januari bracht Brandsma mgr. de Jong rapport uit. Het was duidelijk: er was een stevige brief nodig van het Episcopaat; Brandsma zou er een concept voor opstellen.
Nu, wat er gebeuren moest, was Janke meteen duidelijk. Nog op de dag waarop hij het afschrift van Blokzijls brief aan Schmidt ontving, stelde hij Schmidt voor, 'Pater Titus Brandsma (Nijmegen) ... wegen planmássiger Vorbereitung einer gegen die deutschen Besatzungsbehörden gerichteten oppositio nellen Bewegung umgehend zu verhaften und einem Konzentrationslager zuzu führen.'a Schmidt keurde dit voorstel na enkele dagen goed; wij nemen aan dat hij tijd nodig had voor overleg met Seyss-Inquart. Schmidt ging er evenwel óók accoord mee dat de door Blokzijl geopperde suggestie gevolgd zou worden: men moest het conflict niet forceren, beter was het dat de NSB voorlopig aan katholieke bladen geen advertenties ter plaatsing zou aanbieden; Huygen gaf daar op IO januari zijn goedkeuring aan - dat was dezelfde dag waarop Titus Brandsma met mgr. de Jong de afspraak maakte dat hij een concept zou opstellen voor het bisschoppelijk schrijven dat, gegeven de weerstanden bij een aantal directies en hoofdredacties van katholieke bladen, wenselijk leek.
Het is niet onwaarschijnlijk dat Brandsma dat concept meteen, d.w.z. nog aan de Maliebaan, schreef."Daarin verklaarde 'het Hoogwaardig Episcopaat uitdrukkelijk dat het opnemen van advertenties van de NSB in uw bladen en eveneensvan artikelen welke geheel of ten dele
1 Blokzijlsaantekeningenvermelden onder 8 januari: 'Vervoort Dir. Dagbl. v. h. Zuiden bevestigdadv. kwestie' (DVK, 86/7). 2 Brief, 7 jan. 1942, van Blokzijl aan Schmidt(a.v.). 3 Notitie, 7 jan. 1942, vanJanke voor Schmidt(a.v.). • Tekst in Stokman: Het verzet derNederlandsebisschoppen, p. 221-22. 75
Om een eensgezinde houding te bereiken, zou het Hoogwaardig Episcopaat het ten zeerste op prijs stellen, via de geestelijke adviseur, prof. dr. T. Brandsma, een schriftelijke verklaring te ontvangen, dat u als directeur of hoofdredacteur deze richtlijnen wilt volgen'
neen, Titus Brandsma wilde de leidende figuren van de katholieke dagbladpers geen enkele mogelijkheid laten om onder die richtlijnen uit te komen!
Zijn concept werd op I4 januari door de aartsbisschop aan de bisschoppen toegezonden. Een dag later volgde nog een aanvulling: 'Bij het opnemen van berichten en verslagen van nationaal-socialistische zijde, waarvan de opname verplichtend wordt gesteld, moet de bron worden aangegeven' - anders gezegd: men behoefde dergelijke berichten en verslagen niet te weigeren. 'Wij en verscheidene anderen, aan wie wij deze vraag voorlegden, zijn er van overtuigd', aldus de aartsbisschop in zijn toelichting;'
'dat het publiceren van dergelijke berichten met bronaangave geen invloed op de lezer heeft en geen ergernis wekt. Wij zijn dus van mening dat wij dit zo moeten laten als het op het ogenblik is, aangezien anders de katholieke pers vast en zeker opgeheven zou worden. Dit zou niet alleen een grote economische schade betekenen voor diegenen die aan de rooms-katholieke dagbladen meewerken, maar ook de lezers aanleiding geven, het huidige abonnement aan een gevaarlijker en neutrale krant over te dragen. Onze mensen willen immers een krant lezen, al gaat het maar om de advertenties. Een katholieke krant die nog net als zodanig aangeduid kan worden, is in elk geval beter dan eenneutrale.
Op dezelfde dag waarop de aartsbisschop deze aanvulling plus toelichting verzond (IS januari), kreeg hij uit Nijmegen een brief van Brandsma. Deze had gunstig nieuws. Bodewes, ook anderen, hadden in Den Haag besprekingen gevoerd en daarbij was hun meegedeeld dat niemand de zaak op de spits wilde drijven: NSB-advertenties zouden aan de katholieke bladen niet aangeboden worden. Brandsma gaf de aartsbisschop in overweging, voor
Inderdaad, nog op de avond van die r yde januari vernam de aartsbisschop dat enkele katholieke bladen NSB-advertenties ontvangen hadden met de verplichting, deze twee dagen later, I7 januari, op te nernen.! Nu kon niet langer gewacht worden; pater Brandsma die hij telefonisch raadpleegde, was het daar mee eens. Op I6 januari gingen de brieven naar de katholieke pers uit. Nog voor ze daar ontvangen waren, had men er evenwel bericht gekregen dat de NSB-advertenties ingetrokken waren. Dat laatste maakte op de aartsbisschop niet veel indruk. Hij wenste klaarheid. Hij wenste, anders gezegd, de gevraagde schriftelijke verklaringen van de directies en de hoofdredacties te ontvangen - en hij kreeg ze, óók van het N eerlandia-concern, zelfs van Hugo van den Broeck; hij kreeg ze alleen niet, zoals hij gevraagd had, via pater Brandsma.
Janke's voorstel, door Schmidt overgenomen, was uitgevoerd: Titus Brandsma was gearresteerd - op I9 januari.
Brandsma' s arrestatie vond, zoals uit het voorafgaande blijkt, op een moment plaats waarop de Duitsers al toegegeven hadden: met hun instemming was met de NSB de afspraak gemaakt dat men, wat de NSB-advertenties betrof, aan de katholieke pers voorbij zou lopen. Had dat een reden kunnen zijn, óók Brandsma met rust te laten? Neen. Integendeel zelfs: het departement had bakzeil moeten halen, men moest er, althans voorlopig, in berusten dat advertenties, uitgaande van de enig toegelaten politieke beweging, aan een kwart van de Nederlandse krantenlezers niet meer onder ogen zouden komen. Men had het eenheidsfront van de katholieke pers gerespecteerd, overigens op een moment waarop dat front eerst in opbouw was. Men wist dat die opbouw het werk was van pater Brandsma; dat was bij de contacten in katholieke kring genoegzaam gebleken. Bovendien vond de Sicherheits polizei in Brandsma' s werkkamer in Nijmegen alle stukken die uit zijn
Anno Titus Brandsma die, toen hij gearresteerd werd, bijna de een-enzestigjarige leeftijd bereikt had, was in februari 1881 in Oegeklooster bij Bolsward geboren. Hij stamde uit een Fries boerengeslacht dat al tot de Middeleeuwen terugging. Toen hij elf jaar was, ging hij naar Limburg, eerst naar een school van de Franciscanen, later trad hij in een Carmelietenklooster in. In 1905 werd hij tot priester gewijd en, na een studie te Rome, in '09 tot hoogleraar benoemd in het Carmelklooster te Oss, in '23 tot hoogleraar te Nijmegen: in de geschiedenis van de wijsbegeerte en tegelijk in de wijsbegeerte van de geschiedenis. Hij had een zwak gestel; vier ernstige maagbloedingen kwam hij slechts moeizaam te boven. Maar hij was, en hij bleef (Aukes legt er in zijn piëteitsvolle biografie de nadruk op) een man van een uitzonderlijke blijmoedigheid. Hij was een autoriteit op het gebied van de Nederlandse mystiek, maar, hoe vaak ook in boeken begraven, het tegendeel van een boekenwurm. In maatschappelijk opzicht was hij opmerkelijk actief. Vooral zette hij zich voor de bevordering van de Friese cultuur in. Eigenlijk vond er in de jaren '20 en '
30 maar zelden een katholieke manifestatie plaats waar de kleine priesterlijke hoogleraar uit Nijmegen ontbrak. Hij had iets ontwapenend zuivers over zich - geen wonder dat het onrecht dat van '33 af in Duitsland bedreven werd, hem diep kwetste. Hij gaf zijn naam aan publieke protesten tegen de Jodenvervolging (ze werden in Berlijn zorgvuldig genoteerd) en ook na mei' 40 was het hem, spontaan als hij was, onmogelijk te zwijgen; de enige nationaal-socialist die zich onder de Nijmeegse hoogleraren bevond, een rijksduitser, kreeg van hem in een senaats'Het was om te rillen.'
Er sprak uit zulk een optreden niet veel angst. Blijmoedigheid en angst zijn dan ook onverenigbaar. Het was of Brandsma zich in zijn geloof volstrekt onaantastbaar voelde.
Zo was het ook na zijn arrestatie. 'Ik ben et helemaal thuis, in dat kleine celletje', kon hij in de Cellenbarakken, een week nadat hij opgepakt was, schrijven. 'Ik heb mij er nog niet verveeld, integendeel. Ik ben er alleen, 0 ja, maar nooit was Onze Lieve Heer mij zo nabij. Ik kan het uitjubelen van vreugde dat Hij zich weer eens geheel door mij heeft laten vinden, zonder dat ik bij de mensen of de mensen bij mij kunnen. Hij is nu mijn enige toeverlaat en ik voel me veilig en gelukkig. Ik wil hier altijd blijven, als Hij het zo beschikt. Ik ben nog zelden zo gelukkig en tevreden geweest.'
1
'Ik wil hier altijd blijven'
- neen, begin maart werd Brandsma naar het concentratiekamp Amersfoort gebracht. Vijf weken was hij daar. Hij was er veel ziek. Vrienden die hem uit de Cellenbarakken kenden, wisten hem na enkele dagen, die veel van hem vergden, uit een ploeg voor zwaar werk te halen. Zijn maag gaf hem weer last, hij kwam in de ziekenbarak terecht, het Revier, later weer in een gewone barak. Hij was medegevangenen tot steun, katholieken en niet-katholieken. De katholieken onder hen gafhij zijn priesterlijke zegen: 'hij drukte ieder de hand en maakte er met de duim een kruisje op, zonder woorden. Dat maakte een diepe, vertroostende indruk', aldus Aukes; 'en de heilige van de dag placht hij te memoreren in een kort preekje.P De zieken in het Revier ging hij regelmatig troosten. 'God keurt je waardig, dit offer te mogen brengen', zei hij tegen één. Op Goede Vrijdag hield hij in een barak een voordracht over de Nederlandse lijdensmystiek; voordrachten over zuiver godsdienstige onderwerpen waren er na het sterven van ds. van den Bosch verboden. 'Bij zijn lezing stond Titus Brandsma'
, aldus weer Aukes, 'op een kist, tussen twee rijen bedden in. Rond de tafels voor hem zaten de belangstellenden uit andere barakken en opgepakt op en tussen de bedden aan alle kanten de eigen inwoners van de barak, in het geheel een auditorium van aanzienlijk meer dan honderd man ... professoren, vooraanstaande geestelijken en leken, juristen en journalisten, maar ook andere mensen, allen in hun oude soldatenkleren, allen met lijdende en vermagerde gezichten; de spreker met zijn
1 Titus Brandsma: Mijn cel, Dagorde van een gevangene (nov. 1944), p. 16-17. 2 Aukes: Het leven van Titus Brandsma, p.
Na een nieuw kort verblijf in de Cellenbarakken wordt Titus Brandsma (zijn Schutzhaftbefehl is inmiddels uit Berlijn gearriveerd) via de gevangenis te Kleef waar hij enkele weken wachten moest tot er voldoende gevangenen bijeen waren voor een apart transport, naar Dachau gezonden. Op 19 juni' 42'
rijden vrachtwagens hem en een aantal lotgenoten via de grote poort (Arbeit macht [rei!, staat er te lezen) de immense appèlplaats op. Onder het almachtig toezicht van de SS zijn de gevangenen in Dachau in hun dagelijks bestaan onderworpen aan de luimen en grillen van de kamphiërarchie medegevangenen, veelal beroepsmisdadigers. Al bij de registratie wordt Brandsma door een lid van die kamphiërarchie mishandeld. In de dunne, gestreepte concentratiekampkleding gestoken en met ongemakkelijke houten sandalen aan de voeten, komt hij met enkele Nederlanders eerst in de barak terecht waar nieuwelingen instructie krijgen hoe zij zich ill het kamp te gedragen hebben. De barak telt vier afdelingen, Stuben, elk met ca. honderd gevangenen. Er is één fatsoenlijke Stubenältester, een communist uit Stuttgart die al sinds '33 gevangen zit, de drie andere en de Blockálteste zijn beulen. Brandsma is niet erg handig, hij kan niet goed meekomen: misschien ligt de bovenkant van zijn matras niet precies waterpas, misschien zit er een klein vlekje op zijn metalen etensnap, misschien blijft hij bij het urenlange exerceren een seconde achter. Een van de Stuhenáltesten slaat met een beddeplank op hem los, trapt hem op de hielen, laat hem met blote voeten in het grint de exercities maken. Medegevangenen raden Brandsma aan, zijn beklag te doen bij de Lagerälteste.
'Wij gaan voor die mensen bidden'
, zegt hij.
Na een week of twee verhuist hij naar Block 28, een van de barakken met bijna uitsluitend Poolse geestelijken. Blockältester en Stuhenáltesten zijn er, op één uitzondering na, sadisten, speciaal uitgekozen wegèn hun haat jegens geestelijken en predikanten. Zij hebben zich op Goede Vrijdag vermaakt met een Poolse priester een metalen doornenkroon met scherpe punten op de kale schedel te drukken. Tien dagen lang kan Brandsma nog mee in een bestaan dat om vier uur 's morgens begint als de kampsirene loeit. Opstaan, het bed perfect opmaken, wassen, op appèl staan. Om vijf uur stellen de
1 A.v., p. 260.
Na een paar dagen zitten Brandsma's voeten, al zo geschonden in de instructiebarak, vol etterende wonden. Elke stap wordt een kwelling, alleen ondersteund door lotgenoten kan hij de marsen, vier maal per dag, nog meemaken. Is er in de kruidentuin even geen toezicht, 'dan leggen zijn vrienden hem een ogenblik plat op de grond. Dat gebeurt enkele keren. Men bidt dan samen, luidop.P Naarmate hij trager wordt, wordt hij in en bij zijn barak ook vaker mishandeld: in het gezicht geslagen met zijn etensnap, afgeranseld met een knuppel. Hij klaagt niet. Hij ondergaat het lijden als een eenwording met Christus, weet voor medegevangenen steeds nog een troostend woord, een spreuk te vinden. 'Nubehoor ik zelfwel waar te maken, wat ik anderen vroeger heb geleerd', zegt hij tegen één hunner. Maar er zijn naast die perioden van sereniteit ook ogenblikken van schrijnend heimwee en van verdriet; dan lopen de tranen hem over het ingevallen gelaat.
Het is koud en het regent als Brandsma, volledig verzwakt, eindelijk naar het Revier mag strompelen. 'Nog zie ik'
, schreef later ds. Overduin, lotgenoot in Block 28, 'prof. Titus Brandsma van Nijmegen, onze oprecht vrome broeder in Christus, voor de laatste maal in het badlokaal. Naar het lichaam afgemat en uitgeleefd, mager en met dikke benen van het water, maar naar de geest ongebroken, altijd vriendelijk en blijmoedig in den Here. Hij stopte me in de gauwigheid nog zijn laatste pakje tabak toe waar hij niets meer aan had: 'Toe, neem dat, het kan jou nog te pas komen' ... Hij voelde wel dat hij het niet lang meer zou maken.P
In het propvolle Revier, liggend op de strozak waarop vóór hem talloze anderen stierven, wacht Brandsma op de dood. Na enkele dagen raakt hij
1 A.v., p. 287. 2 A.v. 3 J. Overduin: Hel en hemel van Dachau, p.
In de kringen van hen die hem gekend hadden, maakte het bericht van Brandsma's dood ('Todesursache: Versagen von Herz und Kreislau] bei Darm katarrh' , zo werd officieel bericht) diepe indruk. Nergens werd zijn naam in de pers genoemd, zij het dat De Tijd begin augustus in een van de dagelijkse 'kalenderblaadjes'
een tekst afdrukte, 'Beproeving'
, die voor goede verstaanders duidelijk was: 'Men hoort soms van mensen die, ogenschijnlijk gezond, ... na weinige maanden sterven Het eind van hun leven is niets dan lijden. In die beproeving eerst kunnen zij ten volle tonen wie zij zijn.'
In de herfst werd Brandsma bij de rectoraatsoverdracht aan de Nijmeegse universiteit herdacht. 'In liefde lag zijn beslissende kracht'
, zei de scheidende rector magnificus. Maar geen woord over Dachau, geen woord over zijn gevangenschap, geen woord over zijn actie.
De tyran luisterde mee.