Verzet, zo schreven wij eerder, is een veel ruimer begrip dan illegaliteit. Verzet werd geboden door een ieder die zich, op welke wijze ook, door zijn houding of door zijn activiteit, tegen de doeleinden keerde die de bezetter in Nederland trachtte te bereiken. Verzetswerk werd illegaal werk, geheim werk, ondergronds werk, daar waar daden bedreven werden die, zonder van 'normale'
criminele aard te zijn (diefstal ten nadele van de Wehrmacht bijvoorbeeld), door de bezetter strafbaar gesteld waren. Alle illegale activiteit was verzetsactiviteit maar er is, zoals al uit de voorafgaande hoofdstukken bleek, veel verzet geboden zonder dat men van illegale werkzaamheden spreken kan. Een organisatie als de Nederlandse Unie had in de periode '40-'
41 niets met de illegaliteit te maken, maar er stak wèl een opmerkelijk verzetselement in. Ook het kerkelijk verzet was niet illegaal - het was wèl verzet. Natuurlijk mag men die tegenstelling niet verabsoluteren. Men mag dat al daarom niet omdat door de bezetter verzetsactiviteiten die juridisch niet strafbaar waren, toch gestraft werden: de Sicherheitspolizei die in feite boven de wet stond, had immers binnen het Duitse systeem een universele bevoegdheid om in te grijpen.