'Als dat niet bewijst dat Scheveningen rijp is voor alle mogelijke grappen, dan weet ik het niet' - met die woorden had Hazelhoff Roelfzema zijn rapport besloten over de gebeurtenissen in de nacht van I8 op I9 januari'
42 toen hij zich uiteindelijk naar de telefooncel bij het Gevers Deynootplein begeven had. Wat was tot op dat moment via het Scheveningse strand positief bereikt? Tazelaar en van der Reyden waren afgezet; met Tazelaar was de verbinding verbroken, van van der Reyden had men taal noch teken vernomen. Het was eigenlijk maar een pover resultaat. Niettemin stond voor Hazelhoff Roelfzema vast dat dat niet aan de opzet lag - het lag bhjkbaar aan de uitvoering waarbij er, zo meende hij, met name in bezet gebied telkens iets misging. Rabagliatti deelde die opvatting en er werd dan ook besloten, de operaties te hervatten zodra de winter iets ~der bar geworden was. Men zou er overigens niet lang mee door kunnen gaan: was het eenmaal lente, dan zouden de nachten te kort worden.
De opzet werd ietwat gewijzigd: in Scheveningen was zo vaak iets misgegaan, dat het verstandig leek, het contactpunt te verleggen. De keuze viel op Katwijk. De bedoeling was dat medewerkers van de groep daar een huisje zouden huren waardoor men, naar gehoopt werd, de afhaaloperaties zou vergemakkelijken.
Om te beginnen werden nu in de nacht van 22 op 23 februari '42 twee nieuwe agenten in Katwijk aan land gezet: jhr. mr. Ernst de Jonge en zijn marconist Jan Radema. Eenkleine drie weken later, in de nacht van II op I2 maart, volgde, weer via Katwijk, een tweede agentenpaar : Jan Emmer en zijn marconist jhr. Feb: Ortt. Het was, schijnt het, de bedoeling dat Of de Jonge àf Emmer voor het huren van het huisje zou zorgen, in elk geval achtte Hazelhoff Roelfzema het aanbevelenswaardig dat er spoedig ook iemand kwam 'die daar de weg kende en de mensen bij een bepaald huis kon brengen."
Die taak werd aan een vijfde nieuwe agent toevertrouwd, A. G. H. Maassen, een twee-en-twintigjarige student uit Maastricht, maar
1 BNV: p.v. G. Dessing (27 mei 1946), p. 2 (Doe 1-1844, a-7). 2 Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema,
De uitzending van de Jonge, Radema, Emmer, Ortt en Maassen was door MI-6 voorbereid in samenwerking met de Centrale Inlichtingendienst die nu onder leiding stond van kolonel de Bruijne. Er werd door beide diensten nog een zesde agent uitgezonden: W. J. Niermeijer, die overigens door de Bruijne voor zijn werk totaal ongeschikt geacht werd. Met zijn zender werd Niermeijer op 29 maart per parachute gedropt; hij vestigde zich in Amsterdam.
Dat MI-6 met een Nederlandse dienst samenwerkte, had niet betekend dat deze zes agenten betere persoonsbewijzen meegekregen hadden - die pb's waren nog steeds, aldus een van de Nederlanders met wie de Jonge in bezet gebied in contact kwam, 'allerbelabberst'
i! Nu waren de Jonge en Emmer in de herfst van ' 4I uit bezet gebied per boot ontsnapt dank zij de financiêle hulp die Bolle (de arts uit Pijnacker die wij al noemden) aan een groepje aspirant-Engelandvaarders verleend had waartoe zij beiden behoorden. Dat Bolle bereid was hulp te bieden, was zowel aan SOB als aan MI-6 bekend. MI-6 gaf Bolle's adres als aanloopadres aan Emmer en het eerste wat Bolle constateerde, was dat Emmers persoonsbewijs inderdaad niet deugde; via de secretaris van de .burgemeester, Heukels, kon hij hem aan een beter pb helpen: Nadien nam Emmer bij Bolle zijn intrek.
Geografisch lag dat laatste wel enigszins voor de hand want het was Emmers voornaamste taak om te pogen, met inschakeling van marineofficieren, in de kuststreek een organisatie op te bouwen die bij grotere landingsen ophaaloperaties dan die welke door Hazelhoff Roelfzema c.s. begonnen waren, de helpende hand zou kurmen bieden. Eerder maakten wij er al melding van dat Emmer ook contact moest opnemen (en opnam) met Linthorst Homan." Wat zijn hoofdtaak betreft, nemen wij aan dat EmmerJ.bedoeld werd, van wie de Londense CID na haar aankomst in bezet gebied (I oktober '41)'"
: het lag alles in bezet gebied véél moeilijker en véél gecompliceerder dan men hem in Londen te verstaan had gegeven.
Ernst de Jonge die een kleine drie weken vóór Emmer afgezet werd, was door MI-6 en de CID met een hele reeks opdrachten belast: hij moest Vorrink er toe bewegen, naar Engeland te kornenê, hij moest inlichtingen inwinnen op economisch gebied en hij moest militaire spionage bedrijven. Over dat alles kon hij rapporteren via zijn marconist Raderria alsook, in brief code, naar Zwitserland en Zweden. Inderdaad stuurde de Jonge enkele brieven naar Zweden; hij kreeg tot zijn ergernis geen ontvangstbevestiging. Veel geld had men hem en Radema niet meegegeven: ca. f I 500.
Wat de Jonge's opdracht met betrekking tot Vorrink betreft, verdient het de aandacht dat het MI-6 en de CID kennelijk niet bekend was dat SOB met eenzelfde opdracht óók al een agent naar bezet gebied wilde sturen: Dessing. De Jonge kwam op 23 februari in bezet gebied aan, Dessing vijf dagen later. Het schijnt evenwel dat Dessing eerder tot Vorrink wist door te dringen dan de Jonge. Deze laatste kreeg hetzelfde antwoord als Dessing gekregen had: V orrink was niet bereid, bezet gebied te verlaten. Dat standpunt nam Vorrink in na overleg met zijn medeleden van het Nationaal Comité (Schouten, Verschuur, Menten en Ringers), en via Radema seinde de Jonge begin mei het volgende telegram naar MI-6:
'De voor overkomst uitgenodigde brengt na overleg met enkele andere vertrouwden het volgende onder de aandacht: juist is een samenwerking op brede basis tot stand gekomen met het oog op de eventualiteiten die zich kunnen voordoen wanneer bij een ommekeer een gezagsvacuum zou ontstaan. Zijn aandeel bij de voorbereidingen maakt het naar gemeenschappelijk gevoelen ongewenst dat hij op dit ogenblik het land verlaat ...93
De noodzaak:van contact met de overkant ter wederzijdsevoorlichting en in het belang van een goede samenwerkingwordt zeer sterk gevoeld.
Hij verzoekt dringend, een hier beschikbareinformator af te halen, die namens de combinatiehaar bedoelingenkan toelichten en tevens over gegevens beschikt om over toestanden en verhoudingen in het vaderland inlichtingen te verschaffen'l _ die 'informator'
zou Althoff zijn die samen met Vorrink de redactie van Het Parool verlaten had. Duidelijk was dat het Althoffs hoofdtaak zou vormen om, dwars tegen de OD in, het Nationaal Comité, uitvoerend orgaan van het Grootburgercomité, erkend te krijgen als gezagsorgaan in het eventuele 'gezagsvacuum'
'bij een ommekeer'
- d.w.z.: bij een plotselinge val van Hitler.
Wat de Jonge aan inlichtingen op economisch gebied ingewonnen heeft, weten wij niet. Hij is vermoedelijk te dien aanzien wèl actief geweest. Misschien mag men dat afleiden uit het feit dat hij spoedig tot het inzicht kwam dat hij voor zijn derde taak:,de militaire spionage, geen tijd had. Die taak droeg hij aan een een-en-dertigjarige Hagenaar over, L. Pot. Deze, een inspecteur van het schoonmaakbedrijf 'Cemsto'
, had van de herfst van '40 af al militaire spionage bedreven maar in de zomer van '
41 was de persoon aan wie hij zijn gegevens doorgaf, een zwager van de Jonge, verongelukt. Een van diens vrienden, jhr. M. Reuchlin, wist dat Pot graag de spionage zou hervatten. Met die jhr. Reuchlin kwam de Jonge in contact. Reuchlin droeg er zorg voor dat de Jonge Pot kon ontmoeten en deze laatste verklaarde zich bereid, het militaire gedeelte van de Jonge's taak: over te nemen. Veel inzicht in de organisatie van de Wehrmacht had Pot toen overigens nog niet en de Jonge kon hem ook maar weinig helpen. 'Van de tactiek en organisatie van de Duitse Wehrmacht wist hij', aldus Pot, 'vrijwel niets. Hij had uit Londen meegebracht een lijstje waarop de rangen en enige commandovlaggen stonden, en dat was alles.'
2
Dat de Jonge zeker aanvankelijk voor de militaire spionage weinig of geen tijd had, kan intussen ook hiermee samengehangen hebben dat hij in de tweede helft van maart (na de schietpartij te Katwijk waarbij Maassen gevangen genomen was) opdracht kreeg, in Noordwijk het huis te huren dat door de groep-Hazelhoff Roelfzema als contactadres gebruikt kon worden. Aan de boulevard in Noordwijk mocht niemand meer wonen maar de Jonge slaagde er in, via tussenpersonen aan de Rembrandtweg, dicht bijTekstvan Delden:inp.De CID ontving opmei de Engelsetekst van dit telegramvan kolonel Rabagliatti.Pot: Rapport (febr.p.(Doe93'huisbewaarders'
in. De gehele maand april gingen via Radema (die zijn zender in Amsterdam ondergebracht had) telegrammen heen en weer, maar het werd IQ Of'II mei voor de Jonge bericht ontving dat de a£haaloperatie in de nacht van 1,1: op 12 mei zou plaatsvinden. Of hem tegelijk meegedeeld werd dat hij gemachtigd was, Vorrinks boodschapper Althoff aan Hazelhoff Roelfzema mee te geven, weten wij niet - in elk geval was Althoff op de avond van II mei in Noordwijk in het huis aan de Rembrandtweg present. De Jonge was daar ook, zo ook Pot. Raderna was ergens in de buurt ondergebracht.
Hazelhoff Roelfzema had in de operatie waarvoor hij de haven aan de Engelse oostkust eerst's avonds om 8 uur verliet (er werd een nieuwe, snellere motortorpedoboot ingezet), niet veel vertrouwen: 'het was al veel te licht, veel te korte nachten."
Daar kwam bij dat de commandant van de nieuwe boot zich niets van zijn adviezen aantrok. De stemming aan boord was slecht. Speciaal ergerde het Hazelhoff Roelfzema dat nog een tweede motortorpedoboot meevoer die in de buurt van Noordwijk op eigen houtje ging opereren: dat verdubbelde het risico van ontdekking. De zee was bovendien sterk fosforiserend; men kon van de ene boot afhet nummer van de andere duidelijk lezen. Men arriveerde bij Noordwijk te laat en te ver uit de kust. HazelhoffRoelfzema wist met zekerheid dat hij in de resterende tijd onmogelijk het huis aan de Rembrandtweg zou kunnen bereiken, maar toen de commandant van de motortorpedoboot insinueerde dat hij de moed miste om naar het strand te roeien, stapte hij met Krediet in het roeibootje. Toen hij in de helft-van de tijd die hem restte, het strand tot op 200 meter genaderd was, keerde hij om en roeide hij naar de motortorpedoboot terug. Inmiddels waren twee Duitse zoeklichten aan de kust aangeflitst. Kustgeschut ging vuren. Niet zonder moeite kwamen Hazelhoff Roelfzema en Krediet weer aan boord. Nadien kostte het de motortorpedoboot de grootste moeite om een omsingeling door veel sterkere Duitse zeestrijdkrachten te doorbreken; de andere Britse boot ging verloren. 'Deze tocht'
, zo noteerde Hazelhoff Roelfzema na afloop,
1 Getuige S. E. HazelhoffRoelfzema, Enq., dl. IV c, p. 549.'De Duitsers'
, zo verklaarde hij later aan de Enquêtecommissie, 'wisten zeker dat we er-geweest waren. Het was dus uitgesloten omnog eenste gaan.'
2
Weer was een afhaaloperatie mislukt - maar Althoff bleef in nauw contact met de Jonge. Wat deze laatste vooral verheugde, was het feit dat Pot voor zijn militaire spionage krachtige steun vond. MI. C. C. ('Kees'
) Dutilh uit Rotterdam, een Leidse studiegenoot van de Jonge, werd een van Pots naaste medewerkers. Nog een Rotterdammer verleende hulp: D. van Driel van Wageningen, die als ambtenaar bij de wederopbouw ingeschakeld Was. Toen de Rotterdamse havenmeester Kortlandt medio mei naar IJmuiden ging om te trachten vandaar met een trawler naar Engeland te ontsnappen, had hij spionagemateriaal van Pot bij zich dat hem door van Driel van 'Wageningen ter hand gesteld was. Deze nam omstreeks die tijd de agent de .Jonge in zijn woning op. Dat de groep Waarmee Kortlandt Ijmuiden wilde verlaten, op grond van de mededelingen van de SOE-agent Andringa op 18 mei gearresteerd werd, vermeldden wij al. Schreieder kwam er achter dat een deel van de gegevens welke Kortlandt bij zich had, Van van Driel van Wageningen stamde. Met wie stond deze in contact? Schreieder WaSdaar hogelijk in geïnteresseerd: V-Mann van der Waals kreeg opdracht, van Driel van Wageningen op te zoeken in het flatgebouw Waar deze woonde. Toen van der Waals er arriveerde, was van Driel van Wageningen niet thuis maar de conciërge deelde van der Waals bereidwillig mee dat de laatste tijd een jongeman die een nogal Indisch uiterlijk had, de flat bewoonde. 'Een nogal Indisch uiterlijk'
- Schreieder ging combineren. V-Mann Poos ('Dick'
) was er in geslaagd, het vertrouwen te winnen van de arts Bolle en van de secretarisvan de burgemeester van Pijnacker, Heukels. Poos had bij Bolle agent Emmer ontmoet. Poos had ook vernomen waar diens marconist Ortt woonachtig was. Poos had tenslotte gehoord dat er nog een agent was die van Heukels een bruikbaar pb gekregen had - een
1 Haze1hoff Roelfzema: 'Rapport'
, p. 9. 2 Getuige S. E. Hazelhoff Roe1fzema, Enq., dl. IV c, p. 549.' een nogal Indisch uiterlijk'
. Dat was aan Schreieder gerapporteerd.
Een snel besluit volgde: inval bij van Driel van Wageningen.
Te zijnen huize (hij werd zelf enkele dagen later gearresteerd) viel op 22 mei de Jonge in Duitse handen, en niet hij alleen: óók Pot die hem juist naar een veiliger onderduikadres had willen brengen, en óók Althoff die zich voor een bespreking met de Jonge bij van Driel van Wageningen vervoegd had. Nadien werd Ortt opgepakt op de z jste, Radema op de zçste, Emmer op de joste.
De Jonge, Althoff en Pot werden na hun arrestatie laat in de avond van de zzsre mei naar de bureaus van de Sicherheitspolizei in Den Haag overgebracht. Men bond er Pot aan een stoel vast en ondervroeg hem twaalf uur aan één stuk. Toen hij de volgende ochtend zonder boeien (er was iets mis met het paar dat men hem om wilde doen), maar onder bewaking, naar een ander pand op het Binnenhof moest lopen, spurtte hij plotseling weg. De afgevuurde kogels troffen geen doel; Pot ontkwam in de menigte, dook in Den Haag onder, nam weer contact op met mr. Dutilh en begon met hem aan de systematische opbouw van een nieuwe spionage-organisatie die zich later als groep-'Kees'
zou gaan aanduiden.