1 Iedere burger bezat een distributiestamkaart. Bij die kaart behoorde een inlegvel en op een bonnetje van dat inlegvel verkreeg men periodiek een bonkaart voor levensmiddelen, waarbij dan in een vakje van de distributiestamkaart een teken gezet werd. Doken Joden onder, dan namen zij wel hun distributiestamkaart en inlegvel mee, maar hun bonkaart kwam alleen dan ter beschikking wanneer een ambtenaar bereid was, de kaart af te staan tegen inlevering van het bonnetje van het inlegvel zonder dat de stamkaart, zoals voorgeschreven was, door de houder getoond werd.
Amsterdam
Hirschfeld, H. M.
Kempe, G. Th.
'Kindercomiré'<Ürrechr
Meulenbelr, ].
Onderduik(ers), joodse
Utrecht, stad
]ODENDEPORTATIES, EERSTE FASEstudente uit Utrecht. Het is toch wel een duidelijke aanwijzing dat die ouders niet slechts voor zichzelf maar ook voor hun kinderen levensgevaar vreesden. Het is, later, duizenden malen geschied: dat Joodse ouders hun kinderen, klein of groot, aan helpers afstonden. En misschien is de vervolging op geen moment zozeer een overweldigende, een verpletterende realiteit geweest als op dat waarop een vader en een moeder, hun machteloosheid beseffend, dwars tegen al hun diepste gevoelens in, hun kind of hun kinderen een onbekende toekomst tegemoet lieten gaan, hopend op wederzien en tegelijk er aan twijfelend. Ach, in elk Joods gezin had men wel van de zomer van' 40 af begrepen, hier vagelijk, daar scherper bewust, dat de bezetting een moeilijke tijd zou worden, maar dat men, na al op tal van wijzen geknauwd te zijn (bedreigd, geplunderd, te hoop gedreven, geïsoleerd), zo spoedig en in feite zo onverwacht voor beslissingen geplaatst zou worden, ondenkbaar in het normale leven, eigenlijk te zwaar om óóit te nemen - neen, dat was niet voorzien. De vervolgers waren bezig, het masker af te werpen, en wat men, als men scherp durfde zien, te ontwaren kreeg, waren moordenaarstronies.