Bij het begin van de bezetting was van der Veen blokhoofd van de luchtbescherming in Amsterdam-zuid waar hij woonde. In juli' 40 weigerde hij de Ariërverklaring te tekenen die opeens door de leiding van de luchtbescherming voorgeschreven werd. Later in '40, maar vooral in '41 ging hij, eerst in de kring der beeldhouwers, later in Wijdere kring actie voeren tegen de plarmen voor de Kultuurkamer. Hij was een van de opstellers van het in februari '42 bij Seyss-lnquart ingediende adres van kunstenaars tegen deze Nazi-instelling. III het midden van die maand ging hij illegaalleven; hij bracht vrouwen kinderen op een ander adres onder dan het zijne (zulks om te voorkomen dat via hïin arrestatie pressie op hem uitgeoefend zou worden), meed zorgvuldig alle contact met hen en werd spoedig als redacteur van het illegale blad De Vrije Kunstenaar maar ook in ander verband volstrekt opgezogen door het illegale werk.
AriërverklaringNederlandse KultuurkamerPersoonsbewijzencentrale (PBC)Veen, G. J. van derDe Vrije KunstenaarDE ILLEGALITEITHij was een intelligent en vindingrijk man maar, belangrijker toch, een formidabele doorzetter en uiterst sensitief. 'Als hij hoorde van vervolging van weerlozen en opgejaagden, ... werd zijn stem staal', aldus een van zijn medewerkers in de illegaliteit, de binnenhuis-architect Einar Berkovich.! Niet dat het van der Veen ooit gemakkelijk viel, desnoods de revolver te richten op Duitsers of op Nederlandse helpers van de vijand! Daar moest ook hij naar toegroeien, en dat begrip' groei' gebruiken wij Iller bewust want wij kunnen bij menigeen in de bezettingstijd een ontwikkeling zien van de persoonlijkheid waarbij eigenschappen die in het normale leven als regel niet centraal staan: fysieke moed, verantwoordelijkheidsgevoel, solidariteit met alle lijdenden, als het ware in versneld tempo opbloeiden. Zo bij Gerrit van der Veen. Albert Helman, zijn biograaf, schrijft hem 'een moeilijk teruggedrongen minderwaardigheidsgevoel' toe." Ook van een 'natuurlijke tederheid' rept Helman, maar, 'als bij kinderen, troebel en verweven met een zekere wreedheid." Die 'wreedheid' kon van der Veen, als van Randwijk die wij in ons vorige deel beschreven, in het contact met medewerkers en medewerksters tonen. Personen die, als zij beiden, zich bewust waren, leiding te geven aan illegaal werk van uitzonderlijke betekenis, waren niet steeds vrij van de neiging, dat leiderschap met brute kracht te accentueren. Van der Veen eiste het uiterste van de leden van zijn groep. Hij was buitengewoon attent voor hen - een minuut later kon hij hen uitfoeteren. Vele van de vrouwen met wie luj in zijn illegale werk in contact kwam, waren dol op die drieste strijder die bij elke actie voorop wenste te gaan en waar zulk een stuwende kracht van uitging. Hij had, van virulente jaloezieën omspoeld, de ene verhouding na de andere. Trouwens, zijn ganse leven kreeg een ontzaglijke spanning; die spanning sleepte hem mee en zij deed in hem, hij was zich dat bewust, de behoefte ontstaan, de inzet steeds hoger te maken. De ene operatie was nog niet voltooid of een nieuwe werd op touw gezet, moeilijker nog, grandiozer. Elke operatie betekende een zelfoverwinning - overwinning in de eerste plaats van de angst die hem tijdens zijn acties vreemd was maar die hem onmiddellijk nadien kon doen trillen als een espenblad. Er stak . in dat gedreven handelen haast een artistiek-scheppende factor: alsofhij in de illegaliteit een uniek en onvergankelijk oeuvre creëren wilde waarvan hij betwijfelde of het hem in de klei of in het marmer ooit zou gelukken.