Na overleg met Speelman en Hos besloot zij in juni '42, naar Zwitserland te gaan. Velen in protestantse kring worstelden met morele vragen (bijvoorbeeld: mocht men liegen jegens de Sicherheitspolizei?) vragen die zij aan Barth wilde voorleggen. Zij had echter vooral de behoefte, de Londense regering in te lichten over de situatie en de stemming in bezet gebied alsmede over de daar levende denkbeelden voor de toekomst. Omtrent haar besluit lichtte zij van Randwijk in. 'Als ik je vader was, zou ik het verbieden', zou deze gezegd hebben." Lotje Kohlbrugge zette door. Dr. Koopmans hielp haar; hij gaf haar tal van stukken mee. Voorts stak ze exemplaren van Vrij Nederland en Het Parool bij zich alsmede de eerste nieuwe rapporten van de OD (haar door van Randwijk verstrekt) - en ze vertrok. Via van Niftriks 'lijn'
kwam ze na een moeilijke tocht op 25 juni '42 in Zwitserland aan; ze zou er zes weken blijven. Haar eerste ervaringen waren teleurstellend: tot de gezant kon zij niet doordringen. Een haar door Speelman genoemde relatie ried haar toen aan zich te wenden tot dr. W. A. Visser 't Hooft te Genève, die daar als secretaris van de wereldraad van Kerken sinds '38 woonachtig was.