Zoals wij in ons vorige deel schetsten, was begin' 42 uit het bijeenkomen van drie componenten (het Politiek Convent, de groep-Paul Scholten en het tweemanschap Menten-Ringers) het z.g. Grootburgercomité gevormd dat eind januari onder voorzitterschap van de anti-revolutionaire leider Jan Schouten voor het eerst in vergadering bijeengekomen was.' Uit dat comité, dat te groot geacht werd om vaak te vergaderen (dat is nadien slechts een tweetal keren het geval geweest) had men een kleine commissie gevormd, het Nationaal Comité, dat de eigenlijke werkzaamheden zou uitvoeren. Dat Nationaal Comité bestond uit drie politieke voormannen: Schouten (ARP), Verschuur (RKSP) en Vorrink (SDAP), en Itwee partijlozen: Menten en Ringers. De traditionele politieke partijen waren er dus in de meerderheid en dit was ook geheel in overeenstemming met hun wensen: in de overgangstijd moesten zij hun stempel drukken op de ontwikkelingen - niet een beweging als de Nederlandse Unie, niet de secretarissen-generaal, niet een Driemanschap als door Schimmelpenninck in de zomer van '41 gevormd was.
1 Aanwezig waren toen: mr. T.]. Verschuur (RKSP),]. Schouten en dr. J.]. C. van Dijk (ARP), prof dr.]. de Zwaan (CHU), mr. M. H. de Boeren mr.J. Rutgers (Liberale Staatspartij), mr. A. M. Joekes (Vrijz. Democr. Bond), Koos Vorrink (SDAP), prof. mr. P. Scholten, prof. dr.]. A.J. Barge en prof. ir.W. Schermerhorn (groep-Scholten), mr. E. E. Menten en ir.]. A. Ringers. Aan de latere vergaderingen namen ookir. A. H. IngenHouszen (vermoedelijk) H. D. Louwes deel.
In de zomer van '42 waren er onder de vijf leden van het Nationaal Comité twee die uitgesproken illegaal werk deden: Vorrink, redacteur van Verzet en schrijver van verscheidene illegale brochures (waaronder in de herfst van '42 een principiële beschouwing tegen het communisme en de CPNl) en de bankier Menten die enkele spionagegroepen fmancierde en trouwens ook Vorrink veel geld gaf voor zijn publicistische arbeid. Jan Schouten die van de zomer van' 41 af het kader van de opgeheven en verboden ARP bijeenhield, was in juni '42 gearresteerd; hij werd pas begin december uit het concentratiekamp Amersfoort vrijgelaten: in het grootste deel van '42 heeft hij dus aan de beraadslagingen in het Nationaal Comité niet kunnen deelnemen. In feite werd zijn plaats toen door dr. van Dijk ingenomen. 'Aan de oud-minister van Dijk'
, aldus later de in juli '40 ontslagen burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R. de Monchy, 'die mij in 1942 namens een niet nader genoemde, in het geheim werkende, voorlopige regering vragen kwam of men er op rekenen kon dat ik terstond na de bevrijding het bestuur van Den Haag weer op mij zou nemen, gaf ik natuurlijk een toestemmend antwoord,"
Hoe moet men dat begrip 'voorlopige regering'
interpreteren? Men moet het zien als een overgangsbewind dat misschienmaar enkele dagen, hoogstens enkele weken aan de macht zou zijn. Het Nationaal Comité zag dit als zijn taak; vooral meende het dat het op zijn weg lag, tijdens de bezetting de vele voorbereidende maatregelen te treffen die nodig waren om te waarborgen dat het Nederland van na de bevrijding in staatkundig opzicht wezenlijk hetzelfde zou zijn als daarvóór ; op sociaal-economisch gebied, dat realiseerde men zich, moest veel verbeterd worden. Het was van Dijk die behalve de Monclry ook tal van andere ontslagen burgemeesters en commissarissen der koningin ging polsen en die naging, 'of de politie ter plaatse betrouwbaar was en, zo niet, wat er dan moest gebeuren."
Men concentreerde zich op het uitvoerend gezag; aan de vertegenwoordigende lichamen werd nauwelijks aandacht besteed. Menten en Ringers waren er trouwens fel tegen dat de Staten-Generaal weer onmiddellijk in hun oude samenstelling zouden terugkeren (van NSB' ers gezuiverd uiteraard), 'want dat betekende'
, aldus later Schouten, 'dat de oude '
zwaar belaste politieke partijen' en hun leidslieden zouden terugkeren met den aankleve van dien.'4
'Op deze brochure: De oorlog en hetgevaar van het bolsjewisme, die in een oplaag van Ia 000 exemplaren verscheen, komen wij in deel 9 terug waarin wij de ontwikkeling van de in bezet Nederland levende toekomstdenkbeelden zullen weergeven als inleiding tot de besluitvorming te Londen. 2 S. J. R. de Monchy: Bezetting en beorijdino. Persoonlijke herinneringen (1953), p. 32. 3 Getuige J. Schouten, Enq., dl. V c, p. 79I. 4
Hoe het Nationaal Comité zichzelfbeschouwde, vinden wij het duidelijkst uitgedrukt in een in de lente of zomer van' 42 opgestelde concept-bevrijdingsproclamatie.' '
In dit grote uur', zo zou men daarin lezen,
'richt zich tot u met machtiging van Harer Majesteits regering in Londen het Nationale Comité dat optreedt als Voorlopig Bewind. Het Nationale Comité is belast met het treffen van al die maatregelen die de toestand van het ogenblik vereist. Het vertegenwoordigt door zijn samenstelling de grote geestelijke stromingen en groeperingen van het Nederlandse volk.
De eerste taak is: het handhaven. van orde en rust in het gehele land ...
Bestuurs- en politieorganen zijn reeds van landsverraderlijke en onbetrouwbare elementen gezuiverd. De arrestatie van de landverraders is gelast ...
In het uur onzer nationale bevrijding verenigen wij ons in een vastberaden wil om al onze krachten in te zetten voor een betere toekomst. Voor niemand onzer bestaat meer een terug tot v66r 10 mei 1940.
Wel willen wij in het besef der historische verbondenheid trouw blijven aan de grote waarden van het verleden ... Daarom stellen wij ons op de grondslag van een georganiseerde invloed van het volk op de wetgeving en het bestuur, van het behoud van onze traditionele volksvrijheden. Maar wij zijn niet blind voor de grote tekortkomingen van het verleden ...
Leve de Koningin! Leve het vaderland!'
'Met machtiging van Harer Majesteits regering te Londen'
- men ziet: het Nationaal Comité en de chef-staf van de OD deden precies hetzelfde. Beiden gingen er van uit dat zij die machtiging vroeg of laat zouden verwerven en lieten hun handelen door die verwachting bepalen.
Die verwachting werd bij het Nationaal Comité versterkt toen van Dijk, Verschuur en Vorrink als leden van het Politiek Convent (dat ook in '42 af en toe apart bleef bijeenkomen) een aantal belangrijke, op de toekomst betrekking hebbende vragen voorgelegd kregen die de regering door het Politiek Convent beantwoord wilde zien. Het Convent stelde hier een lange nota over op die via Genève aan Londen toegezonden werd.ê Op de inhoud komen wij terug in deel 9. Relevant lijkt ons wèl, hier weer te geven dat het Politiek Convent 'een noodlottige, in bolsjewistische richting gaande radicalisering der massa's'
wilde voorkomen." Over het gezag in de overgangstijd sprak het Convent zich niet uit; dat was ook niet gevraagd.
De vragen der regering hadden het Convent via de Zwitserse Weg bereikt. V orrink had in mei' 42 al een gesprek gehad met van Randwijk over de vraag hoe men de arbeiders die niet naar Duitsland wilden gaan, het beste
1 Tekst in Collectie-Wo Drees, map 'Eerste Nationaal Comité, Vaderlands Comité'.
2 Tekst: Enq., dl. VII b, p. 26-29. 3 A.v., p. 29.'adjudant'
die voor Six de belangrijkste schakel was met . de overige illegaliteit: Bührmann. Een en ander betekende dat de stukken die Vorrink opstelde, niet automatisch doorgegeven werden - van Randwijk kreeg ze in handen. Welnu, begin oktober '42 schreefVorrink het eerste lange rapport dat hij via de nieuwe verbinding aan de regering wilde doen toekomen.'
Het is de moeite waard, hier grote gedeelten uit weer te geven. Het eerste punt dat V orrink aan de orde stelde, was de verbinding met Londen. Meer dan anderhalf jaar tevoren had hij zijn eerste verslag geschreven over: de ontwikkelingen in bezet gebied - geen enkele reactie had hem bereikt; een jaar tevoren had hij ir. Springer als zijn persoonlijke boodschapper naar Londen gezonden- taal noch teken had hij vernomen. Hij schreefnu:
'Taak regering: in samenwerking met Engelse diensten: instandhouden goede verbindingswegen. Wensen: A. Voor dit doel afzonderlijke dienst met geëigend personeel ... B. Zender en reserve-zender met code en bediening uitsluitend ten dienste van het civiele contact ter beschikking van door regering aan te wijzen persoon. Rapporteur bereid deze man te zijn.'
Nadat Vorrink bepleit had dat de regering ten behoeve van het verzet in al zijn vormen 'vanuit Engeland grote bedragen aan contant geld'
ter beschikking zou stellen ('schatting: fIS 000 per maand voor eigenlijke actie'), kwam hij te schrijven over het bewind in de overgangstijd: 'Nationaal Comité I Burger Comité
,Tweemaal bericht uit Zwits.: Nat. Com. door Ned. reg. erkend." Aldus
1 Van de volledige tekst (Enq., punten g en h, gestenc. bijl. 99) is slechts een klein gedeelte door de Enquêtecommissiegepubliceerd: Enq., dl. VII a, p. 166. 2 Als reactie op het rapport dat de conrector van het Prinses Beatrix-Lyceum te Glion (Zwitserland) in december '41 uit bezet gebied meegenomen had, had Vcrrink inderdaad in de lente van '42 uit Bern vernomen dat de regering accoord ging met de vorming van het Grootburgercomité, maar daarbij was niet uitdrukkelijk
Wenselijk:
a. erkenning schriftelijk te bevestigen in door H.M. Koningin en/of de MinisterPresident getekend schrijven van enkele regels.
b. in het uur van de overgang per radio het Ned. volk mede te delen dat H. M. de Koningin en de regering achter het Nat. Com. staan.'
Met klem drong Vorrink er vervolgens op aan dat de regering daadwerkelijk zou optreden ter bescherming van vier bedreigde groepen: de Joden ('zij worden uitgeroeid. Massadeportaties ... naar Polen aan de orde van de dag .. .'
), de werknemers ('tussen de 100 000 en 200 000 ... uit alle beroepen geprest voor arbeid in Duitsland'), de krijgsgevangen beroepsofficieren ('worden uitgehongerd'
) en de gijzelaars in Brabant ('voortdurend in levensgevaar'
). Voor een 'contra-actie'
ontwikkelde hij de volgende voorstellen:
'1. In beweging brengen: Engelse reg.; Intern. Rode Kruis; neutrale regeringen.
2. Toepassing zelfde uithongersysteem op krijgsgevangen Duitsers, Italianen en civiel-geïnterneerden in Engeland en Amerika.
3. Het nemen van gijzelaars uit krijgsgevangenen en civiel-geïnterneerden; stellen van ultimata; executie gijzelaars indien aan eisen niet voldaan.
4. Bombardementen op zo mogelijk 24 uur van te voren aangewezen niet te grote Duitse steden, indien aan eisen niet voldaan.
Van elke stap breedvoerige radio-aankondiging en motivering.
Indruk: in Londen onvoldoende voorstelling van lijden bezette gebieden. Vragen niet om medelijden. Vragen om daden, ongeacht de gevolgen.'
In zijn laatste paragraaf behandelde Vorrink de richtlijnen die de regering in haar radioprogramma's moest volgen:
'Parolen regering
Dankbaar voor neiging tot duidelijker parolen in Radio Oranje. Twee punten van eminent belang:
a. grootste ellende ... de driewerf vervloekte, grondige en nog steeds accuraat werkende Nederlandse administratie. Alle gegevens voor de mensenjacht der Duitsers voor het grijpen. Instelling persoonsbewijzen misdaad van alle secretarissen-generaal. Was geen Duitse eis. Is met de ellendigste nauwkeurigheid geregeld. De administratie verslindt mensenlevens. Parool moet luiden: ambte naren maakt de administratie kapot! ...
b. Men moet in Londen eindelijk de moed hebben om officieel vanuit de regering de hoogste ambtelijke functionarissen in geëigende vorm op plicht te wijzen. Zij zijn het, die de Joden en de arbeiders uitleveren aan hun beulen. Secretarissen-generaal, leden Hoge Raad, commissarissen Koningin, burgemees
Van dit rapport nu, belandde een exemplaar bij van Randwijk.' Het was V orrinks wens, aan van Randwijk bekend, dat deze het stuk ongelezen naar Genève zou zenden. VanRandwijk trok zich van die wens niets aan en las het gehele rapport. Met veel kon hij zich verenigen maar tegen twee punten had hij fundamenteel bezwaar: dat het Nationaal Comité in de overgangstijd de lakens zou gaan uitdelen (wat bleef er van de 'vernieuwing'
van Nederland over als de traditionele partijen meteen weer aan de macht kwamen?) en dat er voor 'het civiele contact'
een aparte zend.organisatie zou komen; dat laatste achtte hij extra onwenselijk indien notabene Vorrink 'zender en reserve-zender'
in handen zou krijgen! Van Randwijk zocht contact met Six en deze, die voor personen die buiten de OD stonden, zelden te spreken was, vond de zaak van voldoende belang om aan nader beraad deel te nemen. Dat werd op 4 november '42 in Amsterdam gevoerd - vier weken nadat Vorrink zijn (nog steeds niet doorgezonden) rapport afgesloten had. Aanwezig waren van Randwijk, van Namen, Lotje Kohlbrugge, Six en Bührmann.
VanRandwijk stak als eerste van wal. Hij meende dat V orrink geen kennis had van hetgeen zich in de wereld van de illegaliteit afspeelde en daar ook . alle begrip voor nllst~. Zeker, hij was een bekwaam man, maar hij was 'als buitenstaander'
, zo gaf Biihrmann van Randwijks woorden weer, toch niet geschikt om 'op te treden in een wereld waarin men zich slechts na rijpe ervaring kon bewegen zonder ongelukken te maken. Ons leven was te moeilijk en te riskant om, zonder onze stem daartegen te verheffen, ons te schikken naar de aanwijzingen van iemand die het illegale werk slechts van de buitenkant kende."
Vol bewondering luisterde Bührmann naar dit betoog: van Randwijk, niet Vorrink, was de man die 'contact (had) met degenen die er zich op mochten voorstaan, Neerlands illegale wereld, dus Neerlands merkbare wil, te vertegenwoordigen' !3 Ook Six was het met van Randwijk eens. Moest Vorrink (Six noemde deze 'een Marxist'
en trok zijn betrouwbaarheid in twijfel+) als beheerder gaan optreden van wat de belangrijkste zender zou worden? Dat was voor hem als chef-staf van de OD onaanvaardbaar. Het slot van het lied was dat van Randwijk en Six samen (bien étonnés de se trouver ensemble het heeft ookniet zo lang geduurd) aan Vorrinks nota een commen
1 Een ander exemplaar werd door Vorrink aan Mathieu Smedts meegegeven maar deze werd, gelijk reeds vermeld, in Brussel gearresteerd. 2 J. Chr. Bührmann: 'Het Algemeen Hoofdkwartier maakt bekend'
, p. 48. 3 A.v., p. 47. 4 Getuige H. M. van Randwijk, Enq., dl. IV c, p. I288.
taar toevoegden- waarvan de strekking was dat de regering op V orrinks voorstellen ten aanzien van de zendverbinding en het gezag in overgangstijd
niet moest ingaan: de 'rapporteur'
(Vorrink) had geen overleg gepleegd; er
bestond inderdaad een Grootburgercomité, maar anderen, 'die zich daartoe (terecht of niet) de jure bevoegd achtten', waren met 'soortgelijke werkzaamheden'
bezig; er zou dus, aanvaardde men V orrinks denkbeelden, 'grote verwarring'
ontstaan, tenleer wanneer 'de rapporteur'
'de '
Weg" en 'de
'radio'
onder zijn beheer zou krijgen; beter zou het zijn indien eerst nog eens 'overleg'
gepleegd werd tussen vertegenwoordigers van a. 'kerken, voorm. poL partijen enz.'
, b. 'leiding OD'
, c. 'leiding beheer v. 'onze'
weg', d. 'enkele vertegenwoordigers v.d. ill. actie voor het ev. practische werk.'
Jegens Vorrink speelden van Randwijk en Six open kaart: zij berichtten hem dat zij zijn nota gelezen hadden en stuurden hem afschrift van hun commentaar. V orrink was des duivels. Hij zal, nemen wij aan, van Randwijk wel gezien hebben als een idealist die het abc van de politiek niet kende, en er zich over verbaasd hebben dat de hoofdredacteur van een christelijksocialistisch illegaal blad als Vrij Nederland zich politiek gelieerd had aan de chef-staf van de OD, van wie Vorrink voldoende gehoord had om hem als een gevaarlijke sinjeur te beschouwen. 'Schimmelpenninck'
, zo vertelde hij later aan de Enquêtecommissie, 'was, naar mijn smaak, een eerlijk en onnozel man. Zó beschouwde ik Six niet en daarom heb ik in deze tijd angstvallig vermeden, contact met hem te leggen."
Overigens maakte Vorrink zich over de pretenties van de OD niet al teveel zorgen: er was nu eenmaal 'tweemaal bericht uit Zwits.: Nat. Com. door regering erkend' - Vorrink vertrouwde dat de schriftelijke bevestiging niet al te lange tijd op zich zou laten wachten; daarna zou het Nationaal Comité een monopoliepositie bezitten waarvan het een effectief gebruik zou kunnen maken." Wenselijk was die bevestiging wèl. 'Men zei'
, zo gafVorrink jegens de Enquêtecommissie de stemming in het Nationaal Comité weer: 'wij zijn geautoriseerd, maar toch met het gevoel: wij hebben de OD nog niet helemaal de ~ek omgedraaid.'?
1 Tekst: a.v., dl. VII a, p. 166-67. 2 Getuige J.J. Vorrink, a.v., dl. IV c, p. 1737. 3 Het was aan het Nationaal Comité bekend dat in die tijd in christelijk-historische kring een studiegroep onder leiding van Bosch van Rosenthal bezig was een rapport op te stellen waarin uiteengezet werd hoe men in de overgangstijd bij het feit kon aansluiten dat de staat van beleg nog bestond. Na een vergadering van het Nationaal Comité op 26 augustus' 42 noteerde Menten : 'Er is een gezelschap dat Staat van Beleg enz. bestudeert en nu een nota naar Londen zendt. Dezerzijds bezwaar tegen contact met Londen tegen 011S in. Dat geeft verwarring aldaar. De B(oe)r zal , daarom proberen de verzending te torpederen.' (Collectie-E. E. Menten). 4 Getuige J. J. Vorrink, Enq., dl. VII c, p. 183·
In afwachting van zijn schnftelijke erkenning had het Nationaal Comité de werkzaamheden voortgezet. Verschuur had in de herfst een lange nota geschreven, aan de regering gericht, waarin de in het comité levende denkbeelden in den brede ontvouwd waren.! Die nota ging er van uit dat er in Nederland van de ene dag op de andere (na een staatsgreep in Duitsland?) opeens geen bezettingsgezag meer aanwezig zou zijn. In die 'weinige uren of dagen ... zou in geval van anarchie onherstelbare schade kunnen worden geleden'.
Gelukkig, de staat van beleg bestond nog 'in latente vorm'
, welnu: 'de buitengewone bevoegdheden'
die uit die staat van beleg voortvloeiden, moesten door 'een burgerlijk gezag'
uitgeoefend worden; daarin kon de Nederlandse Unie gemakkelijk gemist worden: zij had 'haar bestaansredenen verloren.'
Van gezagsuitoefening door de secretarissen-generaal kon geen sprake zijn: 'een der eerste daden van het Nationaal Comité'
zou moeten zijn, 'hen zonder uitzondering met tijdelijk verlof te zenden'
. 'Allereerst'
zou nodig zijn, 'dat de orde wordt gehandhaafd'
(geen 'Bijltjesdag'
I):
'Orde en nog eens orde zal voor de overgang nodig zijn. Het is ondoenlijk geacht, voor te bereiden de vorming van een ordedienst, welke over het gehele land bij wijze van een politie-corps of van een militie zou gereed staan. Regelmatige opbouw in rangen, stelselmatigeverdeling over het land eiseneen werkzaamheid, welke thans niet kan plaats vinden. Dit ideaal loslatende moet men met ietsmeer bereikbaarsvolstaan.'
Wat was dan wèl bereikbaar? Het Nationaal Comité had in de twintig belangrijkste steden al afgesproken wie er als burgemeester zou optreden, en 'buiten verband met burgemeester en politie moet er van ordehandhaving geen sprake zijn'
- weg, OD! 'In de overgangsdagen'
moest er voorts 'een nationale omroep'
komen. Op persgebied diende aan de dagbladen die nog steeds uitkwamen, een verschijningsverbod opgelegd te worden; het beste leek 'de inrichting van een eenheidscourant, welke onmiddellijk verschijnt onder leiding van een groep eerbare journalisten' - '
weldra' zou men in die '
eenheidscourant' dan '
een of twee kolommen' beschikbaar kunnen stellen '
voor de bediening van de speciale lezerskring'; 'het lid nummer S' van het Nationaal Comité (Vorrink) was al met de voorbereiding van die 'eenheidscourant'
bezig. Dat leek hoogst wenselijk: 'Extremistische bewegingen zouTekst: a.v.,a, p.
Men ziet: deze nota (waarin ook nog een aantal financieel-economische maatregelen werd opgesomd) ademde, wat de overgangstijd betreft, eigenlijk een niet minder autoritaire geest dan de stukken die Six had laten opstellen. Zij werd, in afwezigheid van Jan Schouten, door het Nationaal Comité goedgekeurd en een exemplaar, gedateerd I november '42, werd, vermoedelijk zowel via de Zwitserse als de Zweedse Weg, naar Londen gezonden.
Er kwam geen antwoord, er kwam geen schriftelijke machtiging.
Van Dijk, Menten en Ringers vergaderden opnieuw op 26 november. 'Er is geen opdracht van H.M.'
, noteerde Menten. Hij zou opnieuw overgaan tot 'contact met Zw(itserland) om te vragen om een machtiging'; van Dijk zag daar niet veel in: 'is bang dat V(isser) 't H(ooft) een eigen spel speelt.'1 Het was alles bij elkaar een hoogst onbevredigende situatie: al bijna een jaar lang was men tezamen bezig een ordelijk overgangsbewind voor te bereiden - en nog altijd wist men niet met zekerheid of dat streven door de regering goedgekeurd werd, en bezat men ook geen enkel stuk waarop men zich beroepen kon indien anderen (Six of de secretaris-generaal van binnenlandse zaken, Prederiks) in het uur der bevrijding de macht aan zich zouden trekken. Pas in de loop van december ging V orrink de zaak beduidend hoopvoller inzien. Om te beginnen bleek hem dat de gewezen onderdirecteur van de Fokkerfabrieken, J. E. van Tijen, die hij in de zomer van '42 voor het eerst ontmoet had, een zorgvuldig plan had uitgewerkt om vanuit de Zeeuwse wateren naar Engeland te ontsnappen. Van Tijen zou kopieën van de door Vorrink en door het Nationaal Comité opgestelde rapporten kunnen meenemen. Hij liet overigens omstreeks Kerstmis '42 het ontsnappingsplan per boot vallen omdat een van V orrinks naaste medewerkers in de illegaliteit, de journalist L. J. van Looi, hem toen namens Vorrink berichten kon dat hij binnenkort per vliegtuig naar Engeland zou kunnen gaan. V orrink en van Looi waren namelijk met een Engelse geheime agent in contact gekomen die een vliegtuig kon ontbieden. De man had een zender meegebracht en stond regelmatig met Engeland in contact. Van Tijen was van harte voorstander van het nieuwe plan. Het leek Vorrink toen wenselijk dat van Tijen vóór zijn vertrek persoonlijk met alle leden van het Nationaal Comité kwam overleggen, 'opdat hij'
, aldus Vorrink,20'niet zou hoeven zeggen: ik heb met die rooie Vorrink gesproken, maar opdat hij zou kunnen zeggen: ik heb met aile heren gesproken en dat is de mening van de zes politieke partijen.'!
In het kantoor van Schouten vond op II januari' 43 die bespreking met van Tijen plaats. Menten tekende aan':
'5 (Vorrink) heeft beschikking over een zender, enige minuten per nacht, dubbel gecodeerd.
1 (Menten) : ... Er moet orde komen. 1-5 (Meuten, Ringers, Schouten, Verschuur, Vorrink) moeten de erkenning hebben, anders wordt het een warboel. Daarvoor moet er een erkenning zijn. De overigen zijn het er mee eens....
3 (Schouten) formuleert een ontwerptelegram dat 5 (Vorrink) zal verzenden, o.m.: wij zullen niets doen dat materieel tegen de constitutie ingaat en voorts dat wij niets doen dat de regering zou binden voor de toekomst ...
5 (Vorrink) deelt mede dat Londen graag weet wat wij doen om dan met hetgeen zij doen te coördineren.
1 (Menten) en 3 (Schouten) over de radio-organisatie en het vacuum. Radio staat onder het comité ...
1 (Menten) acht de eenheidscourant te weinig uitgewerkt ... Toezicht op de pers nodig, omdat onder vacuum toezicht moet zijn om verkeerde voorlichting te voorkomen, om profiteurs te hinderen.
Gevaar communisme bezweren.
Het zal dan nodig zijn met politie in te grijpen als illegaal geschreven wordt.
3 (Schouten): Er moet begonnen worden met een persverbod."
Eén dag later, 12 januari, werd Menten gearresteerd.
De overige leden van het Nationaal Comité vernamen spoedig dat die arrestatie niet met het comité te maken had, maar voortvloeide uit de fmanciële hulp die Menten aan enkele spionagegroepen verleend had. Zij konden hun vergaderingen hervatten en er vond er geen plaats waarin V orrink niet kon bevestigen dat hij over een niet aileen goedwerkende maar zijns inziens ook volstrekt veilige verbinding met Londen beschikte; de nieuwe geheime agent was zijn gewicht in goud waard. V orrink kon de bewijzen van's mans betrouwbaarheid op tafel leggen: Engelse thee, Engelse chocolade, Engelse sigaretten.Getuige J. J. Vorrink,dl. IV c, p.E. E. Menten: Notitie,jan.(Collectie-E. E. Menten). Men zal de laatste zin wel zo moeten interpreteren dat Schouten een algemeen persverbod wenste waarvan ontheffingen zouden kunnen worden gegeven.