In afwachting van zijn schnftelijke erkenning had het Nationaal Comité de werkzaamheden voortgezet. Verschuur had in de herfst een lange nota geschreven, aan de regering gericht, waarin de in het comité levende denkbeelden in den brede ontvouwd waren.! Die nota ging er van uit dat er in Nederland van de ene dag op de andere (na een staatsgreep in Duitsland?) opeens geen bezettingsgezag meer aanwezig zou zijn. In die 'weinige uren of dagen ... zou in geval van anarchie onherstelbare schade kunnen worden geleden'.
Gelukkig, de staat van beleg bestond nog 'in latente vorm'
, welnu: 'de buitengewone bevoegdheden'
die uit die staat van beleg voortvloeiden, moesten door 'een burgerlijk gezag'
uitgeoefend worden; daarin kon de Nederlandse Unie gemakkelijk gemist worden: zij had 'haar bestaansredenen verloren.'
Van gezagsuitoefening door de secretarissen-generaal kon geen sprake zijn: 'een der eerste daden van het Nationaal Comité'
zou moeten zijn, 'hen zonder uitzondering met tijdelijk verlof te zenden'
. 'Allereerst'
zou nodig zijn, 'dat de orde wordt gehandhaafd'
(geen 'Bijltjesdag'
I):