Komen wij nu tot de inkomenssfeer, dan willen wij er allereerst op wijzen dat er één belangrijke bevolkingsgroep was die er tijdens de bezetting financieel aanzienlijk beter voor kwam te staan: de boeren. Reeds in '40 lieten Hirschfeld en Louwes, met instemming van de bezetter, de landbouwprijzen (in Duitsland waren zij in '40 hoger dan hier te lande) stevig oplopen teneinde zodoende, wij wezen er al op, de activiteit op de agrarische sector te stimuleren en bovendien op de producten te richten die men op de binnenlandse markt en voor de export naar Duitsland het meest nodig had. Vergeleken met '39-'40 waren in '43-'44 de prijzen voor suikerbieten en koolzaad zelfs meer dan verdubbeld, de tarweprijs steeg met 20, de roggeprijs met 40%. Bij de veehouderij was de stijging geringer - ze was daarentegen nog aanzienlijk hoger in de tuinbouw: de telersprijzen voor groente lagen in '43 meer dan 70% boven het vooroorlogse peil en de fruittelers ontvingen over het algemeen zelfs 100 % meer. Voor het eerst in twintig jaar behaalden de boeren weer een alleszins bevredigende jaarlijkse netto-opbrengst ('winst') van hun bedrijven. Per hectare had diebezat, zag hW1 waarde in de periode '39-'43 dus met ruim 68% van de oorspronkeEffectenbeursHandel (Nederland)Inkomens en lonenJodenLand- en tuinbouwPruijt, B.PrijzenVeeteeltVERARMEND NEDERLANDwinst in '38-'39 f35 bedragen (landelijk gemiddelde) - in '41-'42 (latere cijfers ontbreken) was zij al tot f 145 gestegen. Eind' 39 bedroeg het saldotegoed van de inleggers bij de boerenleenbanken ruim f 450 mln - vijf jaar later, eind '44, bijna EI 120 m11. De bezetting bracht dus een niet onaanzienlijke inkomensoverdracht teweeg: overdracht uit de niet-agrarische naar de agrarische sfeer, en versterkte daarmee de positie der boeren - dit nog los van het feit dat dezen ook door een nieuwe regeling van het pachtwezen juridisch en financieel sterker kwamen te staan.'