Er zijn van '40 af illegale werkers geweest die ondergedoken waren. Men denke slechts aan de leiding van de illegale CPN en die van het illegale Marx-Lenin-Luxemburg-front (de vroegere RSAP) alsmede aan de socialistische leider Koos Vorrink en enkele van zijn naaste medewerkers. Daarnaast waren er vooral onder de politieke vluchtelingen uit Duitsland verscheidenen die illegaal ons land binnengekomen waren en dus niet genoteerd stonden in de bevolkingsadministratie. Al die personen konden de aan hen uitgereikte distributiestamkaart niet langer persoonlijk gebruiken of bezaten zelfs zulk een stamkaart niet. Hoe kwamen zij toch aan levensmiddelen?
Zo lang het maar weinigen waren die geholpen moesten worden, vormde, zo vermoeden wij, die hulp geen al te groot probleem. Menigeen kon in '40'
41 nog wel iets afstaan van zijn rantsoenen. Soms werden ook trucs toegepast: wie verklaarde dat zijn stamkaart plus inlegvel door diefstal of brand. verloren was gegaan, kreeg nieuwe uitgereikt - van het 'oude'
inlegvel kon dan een illegaal werker of onderduiker gebruik maken. Meer dan een tijdeliike oplossing was dat niet; trouwens, het vervangen van verloren gegane distributiebescheiden werd in de loop van '41 bemoeilijkt. Kreeg men in het geheel geen eigen inlegvel, dan waren veelal contacten ten plattelande onontbeerlijk om aan bonkaarten te komen. Er waren tamelijk veel boeren en andere plattelanders die een deel van hun bonnen konden missen - die bonnen werden veelal naar relaties in de steden gezonden en als die relaties contact hadden met illegale werkers of onderduikers, dan kregen die laatsten aldus de mogelijkheid om zich levensmiddelen, voorzover gerantsoeneerd. aan te schaffen. Ook deze hulpverlening droeg echter lang niet altijd een permanent karakter en zij ging met name tekortschieten toen in de zomer van '42 een situatie ontstond waarin groepjes Joodse onderduikers, wat hun voorziening met bonkaarten betrof, permanent afhankelijk werden van de meestal kleine verzorgingsgroepen (de 'organisatoren'
van hun onderduik) die hen naar hun onderduikadressen gebracht hadden. Die onderduikers bezaten als regel nog hun stamkaart en inlegvel. Het werd dus voor de verzorgingsgroepen van vitaal belang om ergens bij een distributiedienst een ambtenaar te vinden die bereid was, elandestien bonkaarten af te geven op een couponnetje van het inlegvel of, als alle couponnetjes verbruikt waren, een nieuw inlegvel te verstrekken. De distributiebescheiden werden dan (wij beschreven die gang van zaken reeds in het vorige hoofdstuk) 'achterom'
verkregen en globaal mag men zeggen dat tot aan de hongerwinter omstreeks de helft van aile onderduikers 'achterom'
effectief geholpen is.
Vele honderden, uiteindelijk zelfs enkele duizenden ambtenaren (dit zijn'achterom'
betrokken geweest. Zij is, zou men kunnen zeggen, in de loop van '42 incidenteel begonnen, maar nam, zoals wij reeds deden uitkomen, van de tweede helft van '43 af een algemeen karakter aan, vooral doordat de TD-groep en de LO toen systematisch op zoek gingen naar ambtenaren die tot die hulp-îachterom' bereid waren. Dezen moesten evenwel, doordat meer bonkaarten uitgereikt werden dan de betrokken gemeenten officieel aan inwoners telden, elders 'gedekt'
worden. Dat laatste geschiedde, gelijk reeds vermeld, door samenwerking van ambtenaren-illegale werkers bij het Centraal Distributiekantoor met collega's bij de bevolkingsregisters en bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.' Zo ontstond in de zomer van '
44 een situatie waarbij een groot aantal distributiediensten, ca. 90 % van de ruim 500, 'achterom'
aan de LO en aan de andere verzorgingsgroepen bonkaarten uitreikten welker aantal 1 of 2 % bedroeg van de aantallen inwoners der betrokken gemeenten. Alleen al de LO kreeg op deze wijze in juli '44 bijna 100 000 bonkaarten in handen.
Die bonkaarten-zelf werden door de illegaliteit nimmer nagemaakt (hetJ.7
De onderduikers en de illegale organisaties hebben vooral na de AprilMeistakingen veel te danken gehad aan de figuur die in de eerste twee bezettingsjaren een hoge uitzondering was in de Nederlandse samenleving: de saboterende ambtenaar. Die ambtenaar, hetzij van een distributiedienst of bevolkingsregister, hetzij van een GAB (tegengaan van de arbeidsinzet l), had het niet gemakkelijk, 'Hij moest immers'
, aldus een van de leiders van de LO, ir. H. van Riessen, 'zijn eigen werk afbreken. En dat was een ingrijpende gebeurtenis in het leven van hen die bekend stonden om hun plichtsbetrachting, nauwgezetheid en betrouwbaarheid. De ambtenaar, wie nauwkeurigheid in kleinigheden geleerd was, moest door vervalsing van kleinigheden zijn kaartsystemen en administratie onbetrouwbaar maken. Hij moest gefingeerde mensen op zijn kaarten plaatsen en' van bestaande mensen de kaarten verdonkeremanen en vervalsen. Hij moest stempels stelen, handtekeningen van chefs en Fachberater namaken, plattegronden van het gebouw uitleveren aan de KP. Hij moest zijn verkeerde chefsbespioneren, brieven openen die niet voor hem bestemd waren en ze desnoods vernietigen .
. . . Ook in de praktijk van het werk wa~(de) taak (dier ambtenaren) zwaar. Veelal hadden zij chefs die bang of uitgesproken 'fout'
waren en overigens waren zij omringd door Duitsgezinden. Zo bijv. de man die deel uitmaakte van een uitreikingsploeg en voor zijn loket gezeten was tussen twee NSB' ers. Als 'zijn'
man met 400 valse inlegvellen voor het loket kwam, vroeg hij: 'u bent zeker wel van een ophaaldienst'
>, en daarop werden dan 400 bonkaarten door het loket overhandigd. Dat zal aan beide zijden van het loket wel altijd met een bonzend hart gebeurd zijn.'"
In onze paragraaf over de tweede distributiestamkaart deden wij uitkomen dat de hulp aan de onderduikers ook nog in het jaar' 43 vergemakkelijkt werdDe in de hongerwinter ingevoerde 'noodkaarten'
zijnnagemaakt, zo ook (van begin'af) de 'rokerskaarten'
.Er bestonden hier en daar particuliere ophaaldiensten die ten behoeve van hun cliënten (wier stamkaarten en inlegvellen zij dan meekregen) de bonkaarten bij de distributiediensten tegen vergoeding afhaalden. "H. van Riessen indl.p.'Amsterdams'
inlegvel bijvoorbeeld in Winterswijk bonkaarten betrekken. Had Rauter zijn zin gekregen, dan zou per I februari '44 het systeem ingevoerd zijn waardoor op het door het nummer van de distributiekring kenbaar gemaakte '
Amsterdamse' inlegvel uitsluitend in Amsterdam en op het '
Winterswijkse' uitsluitend in Winterswijk distributiebescheiden verstrekt mochten worden. De uitreiking van de tweede distributiestarnkaart werd evenwel enkele maanden vertraagd: niet begin februari maar pas medio juni '44 werd zij in gebruik genomen. V66rdien, nl. in april, had het CDK nood-inlegvellen uitgegeven die nog niet met de nummers van de distributiekringen afgestempeld waren. Met dat al werd de illegaliteit door de invoering van die nood-inlegvellen onaangenaam verrast. De LO had echter op dat moment een eigen onder-organisatie voor het namaken van identiteitspapieren, de Z.g. Persoonsbewijzensectie of PBS (wij komen daarop nog terug) - deze PBS slaagde er in om bij Drukkerij Koen te Apeldoorn een groot aantal nagemaakte nood-inlegvellen te laten drukken.
Kritieker nog werd de situatie toen medio juni bekendgemaakt werd dat, hoewel nog lang niet alle couponnetjes van dat nood-inlegvel gebruikt waren, eind juni een bij de tweede distributiestamkaart behorend nieuw inlegvel uitgereikt zou worden - het inlegvel mèt nummer! De leiding van de LO belegde onmiddellijk een bijeenkomst met die van de door Gerrit van der Veen opgerichte Persoonsbewijzencentrale en van de, naast de PBS door de LO opgerichte, Falsificatiecentrale. Afgesproken werd dat de Falsi£icatiecentrale zou zorgen voor foto's van het nieuwe inlegvel alsmede voor de op grond daarvan te maken tekeningen en cliché'
s - de Persoonsbewijzencentrale nam het papier en het zetwerk voor haar rekening. Weer was het Drukkerij Koen die de illegaliteit hielp: in vijfkleurendruk werden er nagemaakte inlegvellen vervaardigd. De bedoeling was, een kwart miljoen te drukken, maar er waren pas 100 000 gereed toen opeens bericht kwam dat de Sicherheitspolizei begonnen was aan een systematisch onderzoek bij alle in Apeldoorn gevestigde drukkerijen. De Drukkerij Koen moest in razend tempo 'schoongemaakt'
worden. De 100000 vellen werden toen eerst met bakfietsen naar een pand in Apeldoorn overgebracht, vandaar naar een schuur bij Beekbergen, en vervolgens met een vrachtauto van de Nederlandse Arbeidsdienst door een Knokploeg naar een woning in Amsterdam-zuid getransporteerd. Daar moesten ze eerst nog elk het bijpassend nummerstempel van een van de distributiekringen krijgen. Vier etmalen lang werd door de leiders van de LO-districten van Noord-Holland en een aantalmedewerkers'het CDK'
aangeduid werd, zulks (alweer) niet zonder humor en ook niet zonder grond, want 'naast het officieel bestaande distributie-apparaat had men'
, aldus een van de leiders van de Persoonsbewijzencentrale, de Amsterdamse student C. J. Rübsaam, 'een eigen illegaal distributie-apparaat'
l - een apparaat, inderdaad, dat het gehele land bestreek.
Van die 100000 nagemaakte en afgestempelde inlegvellen raakte door een misverstand tijdens het transport ongeveer een derde zoek. Men kon niettemin ruim zestigduizend onderduikers op tijd aan eennagemaakt inlegvel helpen. De noodzakelijke aanvulling aan echte inlegvellen kwam 'achterom'
tot stand of werd 'gekraakt'
door de Knokploegen. Pogingen van het Centraal Distributiekantoor (het 'echte'
) om in tal van distributiekringen de hoeveelheden gepresenteerde inlegvellen te verifiëren aan de hand van de cijfers der uitgereikte tweede distributiestarnkaarten werden bekwaam vertraagd. Trouwens, van september '44 af was het CDK niet langer bij machte, controle, welke ook, uit te oefenen. Vergemakkelijkte zulks de taak der illegaliteit? Zeker - maar zij stond toen voor geheel andere moeilijkheden. Toen was haar probleem niet hoe zij er in slaagde om voor zichzelf en de onderduikers voldoende distributiebescheiden te bemachtigenmaar voldoende voedsel. Hoe zij ook dat probleem wist op te lossen, hopen wij in deel 10 te beschrijven.