Toen wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel een aparte paragraaf wijdden aan de 'eerste falsificatie- en verzorgingsgroepen'
(een logische combinatie: een groep die voor onderduikers zorgde, had voor hen nagemaakte papieren nodig), onderstreepten wij opnieuw het afschuwelijk perfecte karakter van het persoonsbewijs dat in '40 door J. L. Lentz, hoofd van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters, ontworpen was. 'Het document'
, zo schreven wij (en het heeft zin, die beschrijving hier te herhalen),
1 Getuige C. J. Rübsaam, Enq., dl. VII c, p.'Bevolkingsregisters van Nederland'
herhaald waren. Daar was een paarse drukinkt voor gebruikt die onzichtbaar werd indien men het pb tegen een kwartslamp hield. De tekstdruk was uitgevoerd met een zwarte inktsoort die uiterst gevoelig was voor het meest gebruikelijke oplosmiddel: aceton. In een 'venster'
in een van de pagina's van het pb stak de foto van de houder die aan dé achterkant zijn vingerafdruk vertoonde; elders in het pb stond een tweede vingerafdruk, geheel gelijk aan de eerste. Die foto was aan de achterzijde met een doorzichtig zegel vastgeplakt dat een hoogst ingewikkeld lijnenpatroon vertoonde. Het stempel van de gemeente van uitreiking was gedeeltelijk over dat zegel en (tweede stempel) over de foto aangebracht. Van die gemeente stond in het pb ook nog op drie pagina's een gedrukte code-aanduiding ('A 35'
voor Amsterdam bijvoorbeeld), gevolgd door een gedrukt nummer: het nummer van uitreiking dat correspondeerde met de datum daarvan; deze was met een datumstempel in het pb aangegeven. De handtekening van de met de uitreiking belaste ambtenaar ontbrak evenmin als die van de houder. Van die houder werden voorts in het pb vermeld: de naam, de geboortedatum, het adres en het beroep en, eventueel, de naam van zijn (haar) echtgeno(o)(te).'
Wij zijn er nog niet. Bij de bevolkingsregisters werden de lijsten bewaard waaruit bleek op welke data bepaalde nummerseries van pb's uitgereikt waren, en in Den Haag, in het gebouw Kleykamp, bevonden zich bij de rijksinspectie van de bevolkingsregisters de z.g. Ontvangstbewijzen-Persoonsbewijs: dat waren meer dan zeven miljoen per gemeente alfabetisch op naam gerangschikte kaarten die van elkeen aan wie een persoonsbewijs uitgereikt was (d.w.z. van alle ingezetenen van vijftien jaar of ouder), de persoonsgegevens vermeldden en van de betrokkene tevens de handtekening, de foto en de vingerafdruk toonden. Op nog twee punten wijzen wij: in de zomer van '41 was in alle pb'
s van Volljuden met zwarte inkt op twee plaatsen een grote J aangebracht en van de lente van '44 af diende zich in elk pb Rauters controlezegel te bevinden dat er in geplakt was bij de uitreiking van de tweede distributiestarnkaart.
Hoe de illegaliteit er in slaagde, voldoende controlezegels te bemachtigen, hebben wij reeds beschreven - de persoonsbewijzen zijn daarentegen, men mag wel zeggen: tot het einde der bezetting toe, een probleem blijven vormen en dat mag ons ook niet verbazen, gegeven hun uitvoering en gegeven het feit dat elk in het pb vermeld persoonsgegeven verifieerbaar was.
Dat laatste was aan de eerste falsificatiegroepen heel wel bekend, en toch:'normale'
controle van een pb een oppervlakkig karakter droeg: het pb werd geopend en de controleur keek of de er in geplakte foto overeenkwam met het uiterlijk van de houder. In de eerste bezettingsjaren werd die houder maarzelden verplicht (de controleur had daar een apparaatje voor nodig) ter plaatse een vingerafdruk te laten maken die vergeleken kon worden met de in het pb voorkomende vingerafdruk.
Twee falsiflcatiegroepen beschreven wij in ons vorige deel: de groepVeterman en de groep-van der Veen. Los van elkaar gingen beide groepen tot het namaken van pb's over; los van elkaar vonden zij voor enkele problemen waarop zij stuitten, identieke oplossingen: onderdelen van het zetsel kregen zij door bij bepaalde drukkerijen willekeurig drukwerk te bestellen waaruit zij de gezochte woordcombinaties knipten die vervolgens geclicheerd werden, en het watermerk (de drie leeuwen) bootsten zij na door de binnenkant van een van de twee velletjes dun karton waaruit hun nagemaakte pb's bestonden, met een cliché te bedrukken waarin die leeuwen uitgespaard waren. Met behulp van de Amsterdamse drukker J. C. van Velzen vervaardigde Veterman van februari '42 tot in de herfst van '
43 (toen werd hij gearresteerd) tussen de r800 en 2000 blanco pb's waarvan, zo veronderstelden wij, de meeste ten goede kwamen aan Joden alsmede aan leden en relaties van de spionagegroep 'Luctor et Emergo'
waarmee Veterman in de lente van '42 in contact kwam; later ontwikkelde die groep zich tot de 'pilotenhulp'
> organisatie 'Fiat Libertas'
.
Gerrit van der Veens Persoonsbewijzencentrale ('de PBC'
) kwam tot een nog veel hogere productie: de Amsterdamse drukkerij van Frans Duwaer had, toen Duwaer begin juni '44 gearresteerd werd, voor de PBC vermoedelijk tussen de 60 000 en 70 000 blanco pb's gedrukt.
Wij hebben van die PBC straks meer te verhalen. Wenselijk lijkt het ons, nu eerst te onderstrepen dat het namaken van pb's of het aanbrengen van beschermende wijzigingen daarin, het 'vermaken'
zoals dat heette (de J werd bijvoorbeeld verwijderd uit het pb van een Jood of deze kreeg het pb van een niet-Jood waarin de foto vervangen was), niet de enige methoden waren om personen die zich bedreigd achtten, aan een nieuw pb te helpen. In de lente van '42, d.w.z. vóór de Jodendeportaties begonnen, waren hier of daar ambtenaren van de bevolkingsregisters of van de gemeentesecretarieën er al toe overgegaan om echte blanco pb's uit de officiële voorraad aan de illegaliliteit in handen te spelen. Dat gebeurde o.m. in Zwartsluis en in Pijnacker. Voorts wist de verzetsman Thea Do bbe in de zomer van '42 via een vriend. te Woudenberg, Gerrit Kleinveld, te bereiken dat een secretarie-ambtenaar van die gemeente, Nico Bergsteyn, in de zomer van '42 onderdook met medenemen o.m. van 250 blanco pb's mèt de nodige doorzichtige zegels.'achterom'
krijgen dan voordien - voor persoonsbewijzen gold hetzelfde: er waren toen talloze bevolkingsregisters van waaruit ambtenarenillegale werkers blanco pb's deden toekomen aan verzorgingsgroepen dan wel aan andere illegale organisaties.
Men kreeg in de illegaliteit dus met drie soorten pb's te maken die in één opzicht gelijk waren: zij waren alle in zoverre 'vals'
dat de persoon die het pb bezat, iemand anders was dan. degeen voor wie hij zich blijkens dat pb uitgaf Overigens waren er verschillen tussen die drie soorten: er waren pb's die geheelnagemaakt waren en er waren '
echte' pb'
s die of voor het eerst ingevuld waren Of waarin wijzigingen waren aangebracht. Die 'echte'
pb's waren over het algemeen natuurlijk te prefereren boven de nagemaakte (ze waren nu eenmaal 'echt'
en de nagemaakte waren als zodanig nogal herkenbaar) en binnen de groep van die 'echte'
pb's kon men gemakkelijker uitgaan van een blanco pb dan van een pb waarin wijzigingen aangebracht moesten worden, want het aanbrengen van die wijzigingen was verre van eenvoudig.
Hoe kwam de illegaliteit aan blanco pb's? Ten dele doordat van de zomer van' 43 af hoofdzakelijk door de Knokploegen overvallen gepleegd werden op bevolkingsregisters-, ten dele doordat 'achterom'
pb's verstrekt werden. In Zwartsluis paste de ambtenaar-illegale werker J. B. de Goede daar in de lente van '42 de volgende techniek bij toe: hij liet zijn assistent J. M. Schaart, volontair ter gemeentesecretarie, een aantal blanco persoonsbewijzen mèt de doorzichtige zegels doorgeven aan een verzorgingsgroep; die pb's moesten '
verantwoord' worden - daartoe creëerden de Goede en Schaart enkele :fictieve gezinnen; op de met de pb's corresponderende ontvangstbewijzenpersoonsbewijs vulden zij fictieve gegevens van die gezinnen in, zij plakten er willekeurige pasfoto's op die ze van een fotograaf in Steenwijk gekregen hadden, zetten willekeurige vingerafdrukken, zonden de ontvangstbewijzen
Later in de bezetting werd deze methode ook elders toegepast. Het is onze indruk dat men haar aanvankelijk veelal, als in Zwartsluis, zèlf ontdekte; van de zomer van '43 af werd de '
achterom' -methode evenwel meer systematisch gepropageerd door allerlei verzorgingsgroepen (de LO en kleinere groepen) en door de TD-groep. Overigens 'bestonden (er)', aldus eennaoorlogs verslag over het Amsterdamse bevolkingsregister, 'nog tal van andere middelen om iemand te '
legaliseren', zoals men de reeks handelingen om een goede vervalsing te verkrijgen, ironisch noemde .
. . . Bij vestiging uit het buitenland moesten geheel nieuwe persoonskaarten aangelegd worden. Welnu, men liet de personen die men wenste te 'legaliseren'
, zogenaamd uit België of ander bezet gebied komen. De inschrijving geschiedde dan, natuurlijk met medeweten van loketambtenaren, geheel officieel. Na de inschrijving volgde de afgifte van persoonsbewijs en stamkaart vanzelf
Namen van reeds lang geleden te Amsterdam geboren en aldaar overleden personen werden opgediept uit de overlijdensregisters van de Burgerlijke Stand. De doden werden tot nieuw leven gewekt. Men had daarvoor de ... uitdrukking 'een lijk opgraven'
. Het spreekt vanzelf dat men zocht naar personen van hetzelfde geslacht en van de vereiste leeftijd. In die gevallen kon zelfs een officiële geboorte-akte worden geproduceerd. Ook kregen levende personen wel dubbelgangers, zodat twee mensen met gelijkluidende namen, geboortedatum enz. op hun persoonsbewijs ell stamkaart rondliepen.'!
Door de afdeling bevolking van de Haarlemse gemeentesecretarie werden ca. 2000 van die 'fictieve'
pb's afgegeven en in het district-Sneek wist de LO '
zodanige relaties met de bevolkingsregisters te leggen dat iedere gemeente ongeveer 5 tot 10 pb's per maand leverde.v Hoeveel pb's in totaal '
achterom'J.7 0
In Zwartsluis werden, zoals wij vermeldden, de met de ontvreemde blanco pb's althans naar aantal corresponderende persoonskaarten die in het bevolkingsregister geplaatst waren, vernietigd - terecht ook: de Goede en Schaart wisten niet, welke gegevens op die blanco pb's ingevuld werden. Wist men dat wèl, dan was het zinvolop een andere wijze te handelen. In Amsterdam werden de pb's die voor illegale werkers en onderduikers bestemd waren, bij het bevolkingsregister 'normaal'
ingevuld, zij het met 'valse'
gegevens, en diezelfde gegevens stonden dan op de persoonskaart van het bevolkingsregister vermeld alsook op het corresponderend ontvangstbewijspersoonsbewijs dat naar de rijksinspectie opgezonden was. Nog anders was de situatie wanneer een verzorgingsgroep van nagemaakte pb's gebruik maakte of van pb'
s waarin zonder overleg met een bevolkingsregister gegevens gewijzigd waren: in die gevallen kwam de houder van het nagemaakte of gewijzigde pb althans aanvankelijk in de bevolkingsboekhouding niet voor. Ook die lacune werd, voorallater in de bezettingstijd, aangevuld. De fictieve gegevens werden dan door de verzorgingsgroep doorgegeven aan haar contactpersonen zowel bij het betrokken bevolkingsregister als bij de rijksinspectie - bij het bevolkingsregister zorgde men dan voor een fictieve persoonskaart, bij de rijksinspectie voor een fictief ontvangstbewijs-persoonsbewijs. Het valse pb heette dan {zoals reeds vermeld) 'rondgezet'
en dat 'rondzetten'
had het grote voordeel dat, wanneer de Sicherheitspolizei of 'foute'
elementen onder de Nederlandse politie een pb dat zij niet vertrouwden, gingen controleren, door het bevolkingsregister en de rijksinspectie gerapporteerd werd dat de persoonskaart en het ontvangstbewijs-persoonsbewijs van de op het pb vermelde persoon inderdaad aanwezig waren. Had die persoon blijkens zijn valse pb successievelijk in verschillende gemeenten gewoond, dan moest zijn pb in al die gemeenten 'rondgezet'
worden - dat laatste is veelvuldig geschied. Omgekeerd werden later in de bezettingstijd de authentieke persoonskaarten van illegale werkers die een vals pb gekregen hadden, veelal uit de bevolkingsregisters gelicht en vernietigd en hetzelfde geschiedde dan met het authentieke ontvangstbewijs-persoonsbewijs dat in ,41 (mèt de vingerafdruk van de betrokkene!) in de grote collectie van de rijksinspectie van de bevolkingsregisters opgenomen was. Geheel achter de rug van Lentz om had zich toen in zijn rijksinspectie een groep gevormd van ambtenaren die in diensttijd hoofdzakelijk bezig waren met het doen verdwijnen van kaarten met authentieke en het plaatsen van kaarten met fictieve gegevens. 7
Hoe moeilijk het was, pb's na te maken, hebben wij voor het eerst doen uitkomen toen wij in ons vorige deel het werk van Veterman en van Gerrit van der Veen beschreven. De een noch de ander slaagde er in (van der Veen heeft het wèl gepoogd, maar het is hem niet gelukt), in het karton van de nagemaakte pb's een echt watermerk aan te brengen; dit werd slechts nagebootst. Hun pb's waren op dit punt dus kwetsbaar. Dat waren zij óók doordat die pb's uit twee op elkaar geplakte laagjes karton bestonden: werden zij bij controle scherp omgebogen, dan weken die laagjes wel eens van elkaar waardoor het betrokken pb onmiddellijk als een nagemaakt pb herkend werd. Het was steeds veiliger, in een echt pb wijzigingen aan te brengen, maar dat laatste was op zichzelf moeizaam en tijdrovend werk.
'Uit de getypte exemplaren'
, aldus Antoon Coolen in zijn beschrijving van de Persoonsbewijzensectie der LO,
'werd wat verwijderd moest worden, boven de lichtbak weggesneden. De met gewone inkt ingevulde exemplaren werden schoongewassen met chemische middelen die de inkt opzogen zonder het papier of de onderdruk aan te tasten. Om te voorkomen dat het papier daarbij rul en schilferig zou worden, kreeg het een bad van petroleum-ether die door de etherverdamping snel droogde, waarna het papier hard en vettig was en men met de bewerking kon beginnen. Bij het met chemische middelen opzuigen van de inkt gebeurde het dikwijls dat de letters van de onderdruk, die oorspronkelijk lila-achtig waren, een groene kleur aannamen. Een besprenkeling met wijnsteenzuur bracht de oorspronkelijke klenr weer terug.'!
Moest het pb een nieuwe vingerafdruk krijgen (dat werd vooral later wenselijk geacht doordat de Sicherheitspolizei en de in de treinen controlerende agenten van de Rijksopsporingsdienst toen menigmaal de vingerafdruk verifieerden), dan moesten de twee authentieke vingerafdrukken die in het pb voorkwamen, verwijderd worden: zij werden weggeschoren; er bleven dan twee dunne plekken achter, 'maar dat was'
, aldus Coolen, 'niet erg omdat de vingerafdruk van de nieuwe eigenaar een beetje dikker en vetter op dezelfde plaats werd gezet.'
Grotere problemen nog bood de foto. Lentz had het verwijderen van die
1 Antoon Coolen in a.v., p.'hij zou namelijk'
, zo gaven wij in deel 5 de desbetreffende passage uit het in augustus '40 door Lentz geschreven '
Rapport inzake inrichting persoonsbewijs' weer.!
'aan de achterzijde een doorzichtig zegel ... over de foto laten plakken met een kleefstof die afweken met water of stoom onmogelijk maakte zonder onmiddellijk zichtbare sporen na te laten; in dat geval zou namelijk de watergevoelige druk die aan de achterzijde van het zegel aangebracht was, aangetast worden. Maar gebruikte men voor dat afweken aceton, dan zou men ... de arcering aantasten die in de acetongevoelige inkt rond het 'venster'
gedrukt zou worden op de randen waarop de foto moest worden vastgeplakt.'
NuCoolen:
'De foto van het persoonsbewijs bleek niet los te weken te zijn tengevolge van de lijmsoort die door de bevolkingsregisters werd gebruikt, omdat in de vloeistof waarmee die lijm op te lossen was, de letters van de opdruk op het zegel aangetast werden en wegvloeiden. Nauwelijks viel er een druppel aceton op de stof die de lijm oploste, of het zegel was vernield en waardeloos. Men sneed daarom eerst het glacé van de foto weg ... Dikwijls mislukte het, wat vooral in het begin, toen men moeilijk aan te vervalsen persoonsbewijzen kwam, een ramp was.
Was het glansvlak van de foto verwijderd, dan werd de rest van het papier zo lang weggeschoren tot het vliesdun was. Aan de achterzijde, zodat de letters aan de voorzijde niet werden aangetast, werd dit vliesje dan met aceton besprenkeld en losgeweekt. Het zegel bleef daarbij volkomen onbeschadigd. De foto van de nieuwe eigenaar werd nu ingeschoven en vastgeplakt. Dan restte nog het stempel, waarvan met de verwijderde foto een deel was weggevallen. Het ontbrekende werd met inkt, die overeenkwam met die van het oude stempel, bijgetekend."
Dit procédé was, aldus Coolen, 'resultaat van maandenlang zoeken en proeven nemen'
en voor het wijzigen van de pb's was '
een hele inrichting' nodig: 'chemicaliën, lichtbakken, lampen, vergrootglazen, persijzers, bankschroeven, lancetten, lijm, inkten, schrijfmachines - en al deze dingen waren in die tijd steeds moeilijker en schaarser te krijgen.P Voor het veranderen van één pb had men, als men geschoold was, drie kwartier nodig.
Veel méér tijd werd gevergd als uit het te wijzigen pb aantekeningen in Oostindische inkt verwijderd moesten worden: die waren namelijk niet weg te wassen zonder sporen na te laten. Men moest ze wegsnijden of zelfs deExemplaarCNO,Antoon Coolenp.A.v., p.'s en het eventuele '
stempel' verwijderen moest, drie kantjes van het betrokken pb 'schillen'
om ze door andere kantjes te vervangen. 'De moeilijkheid lag'
, aldus zijn naoorlogs verslag,
'hoofdzakelijk daarin dat de watermerken dan niet goed op elkaar kwamen te liggen, waardoor men meteen kon zien dat het pb uit elkaar was gehaald. Dit kon men alleendaardoor tegengaan dat men van het ene pb een heel dun laagje, van het andere pb een zo dik mogelijke laag afkrabde. Doordat men één helft heel dun had gemaakt, was het watermerk mee afgekrabd ell dit gedeelte, daarna op het andere, dik gelaten gedeelte geplakt met sterk verdund Velpen, gaf dan een vrij goed pb."
Het vervaardigen van de drie 'nieuwe'
pagina's plus de andere werkzaamheden die nodig waren, betekenden tezamen een arbeid die voor één enkel pb tot twee volle dagen kon uitlopen: een minutieuze arbeid bovendien, waarvoor degenen die haar verrichtten, een onuitputtelijk geduld moesten opbrengen, zulks in omstandigheden die een evident risico inhielden, want bij een inval door de Sicherheitspolizei kon de illegale werkplaats onmogelijk in een oogwenk 'schoongemaakt'
worden. De Sicherheitspolizei zag er dan de lichtbakken, de chemicaliën, de inktpotten, de schrijfmachine enz. enz. staan en ook als degenen die er werkzaam waren, nog tijd gevonden hadden om in allerijl het pb-materiaal te verstoppen, dan was er toch voldoende aanleiding om hen te arresteren. Dat niet alleen: de werkplaats werd bezet en ieder die er zich vervoegde, werd óók ingerekend.
Veterman en de PBC hebben samen in totaal vermoedelijk tussen de 65 000 en 75 000 nagemaakte pb's vervaardigd. Andere groepen die tot het namaken van pb's overgingen, zijn ons niet bekend. Over cijfers omtrent het aantal 'achterom'
verkregen dan wel gewijzigde pb's beschikken wij niet, maar wij zijn er van overtuigd dat het er meer, wellicht veelmeer dan 75000 zijn geweest en dat een schatting dat ten tijde van de bevrijding in totaal zoo 000 'valse'
pb's in gebruik waren, eerder aan de lage dan aan de hoge kant is.Meijers:'De techniekvan hetveranderenvanpb'
s' (z.j.),p.(Doe,a-6). 7'vals'
waren die pb's dus, gelijk al gezegd, in zoverre dat de houder zich blijkens het pb dat hij toonde, voor iemand anders uitgaf dan hij in werkelijkheid was.
Bij oppervlakkige controle van het pb (en gelukkig wàs die controle als regel oppervlakkig) behoefden hier geen moeilijkheden uit voort te vloeien, maar zodra de controle dieper ging (en dat was uiteraard het geval bij elke arrestatie), dreigde men vast te lopen. Geen enkel nagemaakt of gewijzigd pb was bestand tegen een onderzoek door middel van een kwartslamp: de nagemaakte niet doordat bij het drukken niet gebruik gemaakt was van de paarse inkt die bij het licht van de kwartslamp onzichtbaar werd, de gewijzigde niet doordat bij dat licht de plekken waar 'geknoeid'
was, duidelijk zichtbaar werden. Bezat men een authentiek pb met fictieve gegevens, dan was men om te beginnen alleen veilig als dat pb 'rondgezet'
was en een nummer had gekregen dat in '4I op de uitreikingsdatum inderdaad uitgegeven was (en niet gesignaleerd stond in het Opsporingsregister!1) - maar ook dan waren alle moeilijkheden nog niet opgelost. Men gaf zich voor iemand uit die elders geboren was en die als regel ook een ander beroep had dan men in werkelijkheid uitoefende. Op al die punten kon men, ook als er nog niet van arrestatie sprake was, ondervraagd worden: 'Wat voor beroepsopleiding hebt u gehad? Hoe heet de hoofdstraat in uw geboorteplaats of in de op uw pb vermelde woonplaats? Waar staat daar de katholieke kerk? Wat zijn de namen en de geboortedata en -plaatsen van uw ouders? Hoe heet de burgemeester van uw woonplaats?'
Op deze en dergelijke vragen moest de geschoolde illegale werker het juiste antwoord paraat hebben en had hij dat niet, dan moest hij in elk gevalmet overtuiging een antwoord produceren, er op gokkend dat het niet geverifieerd zou worden. Verificatie kostte tijd en de tijd van de controleurs was meestal beperkt. Was men gearresteerd, dan was er evenwel ruim tijd om in de eerste plaats het getoonde pb en de antwoorden op de aanvullende vragen nauwkeurig te onderzoeken. Was dat onderzoek grondig, dan liep men praktisch steeds vast.
Hoeveel personen in totaal door de verificatie van hun persoonsbewijs gearresteerd werden, is niet bekend en wij kunnen dat aantalook niet schatten. wel durven wij stellen dat er tijdens de bezetting weinig van de overheid uitgaande maatregelen zijn getroffen waardoor de levens van zovelen in gevaar gebracht zijn als door de invoering van het pb. Het moge dan waar zijn dat menigeen met een vals pb (en met kloppend hart!) de dans7
Het namaken van andere identiteitspapieren waaraan personen die zich aan de greep van de bezetter wilden onttrekken, behoefte hadden, was, zij het vaak verre van eenvoudig, minder moeilijk dan het namaken van persoonsbewijzen. Die andere papieren waren steeds veel simpeler: het ging dan om gedrukte of gestencilde stukken die veelal het stempel vertoonden van de instantie die ze uitgegeven had, plus het handtekeningstempel van de autoriteit die bevoegd was tot afgifte. Enkele van die papieren noemden we al in het vorige hoofdstuk: de blauwe Ausweise die de ex-militairen nodig hadden, en de blauwe en witte, later bruine Ausweise op grond waarvan leden van bepaalde jaarklassen buiten de arbeidsinzet vielen. Het is ondoenlijk, een opsomming te geven, welke papieren nog meer nagemaakt werden - het waren er tientallen, zo niet honderden verschillende. Zo werden bijvoorbeeld de papieren nagemaakt waarmee men uit bezet gebied naar België of Frankrijk of (men denke aan de elandestien terugkerende studenten) uit Duitsland naar Nederland kon reizen. Daartoe maakte men niet alleen de Aus en Binreisegenehmigungen na maar ook de papieren van firma's waarbij de illegaal reizende z.g. in dienst was en die hem of haar opdracht tot de 'reis'
verstrekt hadden. Ten behoeve van Joden die 'ge-Calmeyerd'
moesten worden of die een Palestina-certificate trachtten te verkrijgen, werden veelal reeksen valse papieren geproduceerd. 'Men heeft bijvoorbeeld'
, aldus weer C. J. Riibsaam,
'doopbewijzen uit Tsaristisch Rusland en uit Tsjechoslowakije nagemaakt. Men nam expres van die verre oorden om controle onmogelijk te maken. Men maakte ook paspoorten van Paraguay. Veterman heeft Braziliaanse geboortebewijzen gemaakt waarvan hij nooit een echt gezien had. Niemand wist hoe een echt Braziliaansgeboortebewijs er uit zag.'!
GetuigeRübsaam,dl.c, p.
Stempels zijn stellig in duizenden soorten nagemaakt. Nederland telde toen ca. lOOO gemeenten en 503 distributiekringen. Elke gemeente had een eigen gemeentestempel, elke distributiekring had, nog van andere stempels afgezien, een eigen nummersternpel. Die ruim 500 nummerstempels waren nodig om de bij de tweede distributiestamkaart behorende controlezegels en inlegvellen af te stempelen en in de nieuwe stamkaarten moest, als zij blanco 'gekraakt'
waren, het gemeentestempel aangebracht worden. De PEC en de al genoemde Palsificatiecentrale van de LO waren beide illegale organisaties (er waren ook andere) die mede gespecialiseerd waren in het verstrekken van nagemaakte stempels.
Op het werk van die falsificatiegroepen komen wij in dit hoofdstuk nog terug maar wij willen hier reeds onderstrepen dat het uiteraard alleen verricht kon worden dank zij de hulp van drukkerijen, cliché-inrichtingen en sternpelfabrieken. Landelijk gezien hebben honderden van die ondernemingen een onontbeerlijke medewerking verleend. Daar hoefde niet ieder die er werkte, van te weten - integendeel: voldoende was het indien een of meer leidende functionarissen en slechts enkele arbeiders van de illegale nevenproductie op de hoogte waren. De LO en de Knokploegen ondervonden bijvoorbeeld belangrijke steun van Dirk Kleiman, directeur van de Lithografische inrichting 'Zaanlandia'
te Zaandijk. Kleiman werkte daar samen met enkele employé's van de Noordhollandse Cliché-industrie.' '
Er werden', zo schreef Coolen,
'Ausweise, Bescheinigungen, legitimaties op elk gebied gemaakt, stempels voor distributiestamkaarten, briefstempels, stempels voor formulieren, voor passen en voor alle mogelijke valse en echte papieren ... Het bedrijfleverde het bekende stempel van de Reichsleommissarjûr die besetzten niederlëndischen Geblete in drie-, vier-, vijf- en tienvoud, ja het kon ze soms omgaand uit voorraad leveren. Het had stempelafdrukken van de gemeenten en arbeidsbureaus uit het gehele land met de handtekeningen van de Duitse beambten er bij, stempels voor grensverkeer, voor verlofgangers, pas-stempels van SS-officieren ... , Utlaubsscheine, ontheffmgen van spertijden, Ausweise zur Bahnbenützung, stempels van de Wehrmachtkommandanturen en alle denkbare Duitse Dienststellen . .. Al die stempels werden als cliché vervaardigd, ook de rubberstempels, en om met deze laatste het effect van het origineel te bereiken werd het papier waarop ze kwamen, op een zachte rubber ondergrond gelegd. De cliché's leverde de Noordhollandse Cliché-industrie met twintig en dertig tegelijk. Alles ging tussen het gewone werk door en werd overdag voor het niet-ingewijde personeel gecamoufleerd.
's, tegen materiaaJprijs geleverd, terug, waarna ze door koeriers werden afgehaald om te worden gedrukt.'!
Is zulk een beschrijving niet tekenend voor het 'andere Nederland'
dat na de April-Meistakingen ontstaan was? Dat wil niet zeggen dat sommige drukkerijen, cliché-inrichtingen en stempelfabrieken niet al eerder tot allerlei vormen van steun aan het illegale werk overgegaan waren (in '41 waren al de eerste gedrukte illegale bladen verschenen), maar naar het beeld dat Coolen in de aangehaalde passage neerlegde, had men vóór de grote stakingsbeweging vergeefs gezocht. Hoe moeizaam was het begin der pioniers! Hoe moest een groep als die van Gerrit van der Veen zwoegen om de eerste honderden primitief nagemaakte persoonsbewijzen gereed te krijgen! Maar in de tweede helft van '43 en vooral in de loop van '
44 ontstond een situatie waarin de illegaliteit zich niet alleen belangrijk uitgebreid had maar ook, als functie van die uitbreiding, talrijke gespecialiseerde organisaties kende die elk voor zich een onderdeel van het illegale werk voor hun rekening namen. De LO behoefde zich als LO geen zorgen te maken over het veranderen van persoonsbewijzen en het vervaardigen van valse papieren: voor het eerste zorgde de Persoonsbewijzensectie, voor het tweede de Falsificatiecentrale. Men zou deze als 'hulpdiensten'
kunnen aanduiden; dat er nog meer van die hulpdiensten waren, zal uit het vervolg van ons relaas. blijken. Anderzijds zouden wij willen opmerken dat hoezeer ook bepaalde organisaties een gespecialiseerd karakter droegen, het zeker bij de leidende figuren in de illegaliteit niet zo was dat zij zich in hun eigen activiteit strikt tot één vorm van werkzaamheid beperkten. Dat was niet alleen in strijd met hun aard maar als regel ook met hun persoonlijke ontwikkeling als illegaal werker. Van meet af aan hadden zij gedaan wat hun hand te doen vond - dat was veel, en het lag op verschillende terreinen. De sterkste persoonlijkheden viel het moeilijk, zich van één of meer van die terreinen terug te trekken om zich op de resterende te concentreren. Integendeel, juist in hen leefde een haast onstuitbare drang om op nieuwe terreinen van werkzaamheid de prikkel te zoeken die van nieuwe vormen van actie uitging. Misschien gold dat voor niemand sterker dan voor Gerrit van der Veen.
1