Het was in de nacht van zondag 30 april op I mei rustig in het Huis van Bewaring. Geen luchtalarm, geen aankomst van nieuwe gevangenen. Tegen vier uur liep bewaker van Welsum zijn vastgestelde ronde. Om tien over vier sloop hij de kamer van de wachtcommandant binnen. De man snurkte. Van Welsum eigende zich de sleutels toe, opende onhoorbaar het hek achter de binnendeur, vervolgens de binnendeur zelf, stak de binnenplaats over, opende de portiersloge, lichtte voorzichtig de ketting van de straatdeur, opende deze en stapte naar buiten. 'Rechts van de deur stond'
, zo schreef hij ons in '73, 'Gerrit van der Veen met nog twee mannen, met een armband van de luchtbescherming om. Hij kwam snelnaar mij toe, gaf een hand en pakte de sleutels aan. Ik waarschuwde nogmaals voor de hond, wenste de mannen succes en liep naar de overkant'!
- daar stond de fietser klaar die van Welsurn naar het onderduikadres in Amsterdam-west zou brengen waar zich reeds zijn vrouw bevond mèt de Joodse onderduiker die van Welsum in huis had gehad.