Op het gebied van de hulp aan illegale werkers en onderduikers hebben zich de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers en de met haar verbonden Landelijke Knokploegen naar verhouding laat gepresenteerd: de LOJ.J.J.
Het begin (wij beschreven het in hoofdstuk 3 van ons vorige deel) was klein, haast onaanzienlijk; het werd eigenlijk alleen gerepresenteerd in die ene gereformeerde predikant ds. Frits Slomp die in Winterswijk waar hij ondergedoken was, door een strijdbare gereformeerde huisvrouw, Helena Theodora Kuipers-Rietberg, gestimuleerd werd, zijn angst te overwinnen en door het land te gaan trekken om, reizend onder de schuilnaam 'Frits de Zwerver'
, niet alleen van de kansel af tot verzet op te roepen maar ook plaatselijk commissies te vormen die de namen en adressen zouden verzamelen van diegenen die bereid waren, vanuit de betrokken plaats onder te duiken, èn van hen die er aan van elders komende onderduikers huisvesting wilden verlenen. Die commissies (die dus, zou men kunnen zeggen, 'vraag'
:en 'aanbod'
naar elkaar toe brachten) kwamen het eerst tot stand in de provincie Utrecht, in een deel van Noord-Brabant en in Rotterdam, vervolgens in Noord-Holland, op de Veluwe, in de Achterhoek, in Drente, in het Westland, in Kampen en in Overijssel. In december '42 ging ds. Slomp er toe over, de belangrijkste verbindingsmannen van zijn organisatie <die aanvankelijk veelal als 'de organisatie-Frits'
of 'de organisatie-van Zanten"
aangeduid werd) eenmaal per week in Zwolle bijeen te roepen. Daar kreeg ieder 'de gelegenheid, de onderduikers welke zich in de afgelopen week bij hem of zijn contacten in de omgeving gemeld hebben en waarvoor hij nog geen plaats gevonden heeft' (in de eigen streek of provincie namelijk), <met de andere bezoekers uit te wisselen'2 - het werd er een soort landelijke '
beurs' die spoedig gecoördineerd werd met '
beurzen' in sommige provincies. Friesland haakte er in februari '43 op aan. Dat net van verbindingen (dat overigens nog niet zo dicht was) bestond dus reeds, toen de acties waartoe
Precies als bij het onderduiken van Joden leidde dat laatste in veel gevallen tot het zelfstandig ontstaan van lokale of streek-verzorgingsgroepen die, schijnt het, vooral in Limburg in de zomer van '43 talrijke onderduikers in kleine kampen onderbrachten - de verwachting dat die zomer de Geallieerde invasie zou brengen, zal daarbij wel een rol gespeeld hebben. Dergelijke kampen (wij noemden enkele al in onze paragraaf over de Joodse onderduikers) kwamen tot stand in de bossen bij Stein (Zuid-Limburg), bij Grathem en Roggel (dicht bij Roermond), bij Helden (dicht bij Venlo), bij Stramproy (dicht bij Weert), bij Sevenum (in de Peel), en ook bij Bladel (bij Eindhoven), bij Hartsen (Achterhoek), bij Vierhouten (het 'Pas-Opkamp'
), bij Ommen en bij Anlo (Noord-Drenthe) - er zijn er vermoedelijk nog wel meer geweest. In die karnperi leefden telkens enkele tientallen onderduikers. De meeste van die kampen werden evenwel na enkele maanden ontdekt en verlaten en dat laatste des te gereder omdat de praktijk aangetoond had dat men zich in een dichtbevolkt land als Nederland beter kon verschuilen in de samenleving dan aan de rand daarvan. Juist dat zich verschuilen in de samenleving was onderdeel van de conceptie waaruit de LO ontstaan was. Trouwens, diegenendiehetoprichten van onderduikerskampen stimuleerden, waren er veelal tezelfdertijd toe overgegaan, andere onderduikers in steden en dorpen ofbij boeren onder te brengen. Zo ging o.m. de 'kamp-organisatie'
-Roermond die voor de kampen te Grathem en Roggel gezorgd had, spoedig tot een soort LO-opzet over, zulks onder leiding van de Venlo'se kapelaan J. J. Naus, pater Lodewijk Bleys en de Venlo'se onderwijzer Johannes J. Hendrix (schuilnaam: 'Ambrosius'
) twee geestelijken, één leek. Inderdaad, speciaal in Limburg heeft de katholieke geestelijkheid, geruggesteund door de bisschop van Roermond, mgr. J. H. G. Lemmens, en in voortdurend contact met diens secretaris, drs. Jan L. Moonen, zich veel moeite gegeven om de bevolking tot het opnemen van onderduikers aan te sporen. 'In Hendrix'
, zo leest men in Het Grote Gebod, vond Naus een uitstekende hulp ... Een merkwaardig man, die Hendrix. Een uitmuntend organisator en een man die zijn medewerkers wist mee te slepen door zijn optimisme. Hij was hopeloos slordig op zichzelf, niet alleen op zijn kleren, maar ook in verband met zijn gezondheid. Bezeten van het verzet telde hij het niet dat zijn gezondheidstoestand gaandeweg achteruit ging. Hij werd als het ware 'verteerd van ijver voor de goede zaak. De verhouding tussen Naus en Hendrix was uitstekend. Alhoewel aanvankelijk de assistent van Naus, zal
Bij deze twee mannen ligt nu het provinciaal initiatief Samen zetten zij begin juni' 43 hun plan op en komen spoedig bijeen in Venlo met kapelaan Billekenss, een 'buurman'
van Naus, en pater Lodewijk Bleys uit Roermond. De eerste heeft zich een nieuw pb op zijn naam aangemeten en zich daarop van een vrouw, genaamd Wilhelmina Jeuken, voorzien, die dus onder de medewerkers 'Mien Billekens-jeuken'
heette. De felle Lodewijk met zijn twinkelende ogen heeft zijn sporen in het verzet al verdiend met het 'piloten'
-werk. Hij was ook de man die de onderduikers leert: 'Onze Lieve Vrouwe van de goede duik'
. En dat wordt een symbool in Limburg. Er wordt een plaat van gemaakt en vele onderduikers, ook andersdenkenden, hebben die plaat boven hun bed gehangen.
Dit viertal sprak met elkaar af, propaganda te maken voor hun plannen bij een aantal geestelijken in de diverse streken van Limburg teneinde tot een gezamenlijke bespreking te komen' 3
daar werd de grondslag gelegd voor wat men een Limburgse Organisatie voor de Hulp aan Onderduikers zou kunnen noemen. Wat elders in het land, . met name benoorden de rivieren, op dat terrein geschiedde, was toen in Limburg nog onbekend.
Ds. Slomp had voor zijn landelijke 'beurs'
te Zwolle aanvankelijk van particuliere woningen gebruik gemaakt, maar van begin maart '43 af werd die '
beurs' er in de consistoriekamer van de (gereformeerde) Zuiderkerk gehouden, in 'een pijpenla ... , een echte rattenval waaruit geen mens zal kunnen ontsnappen als 'de SD'
er een inval mocht doen. Maar och, dat loopt zo'n vaart niet. Ze komen toch om kerkelijke geschillen te bespreken'4die camouflage sloot aan bij het dispuut met prof. dr. K. Schilder dat zich in de Gereformeerde Kerken was gaan voordoen."
Twee maanden lang kwam men elke week in de Zwolse Zeiderkerk bijeen, maar nadat de
'organisatie-Frits'
waarlijk de 'Landelijke Organisatie'
: vier leiders van katholieke verzorgingsgroepen, onder wie Hendrix met zijn toen al grote Limburgse organisatie, besloten bij de landelijke 'beurs'
aan te haken. In Noord-Brabant was er aanvankelijk enige oppositie in katholieke kring maar die werd spoedig opgegeven: de voordelen van landelijke coördinatie waren evident.
Dat laatste was vooral ook daarom het geval omdat de LO in augustus' 43 in contact gekomen was met de eerste Knokploegen en als gevolg daarvan de beschikking gekregen had over enkele tienduizenden bonkaarten. Die eerste Knokploegen waren niet door de LO opgericht - zij waren zelfstandig ontstaan. Natuurlijk niet zonder verbinding met de noden van illegale werkers en onderduikers! Precies omgekeerd: zoals de groep-Dobbe in oktober' 42 tot de '
kraak' te Joure was overgegaan om in de eigen behoeften en die van verwante groepen te kunnen voorzien, zo waren ook de overvallen van de Knokploegen er van meet af aan op gericht, distributiebescheiden in handen te krijgen waar men anderen mee kon helpen. Maar er was verschil: de groep-Dobbe had het grootste deel van de buit op de zwarte markt verkocht en al had zij ook met de opbrengst zowel enkele verzorgingsgroepen als Vrij Nederland en de Ordedienst kunnen steunen, toch werd met name in de milieus waaruit de LO voortkwam, die verkoop op de zwarte markt als een principieel onjuiste handelwijze beschouwd. De LO zag het als even onwenselijk dat vervolgden voor de hun in de vorm van bonkaarten of persoonsbewijzen geboden hulp geld moesten betalen. Wie zich schuil moest houden, had, aldus de LO, recht op kosteloze hulp - die hulpverlening werd als een nationale, ja als een heilige plicht gezien waarbij geld geen rol mocht spelen. Maar die betalingen zou men uiteindelijk alleen dan kunnen uit
Alweer: het leggen van die band geschiedde niet van de ene dag op de andere maar nam enkele maanden in beslag. De eerste Knokploegen hadden niet alleen een regionaal karakter maar stelden zich ook regionale taleen: men wilde in de streek waar men woonde, delen van het bij het beleid van de bezetter ingeschakelde Nederlandse overheidsapparaat vernietigen dan wel de onderduikers in die eigen streek met 'gekraakte'
distributiebescheiden te hulp komen. De eerste Friese Knokploegen richtten hun eerste acties op het vernielen of roven van de administratie der Plaatselijke Bureauhouders {de vertegenwoordigers van het rijksbureau voor de voedselvoorziening in oorlogstijd), zulks vooral met het oog op de inschakeling dier bureauhouders bij de organisatie van de arbeidsinzet, en met het oog op diezelfde inschakeling werd eind juni' 43 door een Friese Knokploeg de kartotheek van het GAB-Leeuwarden buitgemaakt. Ook de Westlandse KP die door een tuinder uit Naaldwijk, Leendert M. Valstar, geleid werd, begon met het 'kraken'
van de administratie van een Plaatselijke Bureauhouder: die te Naaldwijk. Een Groninger KP daarentegen, geleid door de gebroeders Pieter en Jacob P. Gootjes (de eerste was student in de medicijnen, de tweede was distributieambtenaar geweest), richtte haar eerste actie op de distributiedienst in het Friese Langweer; door de hulp van een ambtenaar aldaar plachten onderduikers in Groningen 'achterom'
bonkaarten te krijgen; de man nam aan dat die hulp bij de eerstvolgende controle ontdekt zou worden, en toen de Groninger Knokploeg volgens een met hem gemaakte afspraak zijn kantoor kwam 'kraken'
, dook hij onder. Een groot aantal losse bonnen, ca. 5 000 bonkaarten en 800 inlegvellen vielen in handen van de Groninger KP. Pieter Gootjes kende een andere student, Reinoud Roukema, en Roukema wist van het werk van ds. Slomp af. Gevolg was dat de buit uit Langweer goeddeels aan de landelijke 'beurs'
van de LO doorgegeven werd. Dat opende perspectieven! Op de 'beurs'
-vergadering die op 26 juniplaatsvond,'43 boerderij en van NSB'
ers in brand ging steken en gevaarlijk geachte NSB' ers ging liquideren), voelde er niets voor om de buit van overvallen in Drente en omgeving aan onderduikers buiten Drente ten goede te laten komen, 'men gaf er de eigen onderduikers liever twee bonkaarten dan het surplus af te dragen voor bijv. Amsterdam dat er tekort kwam. De Top' (de landelijke leiding) 'kon daar woedend om worden maar Drente had er maling aan_'2 Soms waren het in de zomer van '
43 provinciale LO-Ieiders die de opbrengst van 'kraken'
, door regionale Knokploegen uitgevoerd, in handen kregen: zo kwam een deel van de distributiebescheiden die eind juli '43 in Huizen (Noord-Holland) 'gekraakt'
waren door een groepje Amsterdamse studenten en enkele leden van een andere zelfstandige organisatie, de Oranje-Vrijbuiters, bij de LO leiding in Utrecht en Zuid-Holland rerecht." De leiding van de LO had in die tijd dus nog geen eigen Knokploeg. Tot de oprichting daarvan werd op 14 augustus' 43 te Amersfoort besloten. Roukema kreeg opdracht, voor de vorming van één of meer Knokploegen te zorgen, en toen hij door een maagbloeding uitgeschakeld werd, namen twee leden van de leiding, Hilbert van Dijk en Izaak van der Horst (beiden kwamen uit Kampen, de eerste was er banketbakker geweest, de tweede klerk op een notariskantoor), de opdracht over. Zij zaten evenwel al tot over hun oren in het LO-werk, en de centralisatie van bestaande Knokploegen en de vorming van nieuwe
'De bundeling leverde toch'
, aldus Het Grote Gebod, 'grote moeilijkheden op. Eerst die om contact te krijgen, vervolgens om het wantrouwen te overwinnen. Daar kwam nog bij dat het gewapend verzet voordien het sterkst getekend was door min of meer onverantwoordelijke daden' (dit sloeg o.m. op sommige acties van de KP-Meppel l) 'en soms een mentaliteit weerspiegelde welke evenwichtige en principiële werkers tegen de borst stuitte'
(wat voor zin had het in brand steken van boerderijen van NSB' ers ?). 'En daar kwamen nu de montere Hilbert, Jacques' (illegale naam van van der Horst) 'die de voorzichtigheid en verantwoordelijkheid zelve leek, de rustige, energieke Bob' (Scheepstra) 'of de sterke, vastberaden Bertus' (Valstar) 'met de verbindingen en de autoriteit van de landelijke organisatie achter zich. Zij onthieven de mensen van de verantwoordelijkheid voor hun opdracht, zij gaven hun de garantie voor hun levensonderhoud en wapenvoorziening en bovenal het vaste vertrouwen dat het werk zuiver bleef en volledig diende tot het doel waartoe het ondernomen werd": de onbaatzuchtige hulp aan illegale werkers en onderduikers.
Valstar en Scheepstra verdeelden het land: Valstar zou de opsporing van bestaande en de vorming van nieuwe Knokploegen ter hand nemen in het westen, Scheepstra in het oosten. Dat zij dit met groot succes deden, blijkt uit het door ons al vermelde feit dat de Landelijke Knokploegen in staat waren, de LO-leiding in de eerste helft van '44 maand in, maand uit de beschikking te geven over ca. 100000 'gekraakte'
bonkaarten.
LO en LKP hebben zich wezenlijk tezamen ontwikkeld: naarmate de LOJ. a.
'producenten'
waren van hetgeen door de LO gedistribueerd werd, lijkt het ons niet ongepast om met de beschrijving van de Knokploegen te beginnen; enkele arrestaties en pogingen tot het bevrijden van gevangenen komen later aan de orde.
Elke Knokploeg was, wat de door haar ondernomen operaties betrof, wezenlijk zelfstandig en lang niet allen die daaraan deelnamen, leefden ondergedoken. Dat laatste gold als regel wèl voor de leider en enkele van zijn vaste medewerkers. De gedegen voorbereiding van de door hen te plegen 'kraken'
vergde veel reizen en trekken - dat deden zij, gedekt door valse pb's en andere nagemaakte papieren. Was dan een 'kraak'
voorbereid, dan werden de niet-ondergedoken KP' ers gewaarschuwd om op een bepaalde plaats op een bepaald uur present te zijn. Dat met het voortschrijden der maanden het aantal onderduikers onder de KP' ers toenam, spreekt vanzelf: speciaal op deze groepen werd door de Sicherheitspolizei onbarmhartig jacht gemaakt.
In totaal kwamen er in de periode zomer' 43-zomer '
44 ruim zeshonderd illegale werkers die in het verband van de Landelijke Knokploegen (LKP) opereerden; hun gemiddelde leeftijd was acht-en-twintig jaar en de meesten (omstreeks drie-vijfde) waren ongehuwd. Elke Knokploeg telde zes tot vijftien man er waren dus tientallen Knokploegen. Onder die KP' ers bevonden zich nogal wat ex-militairen, 'eerste- en tweede luitenants waren er'
, vertelde Scheepstra later, 'vrij veel, evenals lager kader, waaronder ook nog aardig wat beroepspersoneel zat'!
- dat waren dus allen personen die zich aan de wegvoering als krijgsgevangene naar Duitsland hadden kunnen onttrekken. De samenstelling was overigens zeer gevarieerd. Van valstars Westlandse KP maakten deel uit: drie tuinders, een vertegenwoordiger, een koopman, een ambtenaar, een leerling van een middelbaar teclmische school, een veeboer, twee landbouwers, een chauffeur, twee politiemannen, een bakker en een fabrieksarbeider. 'Zeer opvallend was het'
, aldus Het Grote Gebod,
'dat deze vijftien- '
jongens' zonder uitzondering behoorden tot de Gereformeerde Kerk'
2 - 'opvallend'
omdat zulks allerminst regel was. Zo
'zo goed als geheel gereformeerd'
, maar een andere, de KP-Veenendaal, had 'een sterk socialistische inslag'
," Een van de Friese Knokploegen die uit vier Friezen, twee Hollanders en een Groninger bestond, telde drie hervormden, twee gereformeerden, één onkerkelijke en één KP' er die '
afwisselend rooms-katholiek, gereformeerd en onkerkelijk (was). De geloofsverschillen tussen ons speelden', zo de Groninger, 'geen rol ... Allen waren wij Nederlanders.Iê In de Zeeuwse KP (die hoofdzakelijk in Zeeuws-Vlaanderen actief was) zaten 'theologische, juridische, medische en teclmische studenten, boeren, politiemannen, winkeliers, handelsmensen, een muziekleraar, een directeur van een hbs, een leraar van een ambachtsschool, enz. '3 Zij die tot een Knokploeg toetraden, waren zich bewust dat zij 111m leven op het spel zetten. Het schortte hun niet aan moed - het schortte hun aanvankeiijk wèl aan de eerste, meest vitale hulpmiddelen die zij voor hun operaties nodig hadden: wapens, speciaal de pistolen en revolvers die men gemakkelijk kon verbergen. Uit Engeland hadden die wapens geleverd kurmen worden door de Special Operations Executive maar niemand in Londen was in '43 van het bestaan'
der Knokploegen op de hoogte. Omgekeerd kwam de leiding van de LO/LKP er ook niet toe, spoedig een boodschapper naar Engeland te zenden - wij zien dat als een aanwijzing dat zij vertrouwde om, zij het met grote moeite, in bezet gebied in het wapentekort te kurmen voorzien. Enkele wapens hadden ook de eerste Knokploegen wèl, maar te weinig. Er zijn overvallen uitgevoerd met houten 'pistolen'
; soms suggereerde een KP' er met een gestrekte vinger dat hij een wapen in
1 Kees Bauer in a.v., dl. I, p. 514. 2 P.]. Stavast: Een doodgewone KP'er (1965), p. 138. 3 Rudolf van Reest in Het Grote Gebod, dl. I, p. 566. In Het Grote Gebod, deel II, pag. 616, werden twee staten afgedrukt van de beroepen die uitgeoefend waren door de bijna zeventienhonderd leden van de Knokploegen en van de LO die in de illegale strijd om het leven kwamen. Het Grote Gebod vermeldt de volgende kategorieën en aantallen omgekomenen: ambtenaren 250 (van wie 53 van de distributiediensten en 52 van de bevolkingsregisters), burgemeesters 8, politie SI, marechaussee 72, beroepsmilitairen 21, overheids- en semi-overheidsbedrijven 46, particuliere bedrijfsleven 864 (onder wie 540 werkgevers, directieleden c.q. kleine zelfstandigen en 324 personeelsleden), vrije beroepen 109, sociale instellingen 8, onderwijs 76, studenten 89, scholieren 61, zonder beroep 16. Er bevonden zich onder hen allen 22 vrouwen en 86 academici.
Wat de godsdienst van de omgekomenen van de Knokploegen en van de LO betreft: volgens de naoorlogse opgaven van hun familieleden bevonden zich onder hen, blijkens de staten die in deel II van Het Grote Gebod op de pagina's 619-642 afgedrukt zijn, 348 katholieken, 613 gereformeerden, 502 hervormden, 87 leden van andere protestantse kerkgenootschappen, 8 leden van Joodse kerkgenootschappen en II I personen zonder kerkelijke binding. 74'er zijn'
, aldus Scheepstra ten overstaan van de Parlementaire Enquêtecommissie, 'dikwijls overvallen gepleegd met twee of drie patronen in een pistool'
(waar tenminste zes in konden), 'er is zelfs in Twente eens een overval gepleegd waarbij twee mensen met bakstenen op de hoeken van het distributiekantoor hebben gestaan.'
Vraag van een van de leden van de commissie: 'En verder helemaal geen wapens?'
Antwoord van Scheepstra : 'Niets, alleen met bravour."
Er kwam aanvulling: politiemannen, een enkele keer ook Duitse militairen, doken met medenemen van hun wapens onder; men kon soms wapens vinden aan boord van neergestorte Geallieerde vliegtuigen, soms had een particulier nog iets waarmee men schieten kon, hier en daar wist iemand waar zich nog een paar wapens bevonden die in '40 na de capitulatie achtergehouden waren - van belang waren evenwel vooral de '
wapenkraken' overvallen op politiebureaus en marechausseekazemes. Er zijn er tot begin september' 44 zeven gepleegd. Zij leverden in totaal cjo pistolen en revolvers op. De belangrijkste van die 'kraken'
was de eerste: in november' 43 werden in Den Bosch door een bejaarde slotenmaker'
s nachts in het hoofdbureau van politie de deuren geforceerd zonder enig gerucht te maken - buit van de naar binnen sluipende Knokploeg: 90 pistolen. In februari '44 '
kraakte' Valstar het politiebureau in Delft:
'Er namen achttien man aan de overval deel en hij liet de leiding aan de jongens die hij daartoe aangewezen had. Zelfliep hij rustig tussen de anderen in, met zijn handen in zijn zakken. Hij keek eenvoudig hoe het gedaan werd. Op een gegeven ogenblik dreigde er verwarring te ontstaan, toen de politiecommandant een schot loste. Toen sprong Valstar er even tussen en sloeg de man tegen de grond. Daarna bepaalde hij zich weer tot toekijken en het geven van een enkele aanwijzing. Voor verscheidene deelnemers was deze overval de vuurdoop en bij de opwinding welke er bij zulke ondernemingen altijd heerste, maakte die buitengewone rust van Valstar een geweldige indruk op de jongens die een grenzenloos vertrouwen in hem stelden en hem op de handen droegen."
Ook de vervoermiddelen vormden aanvankelijk een groot probleem (niet alleen voor de Knokploegen! Men denke aan de moeite die het Gerrit van der Veen kostte om één vrachtauto te vinden). Auto's en vaak ook fietsen moesten '
gekraakt' worden voor men tot de eigenlijke operaties kon overgaan. Pas in de loop van '44 kreeg men het nodige bijeen; zo beschikten de Friese Knokploegen in de zomer van dat jaar over tien motorfietsen, twaalf auto's en een politiemotorboot. Benzine en olie kon men als regel
1 Getuige L. Scheepstra, Enq., dl. VII, p. 206. 2 Rogier van Aerde in Het Grote Gebod, dl. I, p. 368.'gekraakte'
bonnen. Vergeleken met de zomer van '43 was de situatie een jaar later aanzienlijk verbeterd - het begin was het moeilijkst geweest.
Wij hebben bij de beschrijving van dat begin vier namen genoemd: Hilbert van Dijk, Izaak van der Horst, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Van hen vieren heeft in zekere zin van der Horst de grootste prestatie verricht, want deze Kampense notarisklerk (hij was voordien kapper geweest) miste de gave van de fysieke moed. Het KP-werk was, aldus Het Grote Gebod,
'geheel tegen zijn natuur. Hij was voorzichtig. Hij was - men zou zeggen: bang, wanneer niet juist de grootste moed nodig is voor de overwinning van zichzelf. Het was voor hem een offer dat God van hem vroeg, waaraan hij zich niet onttrekken wilde, maar dat hem toch heel zwaar viel.'!
Dat offer bracht hij en dat gaf hem ook de kracht, zich tegen zijn stadgenoot Hilbert van Dijk te verzetten wanneer deze, waar hij de neiging toe had, te bazig werd. Van Dijk viel het illegale werk veel gemakkelijker; hij was joviaal, gemoedelijk en 'uiterst koelbloedig'
:
'Eens moest hij met een paar makkers per trein uit Zwolle richting Amersfoort reizen. Het traject was berucht om zijn vele treincontroles. Hilbert nam een kaartje zde klas en ging daarmee in de wandelgangen van de rste klas staan. Op een open vlakte, waar vluchten dadelijk op zou vallen, stopte de trein en begon de Crüne Polizei met controle. Hilbert bleef rustig waar hij was, met vijf pistolen op zak. 'Jongens,jullie worden toch niet zenuwachtig? In negen van de tien gevallen wordt de eerste klas niet gecontroleerd.'
Inderdaad werden zij ongemoeid gelaten."
Van Dijk had het in zoverre weer moeilijker dan van der Horst dat hij zijn vrouw moest ontzien (hij vertelde haar maar weinig), terwijl van der Horst de overtuigde steun had van zijn echtgenote.
Zo lag het ook bij Leendert Valstar - een geboren leider, een groot organisator, op en top geschikt voor het KP-werk (behalve dat hij rood haar had waardoor hij extra opvielhij liet het zwart verven), en zeker van het feit dat zijn vrouw naast hem stond. Valstar werd in de zomer van '43 aan de Sicherheitspolizei verraden. Hij wist toen op het nippertje te ontkomen,
1 A.v., p. 356. 2 A.v., p. 364.
Van Dijk en van der Horst moet men zien als organisatoren van het werk der Knokploegen - Valstar was daarenboven zèlf een uitnemend KP-leider. Dat gafhem een groot prestige bij de Knokploegen met welke hij in contact kwam. Een relaas als wij boven weergaven van zijn voorbeeldige rust bij de Delftse 'wapenkraak'
deed in KP-kringen in het gehele land de ronde en wie dan de korte, gedrongen gestalte met de donkere, doordringende ogen voor zich kreeg, wist tegenover een verzetsleider te staan die zijn ~jongens' aan geen enkel gevaar zou blootstellen dat hij niet zelf meermalen getrotseerd had.
Zo werd ook 'Bob'
gezien - Liepke Scheepstra, veruit de jongste van de vier: vier-en-twintig toen hij KP-leider werd, meer dan tien jaar jonger dan van der Horst, van Dijk en Valstar die alle drie vijf-en-dertig of iets ouder waren. Scheepstra was opgegroeid op Schiermonnikoog en beroepsmilitair geworden: korporaal bij de politietroepen. In de zomer van '40 werd hij rijksveldwachter, maar eind '41 verliet hij de politie om een functie te aanvaarden bij de veiligheidsafdeling van de Aku te Arnhem. Begin '42 trouwde hij en met volledige instemming van zijn vrouw dook hij in mei'
43 onder toen de ex-militairen die tot de politietroepen behoord hadden, zich als eersten in Amersfoort moesten melden. Hij was een boom van een kerel, sterk als een beer, maar (wat belangrijker was) een man wiens durf gekoppeld was aan een zeldzame bezonkenheid van oordeel. 'Het kemnerkende van de bezettingstijd was'
, zo schreven wij in ons vorige deel, toen wij bij de oprichter van de Raad van Verzet, Jan Thijssen, stilstonden, 'dat los van elke vooroorlogse maatschappelijke hiërarchie, in alle delen des lands en uit alle lagen der bevolking personen naar voren traden in wie een potentieel aanwezige strijdbaarheid opeens geactiveerd werd - personen die zich ontpopten als de geboren leiders der illegaliteit.'
Zo een was Scheepstra : vier-entwintig, straks vijf-en-twintig, een ex-korporaal die slechts lager onderwijs genoten had, maar een man die bereid en in staat was om in rustig en verantwoordelijk handelen beslissingen te nemen waar talrijke mensenlevens van afhingen.
Dobbe, in de zomer van' 40 de man die springstoffen opsloeg, in mei' 4I de pleger van de aanslag aan de Bernard Zweerskade te Amsterdam, in oktober '42 de organisator van de eerste '
bonnenkraak' (joure), was, zoals wij in OilS vorige deel beschreven, in de lente van '43 in Arnhem ondergedoken. Vandaar trok hij korte tijd later naar Nijmegen. Hij beloofde er zijn vrouw, die zwaar geleden had onder de spanningen die haar man sinds '40 doorstaan had (in de herfst van '4I was Dobbe al eens een keer gearresteerd geweest - hij was toen uit de gevangenis ontsnapt), dat hij niet meer aan illegaal werk zou deelnemen. Hij deed het toch. Hij kon het niet laten. Zijn eigen KP was een van de meest actieve, maar toen Scheepstra hem in november' 43 vroeg, zich met het organiseren van Knokploegen in Limburg en Noord-Brabant te belasten, bleek die taak hem ('de vrijbuiter, de dadenmens', aldus Het Grote Gebod 1) minder goed te liggen. Geknipt was hij daarentegen voor het liquideren van verraders. De laatste liquidatie die hij ondernam, zou overigens in september '44 niet de verrader maar hemzelf het leven kosten. Er waren in de illegaliteit toen maar weinigen die op een staat van dienst van vier volle jaren konden wijzen.
De tegenstellingen in de persoonlijkheid van Johannes Post zijn door niemand duidelijker aangegeven dan door dr. J. A. H. J. S. Bruins slot die als redacteur van het illegale Trouw met Post veel contact had gehad: 'dooren-door gereformeerd, maar een fantastische vrijbuiter; een man met dooren-door burgerlijke idealen, maar een echte avonturier; nogal wild, maar een echte principiële JV-er'2, waarmee bedoeld wordt: oud-lid van het Gereformeerd Jongelingsverbond. Oud-lid, inderdaad: Johannes Post werd in '43 zeven-en-dertig jaar. Hij kwam uit een Drents gezin met twaalf kinderen en op de boerderij in Nieuwlande die hij verworven had, schonk zijn vrouw hem er acht. In '35 was hij, negen-en-twintig jaar oud, in Oosterhesselen (de gemeente waartoe Nieuwlande behoorde) wethouder geworden voor de Anti-Revolutionaire Partij. Precies als de Bogaards in NieuwJ.J.'plattelands-antisemitisme'
, meer en meer hulp te gaan bieden aan vervolgde Joden - ja, toen hij na de April-Meistakingen een eigen Knokploeg vormde, trok hij een Joodse onderduikster als koerierster aan. Posts Knokploeg begon, net als de Friese, met overvallen op Plaatselijke Bureauhouders - één revolver had hij, een tweede werd gesuggereerd met een omgekeerde pijpesteel. 'Als ik '
s avonds', aldus in zijn dagverhaal de bij Post ondergedoken LO' er Arnold Douwes,
'op de boerderij van de Bigshot, zoals we hem noemden, aankwam, zag ik gewoonlijk in de bloemenhof een stelletje onderduikers kuieren, bij de schuur stond dan een groepje in druk gesprek, hier en daar liep een kind met zwarte of gebleekte haren en donkere ogen. De Bigshot zelf zat dan alshij thuis was (hetgeen niet dikwijls het geval was), in conferentie in de voorkamer ... In de woonkamer zag het er uit als in een kledingmagazijn: stapels sokken, overalls en andere nuttige kledingstukken, alle bestemd voor onderduikers, lagen er verspreid,"!
Medio juli moesten Post en zijn vrouw hun boerderij verlaten (de kinderen werden bij familieleden ondergebracht); ze leefden eerst in een schuilplaats in de bossen, van waaruit Post deelnam aan het in brand steken van boerderijen van NSB' ers, vonden toen elders onderdak en trokken in de herfst naar het westen; een andere broer was er predikant in Rijnsburg.
Ook van [ohannes Post ging een ontzaglijke bezieling uit - Valstar en de zoveel jongere Scheepstra waren evenwel betere organisatoren. Er kwamen tussen Valstar en de zeer aan de Anti-Revolutionaire Partij verkleefde Post ook politieke meningsverschillen, want juist door het KP-werk zag Post voor de ARP een belangrijke toekomst weggelegd, misschien ook wel voor zichzelf.a In deze verwachtingen van de grote KP-leider werd de opvatting weerspiegeld die veel meer illegale werkers eigen was: zij, die in tegenMarinus Post, die enkelejaren ouder was danJohannes, leidde in '43-'
44 een eigen Knokploeg; in nog sterker mate dan Johannes was hij een 'vrijbuiter'
.Arnold Douwes: 'Dagboek'
, p.(Collectie LO/LKP, BO-4).'Johan'
, zo gaf een van de medewerksters van Johannes Post, Martha vaneen beginmet hem gevoerd gesprekweer, 'wil burgemeester worden van zijn eigen gemeente. 'Dat kan toch niet'
... MaarJohan zegt: 'Wij hebben het verdiend, Martha, en dat
Van augustus' 43 tot maart'
44 bestond de leiding van de Landelijke Knokploegen uitsluitend uit Valstar, Scheepstra, van Dijk en van der Horst. Deze laatste vormde de schakel met de LO-Ieiding; hij gaf telkens op, aan hoeveel bonkaarten de LO behoefte had, en regelde voorts de fmanciën van de Knokploegen. Het geld dat daarvoor nodig was, werd aanvankelijk louter uit fondsen van de LO ter beschikking gesteld, later mede uit die van het Nationaal Steunfonds. Er moest veel gereisd en getrokken worden, soms waren bedragen voor aankopen nodig en voorts kregen de leiders en leden der Knokploegen een wekelijkse vergoeding als zij daar behoefte aan hadden. Dat laatste was steeds het geval bij de KP' ers die ondergedokenleefden. Veel geld kregen zij niet: per ongehuwde f 25 per week, gehuwden kregen iets meer - dat hing van de gezinsgrootte af. Voorts ontvingen alle KP' ers twee bonkaarten per maand in plaats van één en met de '
rokerskaarten' was men nog iets royaler.
De vier die de leiding vormden, kwamen als regel eenmaal per week bijeen, veelal in Arnhem ten huize van 'tante Spiek'
(Hendrika Spieksma-van Zwol). Valstar, Scheepstra en van Dijk rapporteerden dan welke operaties in voorbereiding waren en wat daarvan te verwachten viel, van der Horst legde er de cijfers van de benodigde bonkaarten naast en men kon dan zien of men aarmemen mocht dat men dat aantal zou halen dan wel of op korte termijn meer overvallen nodig waren. Het aantal benodigde bonkaarten steeg van maand tot maand. Van Dijk, Valstar en Scheepstra moesten dan ook steeds meer tijd geven aan de vorming van nieuwe Knokploegen. In maart' 44 werd de leiding van de LKP uitgebreid: Dobbe werd er in opgenomen teneinde vooral, gelijk reeds vermeld, in Limburg en Noord-Brabant Knokploegen te vormen, en voorts werd [ohannes Post aangetrokken. Deze opereerde toen in het westen des lands; zijn Knokploeg en die van zijn broer Marinus waren in die tijd hoofdzakelijk werkzaam voor de grote organisatiegemengd mag worden gezwommen.' (M. van Huessen-Pikaar: Wij en een volk.
'43 een '
kraak' in Friesland pleegde, beviel dat, aldus Het Grote Gebod,
'de leiding van de Friese KP zo slecht dat alle connecties met de Raad van Verzet verbroken werden en '
buitenlandse' ploegen voortaan zoveel mogelijk uit Friesland werden geweerd.f
Tegenover de Raad van Verzet die met eigen ploegen ook verscheidene operaties uitvoerde, weinig 'distributiekraken'
overigens (wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug), stelde vooral Valstar zich anders op dan de Friezen: hij was voorstander van een fusie maar dat kon hij er bij zijn medeleden van de landelijke leiding niet doorkrijgen. Met name Johannes Post, de overtuigde anti-revolutionair, 'stond gereserveerder tegenover samenwerking met de RVV omdat deze naar zijn mening politiek tezeer naar links georiënteerd was.'
4 Valstar had die fusie vooral wenselijk geacht omdat hij vooruit keek naar het moment waarop de Geallieerden in Europa geland zouden zijn; dan was, meende hij, voor de illegaliteit een geheel nieuwe taak weggelegd: de systematische sabotage van de Duitse verbindingslijnen, speciaal van de spoorwegen, en die taak, zo zag hij het, vergde dat alle krachten gebundeld werden. Zelf ging Valstar begin '44 in het westen des lands naast zijn Knokploegen groepen vormen die zich op de voorberei
De Tilburgse 'kraak'
die wij in de aanhef van dit hoofdstuk beschreven, was niet alleen een spectaculair maar ook een typisch voorbeeld van de operaties der Knokploegen - typisch in zoverre dat het welslagen bepaald werd door de medewerking die de KP-Soest van het te
'kraken'
object uit ontving: het plan was opgesteld door de chef van de gemeentelijke evacuatiedienst en de werkzaamheden binnen het gebouw waar de controlezegels in de kluis lagen, werden verricht door een ambtenaar van de afdeling-bevolking. Er was overigens in het gemeentehuis permanente politiebewaking aanwezig en dat soort bewaking bemoeilijkte niet alleen in het algemeen de operaties der Knokploegen maar deed ook vele mislukken. Had in Tilburg één van de daar aanwezige politiemannen goed opgelet, dan was de inhoud van de kluis niet buiten het gebouw gekomen.
Voor die politiebewaking werden in de loop van '43 steeds stringenter aanwijzingen gegeven. In januari '43 werd gelast dat bij de bevolkingsregisters dag en nacht agenten aanwezig zouden zijn, eind februari werd bepaald dat, als er niet voldoende agenten waren (dat was op het platteland veelal het geval), alle persoonskaarten en blanco-pb's buiten de diensturen in brandvrije kasten of in kluizen opgeborgen moesten worden, in mei (na de April-Meistakingen) werd opdracht gegeven om, indien dergelijke kasten of kluizen niet aanwezig waren, burger-bewakers aan te stellen, 'een en ander evenwel onder voortdurende leiding en toezicht der politie'
, en toen werd ook de aanwijzing gegeven, 'eventuele'
GAB's onder gelijke bescherming te plaatsen. Die burger-bewakers dienden een dagelijks wisselend wachtwoord te kelmen en ieder die's avonds of'
s nachts of op zaterdag75
In juni en juli werden de eerste distributiediensten door Knokploegen (sommige door de Oranje-Vrijbuiters) 'gekraakt'
en wij gaven in ons vorige hoofdstuk reeds weer dat het die overvallen waren die er Hirschfeld toe brachten, 'van de Nederlandse politie te verlangen dat distributiekantoren bewaakt en transporten beschermd werden. Ik ben daarbij', aldus Hirschfeld in zijn nota van 17 augusutus '43 aan zijn ambtgenoten, 'zo ver gegaan dat ik de betrokken Nederlandse distributie-organen opgedragen heb, het uitreiken van distributiebescheiden desnoods te staken indien hier geen afdoende hulp werd verleend. Het ingrijpen van de Duitse politie-organen was nodig om deze maatregelen door de Nederlandse politie te doen aanvatten' - Hirschfeld had dus eerst zelf de krachtigst mogelijke pressie op de politie uitgeoefend en toen deze pressie niet voldoende effect gesorteerd had, de bezetter te hulp geroepen.
Die bezetter wilde zijnerzijds nog verder gaan: was in een bepaalde distributiekring het distributiekantoor 'gekraakt'
, dan moest de bevolking gestraft worden door de 'gekraakte'
distributiebescheiden niet te vervangen, behoudens voorzover die vervanging, zo werd eind juli '43 op de dagelijkse persconferentie meegedeeld, 'für den leriegsnotwendigen Einsatz unbedingt erforder/ich ist.'2 Die straf3 zou echter alleen opgelegd worden indien de bij dat distributiekantoor werkzame ambtenaren actief bij de 'kraak'
geholpen hadden of deze door hun passieve houding mogelijk hadden gemaakt. In de zomer van '43 besefte Hirschfeld dat die straf te ver ging. Wel was hij er voorstander van dat de overheid de overvallen zou tegengaan (hij vond ze 'niet nodig'
ê en hij beschouwde ze als een gevaarlijke stap op weg naar een chaos), maar hij begreep dat het niet-vervangen van 'gekraakte'
distributiebescheiden er alleen maar toe zou leiden dat de zwarte handel plaatselijk een krachtige impuls zou krijgen. Bij Rauter wist hij te bereiken, ten eerste, dat de straf alleen opgelegd zou worden indien uit het politie-onderzoek gebleken was dat de betrokken ambtenaren zich inderdaad laakbaar gedragen hadden, ten tweede, dat de straf, als deze voldoende gemotiveerd was, niet75
Hoe ging het met de door de bezetter wenselijk geachte 'straf'
? Zij werd door Hirschfeld op voorstel van de Hoo beperkt tot 25 % van de ontvreemde distributiebescheiden. Wij hebben er geen overzicht van, wanneer en in hoeveel gevallen zij inderdaad opgelegd werd, maar die gevallen zijn er geweest en Rauter, die hierover medio maart '44 door de Hoo ingelicht werd, was met dit ingrijpen door de Nederlandse overheid (tegen de verlaging tot 25% had hij geen bezwaart) zeer ingenomen, vooral ook omdat althans een deel van de bevolking in de betrokken distributiekringen de illegaliteit een verwijt ging maken van de gepleegde 'kraak'
.
Tegen allerlei objecten zijn door de Knokploegen acties uitgevoerd. Verscheidene hadden het aanvankelijk, gelijk reeds vermeld, vooral gemunt op de administraties der Plaatselijke Bureauhouders. Naast de al gememoreerde boerderijen van NSB' ers werden ook wel opslagplaatsen van gevorderde radio'
s en van stro ofhooi in brand gestoken en werdenlandbouwmachines vernield, 'in Zeeuws-vlaanderen bracht men er'
, aldus Het Grote Gebod, 'met het vernielen van tractors en dorsmachines zo de schrik in dat geen boer het meer waagde voor de Wehrmacht te dorsen."
Het komt ons voor dat men met dat laatste type actie alleen maar de eigen bevolking schaadde: de Wehrmacht zorgde er wel voor dat zij kreeg wat zij75
Reëlere schade berokkende men de bezetter met het 'kraken'
van GAB's, bevolkingsregisters en distributiediensten.' Dat lukte tot begin september'
44 bij een 10 tot 20 GAB's of bijkantoren van GAB'
s, bij 160 bevolkingsregisters en bij ca. 100 distributiekantorener zijn daarnaast ca. 90 overvallen alleen al op distributiekantoren mislukt. Elke overval werd zo grondig mogelijk voorbereid: het te overvallen gebouwen de omgeving werden verkend, van belang was vooral dat men van een meewerkende ambtenaar een plattegrond kreeg, zulks, aldus weer Het Grote Gebod,
'met alle bijzonderheden van deuren, ramen, toegangswegen, kluis, alarminstallatie en dergelijke. Men zorgde tijdig het wachtwoord van de dag van de overval te weten. Men stelde zich op de hoogte van speciale beveiligingsvoorschriften, speciale gevaren, van de bewaking (waar ze was opgesteld, hoe ze gewapend was, of ze nonchalant aflastig of op haar qui-vive was), welk tijdstip het meest geschikt was voor de overval, hoe de houding van de ambtenaren zou zijn. Maar ook de omgeving, de mogelijke aanwezigheid van Duitsers of Landwachters ter plaatse, de houding van de politie, de .richting van de aftocht en waarmee daarbij vooral rekening moest worden gehouden - dit alles werd grondig bestudeerd." 'v óór een overval namen de mannen de zaak grondig door, ieder moest zijn rol dan nog eens repeteren. Dit gebeurde bij een van de KP' ers thuis, of in een kantoor, een school, in een fabriek, en soms wel eens in een kerk. De hele ploeg was daarvoor opgekomen, gewoonlijk van zes tot acht man" ... Bij die generale repetitie werd ook alle aandacht besteed aan de uitrusting. Er moesten wapens zijn: de 'kanarie'
s', de 'hondjes'
, de 'muziekjes'
, de 'meisjes'
, zoals de Kp'ers
En dan vertrokken de mannen.'
Tijdens de operatie, waarbij men als regel op het laatste moment maskers opzette, gold als consigne dat men alleen in uiterste noodzaak mocht schieten, 'en dan nog alleen zo dat het schot slechts buiten gevecht stelt en niet dodelijk is.'
a Natuurlijk gebeurde het wel dat van de wapens gebruik moest worden gemaakt maar dat geschiedde, schijnt het, bij de overvallen (het liquideren van verraders zullen wij in het volgende hoofdstuk behandelen) niet frequent. 'Verreweg de meeste distributie-ambtenaren hebben zich uitstekend gedragen en het slagen van het merendeel van de distributiekraken is (dan ook) mede aan hen te danken geweest'é - zij moesten dan wel eens voor de schijn toegetakeld worden: zij 'lieten zich bewusteloos slaan, verwonden, zelfs aanschieten, om zich vervolgens zwaar gekneveld in de geledigde kluis te laten opsluiten. En door de buitenwereld werdcri ze dan nog met een scheef oog aangekeken, omdat ze 'tegengewerkt'
hadden." Met de politiemannen hadden de Knokploegen vaak, maar lang niet altijd, meer last. 'Ambtenaren wier medewerking zó was dat ze met geen mogelijkheid tegenover '
de SD' te dekken waren'
(men denke aan Huib Simons van deDie wapens werden vaak door de koeriersters naar het verzamelpunt gebracht en na de actie weer opgehaald. Door het tekort aan wapens moest trouwens de ene Knokploeg vaak wapens lenen van de andere.Antoon Coolen in:dl.p.A.v., p.A.v., p.A.v., p.'kraak'
) 'doken onder. Politiemannen in dezelfde omstandigheden gingen met de KP mee en kwamen in de illegaliteit.'!
Soms werd in het geheel geen verzet geboden. Toen de KP van Johannes Post begin' 44 het gemeentehuis van Berkel (bij Tilburg) kraakte.ê bezat zij een plattegrond van het gemeentehuis en een kaart van de omgeving, 'èn de zekerheid dat alle ambtenaren voor goed doorgaan. Als Jan Wildschut' (een lid van de Knokploeg van Johannes Post en diens boezemvriend) 'om een uur of drie in de middag zijn revolver door het loketje van de secretaris steekt, gaan', aldus Anne de Vries in zijn biografie van Post,
'onder gejuich de handen omhoog. 'Hoera, we krijgen een overval! Wacht, we zullen de deur even open doen. Komt er in, mensen, wat willen jullie hebben? Ja, daar zit een wachtmeester, maar die doetjullie niks. Geefje revolver maar af, wachtmeester! Schiet hem leeg in de grond, dan kan je straks zeggen dat je safe geweest bent!'
Voor de goede orde blijft er een bij de mensen op wacht. De anderen neuzen rond, pakken het bevolkingsregister in een zak, nemen de persoonsbewijzen ... in beslag en verbranden de stamkaarten in de ketel van de centrale verwarming. De ('foute'
) burgemeester, die tijdens de overval binnenkomt, wordt tot groot plezier van zijn personeel in de cel gestopt. Maar de anderen moeten ook achter de deur en voor de wachtmeester is het wel goed als hij zijn handen op de rug gebonden krijgt."
Zo gemakkelijk ging het hoogst zelden. Nog afgezien van het feit dat het reizen en trekken der KP' ers en het vervoer van de buit steeds riskant waren, was men er nooit zeker van of alle inlichtingen juist waren en of niet (als in Tilburg!) op het laatste moment iets zou misgaan. Het feit dat, alle gedegen voorbereiding ten spijt, bijna de helft van de 'distributiekraken'
mislukte, spreekt voor zichzelf. Trouwens, van de ruim zeshonderd man die vóór begin september '44 tot de Knokploegen toetraden, hebben vermoedelijk (het precieze cijfer is niet bekend) omtreeks honderdvijftig het leven verloren.
Het belangrijkste onderdeel van die buit werd steeds gevormd door de bonkaarten en de inlegvellen. Welwerden ook grote aantallen losse bonnen in de wacht gesleept, maar als dat niet bonnen waren bijvoorbeeld voor fietsen of voor benzine en olie, liet men ze als regel verlopen. Hetzelfde gold voor de buitgemaakte 'coupures'
(toewijzingsbonnen voor de detailhandel); die moest men gaan inwisselen bij grossiers en dat nam teveel tijd - trouwens dan zou men van die grossiers grote hoeveelheden levensmiddelen krijgen waarvoor men betalen moest en die moeilijk te vervoeren waren. Wèl werden die coupures soms doorgegeven aan comité's die aan arrestanten in gevangenissen en concentratiekampen levensmiddelenpakketten deden toekomen, en ook wel aan ziekenhuizen en andere verpleeginrichtingen.
Voldoende lijkt het ons, hier te vermelden dat de Knokploegen eind '43 per maand ca. 70 000 bonkaarten kraakten en in de lente en zomer van '44 ca. 100 000, in juli '44 zelfs 140 000.1 De enige overval bij welke wij nu nog willen stilstaan, is die welke op 17 mei' 44 uitgevoerd werd op de Drukkerij Hoitsema te Groningen. In die drukkerij was namelijk sinds de herfst van '43 door de drukkerij Enschedé (Haarlem) een nevenbedrijf gevestigd: de bezetter was bevreesd geweest dat Enschedé door een bombardement of door de invasie buiten bedrijf gesteld zou worden. Een overval op Hoitsema was door Johannes Post bepleit zodra hij in april' 44 als lid van de leiding der Landelijke Knokploegen weer in het noorden verscheen - hij wilde er zijn eigen '
jongens' voor gebruiken. Maar dat was, aldus Het Grote Gebod, 'de eer der Groningers te na.'2 Twee Groninger Knokploegen zetten samen de '
kraak' op. Een opperwachtmeester van de Nederlandse politie, ingeschakeld bij de bewaking van Hoitsema, verleende medewerking: kort na sluitingstijd liet hij drie KP' ers toe die vervolgens de wacht overmeesterden. Andere KP' ers werden toen binnengelaten, nèg andere bezetten met hun wapens belendende percelen. Ca. een kwart miljoen bonkaarten lag gereed voor verzending, maar doordat van de twee personenauto's waarmee de buit vervoerd moest worden, één pech had, kon men slechts 13 I 000 bonkaarten meenemen zuidwaarts, naar een gesticht te Zuidlaren. Contacten bij de Groninger
Van die 13 I 000 bonkaarten waren 34 000 voor de maand mei bestemd, 44 000 voor juni, 53 000 voor j uli. Van de kaarten voor mei en j uni was hier en daar in den lande al een deel normaal uitgereikt, maar met de bonkaarten voor juli was dat nog niet het geval. Rauter gelastte onmiddellijk dat aile bonkaarten voor juli aan de achterzijde alsnog met een speciaal raster bedrukt zouden worden, 'sodass', zo noteerde zijn Referent Brück, 'van den gestohlenen 131 000 Karten 53 000 Karten ungültig gemacht werden konnten.'l Te vroeg gejuicht! De LO werd gewaarschuwd en een van de in Zwolle verblijvende leiders van het distributie-apparaat der 'gekraakte'
distributiebescheiden (het illegale 'CDK'
) kwam via een Haarlemse Kp'crin contact met een personeelslid van Enschedé en vervolgens in het bezit van twee matrijzen voor het speciale raster:
'Nog vóór het officiële drukken een aanvang kan nemen, heeft de LO in Zwolle de beide matrijzen van het geval. Men heeft een extra stel voor de illegaIiteit vervaardigd. Een veertienjarig meisje brengt ze in de kaft van een schoolatlas verstopt naar Zwolle en op dezelfde wijze gaan ze naar Amsterdam. De matrijzen zijn echter niet geschikt voor offset-druk en de PBe levert binnen 2 maal za uur de gewenste cliché's. (Een) drukkerij aan het Singel' ... zorgt voor het bedrukken. De machine moet echter een aangrijpingspunt hebben, daar de kaarten reeds op maat zijn gesneden, en zo verdwijnt aan de rechterzijde van de kaart een strookje bonnen, nl. twee aardappel-, twee boterbonnen en een taptemelkbon. De onderduikers krijgen hun bonkaarten ook ditmaal, al zal er menige opmerking gemaakt zijn aan het adres van de illegalen die 'zomaar een strook bonnen voor zichzelf hadden gehouden.' '
8
Tekenend detail: de drukkerij Koersen was tezelfdertijd met het illegale drukken bezig als de drukkerij Enschedé met het 'legale'
. De Nederlandse illegaliteit had zich in de lente van '44 voldoende ontwikkeld om, de onophoudelijke arrestaties ten spijt, de Duits-Nederlandse 'legaliteit'
te kunnen bijhouden.
In de zomer van '43 zorgde daar de student Roukema voor die voor de LO-Ieiding de eerste contacten met Knokploegen onderhield. Hilbert van Dijk schakelde bij het transport naar de landelijke 'beurs'
van de LO, gelijk vermeld, wel eens Urker meisjes in - die konden evenwel per persoon slechts ca. 800 bonkaarten meenemen. Men verborg de bonkaarten in die tijd ook wel in trekharmonica's. Al die oplossingen werden onvoldoende toen het aantal 'gekraakte'
bonkaarten toenam. In oktober moesten er vele duizenden, in Zuid-Holland 'gekraakt'
, naar Den Bosch gebracht worden waar de 'beurs'
bijeen zou komen. Roukema vervoerde ze toen in een invalidenwagen waarbij hij zelf, na een dag oefening, als 'invalide'
fungeerde. Uit Den Bosch nam de LO-vertegenwoordiger voor Friesland 'zijn'
kaarten 'in een stuk pakpapier onder de arm'
mee, zijn collega uit Overijssel deed ze 'in een actetas'
, zijn collega uit Drente 'droeg de Drentse portie, met een paar klompen er tegenaan, zichtbaar huiswaarts, en 't grootste deel van de terugreis zat men gezellig bij elkaar'
- in een treincoupé.v
Zo kon het niet doorgaan. Minder riskant en rationeler was het om een aparte organisatie op te richten die vernemen zou waar zich de 'gekraakte'
bonkaarten bevonden, en die vervolgens, na telling en indeling, elke districtsleider van de LO de aantallen zou bezorgen die hij nodig had. Roukema kon zich met de vorming van die nieuwe organisatie ('het CDK'
) niet belasten vanwege zijn maagbloeding - het werden drie vooraanstaande medewerkers van de LO: Wim Wieringa, Gerrit Spanhaak, en Peter Russchenê, die het even verantwoordelijke als riskante werk der transporten ter hand namen. Elke week kregen zij van de landelijke leiding van de LO hun inlichtingen dan trokken zij er op uit. Moeizame arbeid! Het viel niet mee om bijvoorbeeld de 131 000 bonkaarten van de Hoitsema- 'kraak'
te tellen en in te delen. Voor het transport werd door 'de CDK'
ers' (zo ging men hen noemen) als regel van grote koffers gebruik gemaakt, "t systeem werd' (wij volgen weer Het Grote Gebod)
'steeds meer geperfectioneerd. Reisden de heren eerst op een kantoorbediendenpersoonsbewijs, al gauw voorzagen vriendenhanden hen van een CCCD-penning 3 en 'SD'
-papieren.' De bedoeling was natuurlijk om tegenover de CCCD en Landwacht de laatstgenoemde te gebruiken en tegenover de politiemannen de CCCD-utensiliën. Later werd de uitrusting uitgebreid met een compleet stelA. van Boven in: a.v., p.Russchen was de boer uit Wolvega die in Friesland de eerste provinciale leider van degeweest was.CCCD: Centrale Crisis-Controle-Dienst.Daarvoor zorgde de Falsificatiecentralevan de't Materiaal hadden de CDK'
ers namelijk in de meeste gevallen allang niet meer bij zich in de coupé, doch netjes met een CCCD-loodje in de bagagewagen. Op de plaats van bestemming aangekomen, kon zo eerst het terrein worden verkend en dan pas werd de bezwarende pakkage uit wagon of depot gehaald'1
twee treinrechercheurs van de Nederlandse Spoorwegen verleenden hierbij medewerking doordat zij er als regel voor zorgden, bij die treintransporten aanwezig te zijn: zij waren het die de koffers met de kostbare bonkaarten in de goederenwagons bewaakten. Er werd bij die transporten overigens ook wel gebruik gemaakt van auto's die uiteraard van de nodige valse papieren voorzien waren.ê
Waren de bonkaarten afgeleverd bij de districtsleiders der LO of anderszins te hunner beschikking gesteld, dan was het hun taak, er zorg voor te dragen dat de kaarten bij de tien-, later honderdduizenden kwamen die ze nodig hadden: illegale werkers en onderduikers.
In de zomer en herfst van '43 telde deal enkele duizenden vaste medewerkers; het waren er in de zomer van '44 veelmeer: tussen de twaalf- en veertienduizend. Dekende toen niet minder danverschillende districten en alleen al bij de verbindingen waren omstreeks duizend koeriersters ingeschakeld. Tot in de kleinste gemeenten des lands had dehaar illegale werkers, Amsterdam had er meer dan driehonderd. Zij waren in doorsnee een zes tot zeven jaar ouder dan de gemiddelde Kp'er; van die KP' ers was drie-vijfde ongehuwd, van deers slechts één derde. Benoorden de rivieren was devan oorsprong een organisatie waarin de gereformeerden, tot op zekere hoogte: de anti-revolutionairen, domineerden en op de landelijke leiding van debleven die gereformeerden hun stempel
l.A. van Boven in:dl. I, p.In Rotterdam bestond, vermoedelijk van begin'af, een illegale transportorganisatie dieauto's enmotorfietsen tot haar beschikking had, de 'Koninklijke Nederlandse Illegale AutomobielClub'
of 'Kniac'
. Een medewerker bij de Rijksverkeersinspectie zorgde steeds voor de nodige papieren alsook voorHij speelde deze groep tot aan de bevrijding bonnen voor1. in handen - in de hongerwinter kreeg de Rotterdamse politie somsbenzine van de 'Kniac'
. Zij verzorgde ook wel transporten voor de LO.
Ook in sociaalopzicht vormde de LO een bont geheel. Het Grote Gebod vermeldt terzake geen samenvattende gegevens, behalve dan die met betrekking tot de omgekomenen (wij gaven ze op pag. 742 al weer), maar het is misschien tekenend hoe de LO-Ieiding in de provincie Limburg samengesteld was: vier geestelijken (onder wie Naus, Bleys en Billekens), een onderwijzer (Hendrix), vier studenten, een ambtenaar, een machinist en een verpleegster - allen katholiek, maar de districtsleider in MaastrIcht die door de machinist vertegenwoordigd werd, was gereformeerd. Van de twaalf personen die aan het LO-werk in Limburg leiding gaven, kwamen vijf uit Venlo, hetgeen in Limburg overigens geen wrevel gewekt schijnt te hebben.ê
1 Aan de organisatie werkten ook veel gematigde christelijke gereformeerden en leden van de Gereformeerde Bond (dat waren hervormden) mee, daarentegen vrijwel geen leden van ds. Kerstens Gereformeerde Gemeenten. Ook bij de andere 'zware'
, d.w.z. zichzelf als bij uitstek rechtzinnig beschouwende gereformeerden was veel weerstand tegen alle illegale werk (verzet tegen 'de overheid'
heette uit den boze) en dus ook tegen de LO. 'Hoe zwaarder'
een groep of een dominé was, hoe groter', aldus in '73 J. Zwaan, tijdens de bezetting medewerker van de LO, 'was het verzet tegen het verzet en de onderduik.tf]. Zwaan: Commentaar op Het Koninkrijk der Nedertanden in de tweede wereldoorlog, deel 5, concept-hoofdstuk 8, p. 4). 2 Die wrevel ontstond in maart '44 wèl in Friesland toen alle plaatsen in de LO-leiding daar na een reorganisatie uitsluitend door Leeuwardenaren ingenomen werden. 'Dit is'
, schrijft Wijbenga, 'waarschijnlijk de grootste fout geweest die de Top heeft gemaakt'
(P. Wijbenga: Bezettingstijd in Friesland, dl. II, p. 237). Sneek 'nam'
dat niet en maakte zich zelfstandig. Hieruit is na de oorlog voortgevloeid dat er naast de Stichting Friesland I940-I945 (die op haar beurt naast de landelijke Stichting I940I945 stond) een Stichting Sneek 1940-1945 kwam.
Wij vermelden in dit verband dat inBedum (Groningen) de LO geleid werd door de gemeentesecretaris die NSB'er was maar van de dwalingen
De landelijke coördinatie van het werk geschiedde aanvankelijk op de landelijke 'beurs'
. 'Uit alle delen van het land kwamen daar'
, aldus ir. van Riessen in zijn naoorlogs rapport over de LO, 'vertegenwoordigers ... Men had slechtséén dag per week ter beschikking om de meest uiteenlopende problemen te bespreken, en ieder had er vanzelfsprekend een grote serie. De onderduikers werden er uitgewisseld' (voorzover dezen niet binnen de provincies 'uitgewisseld'
waren), 'de bonkaarten kwamen er op tafel'
(in Den Bosch uit het invalidenwagentje), 'de'
pb's en honderden pasjes'
(die waren voor de onderduikers bestemd, waarover straks meer), 'ettelijke afspraken werden er gemaakt, contacten gelegd, enz. enz. Ds. Slomp presideerde dezevergaderingen en worstelde na een uur meestalzwaar transpirerend in zijn hemdsmouwen en zwaaiend met zijn hamer, om het rumoer te bezweren en orde in de vergadering te houden. Vijf-en-twintig à dertig mensen bezochten deze vergadering'!
- dat was uit veiligheidsoogpunt veel te veel.
Toen in oktober '43 de Noordhollandse '
beurs' in Hoorn door de Sicher heitspolizei overvallen werd, bevonden zich onder de negentien arrestanten vier vaste bezoekers van de landelijke 'beurs'
(de LO in Noord-Holland was opslag bijna al haar leiders kwijt) - en een dag later werd de LO-leiding in Utrecht door een reeks arrestaties getroffen. Het was alles tezamen een dure les. Er werd nu op een ander systeem overgeschakeld: de landelijke 'be~rs'
verviel, de provinciale 'beurzen'
werden drastisch beperkt, het accent werd meer op de districten gelegd en de gegevens die op de onderduikers betrekking hadden, werden nu veelal rechtstreeks door de districten. uitgewisseld, waarbij de ene leiding via plaatselijke contacten de onderduikers trachtte te plaatsen die de andere leiding aangeboden had. Men besloot voorts om, voorzover er nog vergaderd moest worden, dat voortaan's nachts te doen en niet in min of meer openbare gebouwen maar bij particulieren thuis, telkens op een ander adres. Aan ds. Slomp die mede door zijn verzetspreken veel te bekend geworden was, werd opgelegd zich uit de leiding terug te trekken (hoe zwaar trof hem dat besluit l) - het geven van Ieiding bleef overigens noodzakelijk, ja het was, nu de organisatie eenmeer 'getrapt'
karakter gekregen had, noodzakelijker nog dan tevoren. Daarvoor werd7'de Top'
in het leven geroepen die als regel elke week van maandagavond tot dinsdagochtend bijeenkwam . . De 'Top'
bestond na de reorganisatie in oktober '43 uit Henk Dienske (tevens LO-leider Noord-Holland), Jan Hendrix (LO-Ieider Limburg)", Kees Pruys (LO-Ieider Gelderland), Teus van Vliet (LO-Ieider Zuid-Holland) en Izaak van der Horst; deze laatste onderhield het contact met de Knokploegen. De 'Top'
was het die zijn aanwijzingen gaf aan de transportorganisatie ('het CDK'
) en die voorts eind' 43-begin '
44 drie gespecialiseerde nevenorganisaties kreeg: de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentrale en (voor het opsporen van verraders en het verzamelen van inlichtingen in het algemeen) de Centrale Inlichtingendienst- de eerste twee zullen wij nog in dit hoofdstuk bespreken.
Toen in de zomer van '44 enkele leden van de '
Top' door arrestatie uitgevallen waren, volgde een nieuwe reorganisatie: het vermoeiende nachtelijke vergaderen werd afgeschaft en de centrale leiding werd geheellosgemaakt van het werk in de provincies en de districten. Uit de 'Top'
die inmiddels aangevuld was, werd eind juli. een 'Centraal Bureau'
gevormd, bestaande uit Pruys (voorzitter), van Vliet en ir. H. van Riessen (op hem komen wij in deel Ia terug). Pruys en van Vliet waren beiden in Hilversum ondergedoken - daar werd het Centraal Bureau dus gevestigd. De 'Top'
bleef overigens periodiek bijeenkomen en werd ook nog steeds als zodanig aangeduid. Wij moeten het Centraal Bureau dan ook niet zien als de hoogste hiërarchische instantie, maar eerder als een uit het algemeen bestuur gevormd dagelijks bestuur welks gezag van dat van het algemeen bestuur afgeleid was. De vorming van dat Centraal Bureau was ook daarom wenselijk geacht omdat in de zomer van '44 een coördinatie van de grootste illegale organisaties tot stand gekomen was die het noodzakelijk maakte dat de LO naar buiten een .duidelijke eigen vertegenwoordiging kreeg.
Over de Persoonsbewijzensectie ('de PBS'
) en de Falsificatiecentrale ('de FCLO'
) willen wij kort zijn. Het werk dat zij deden, kan de lezer zich, zo vertrouwen wij, wel voorstellen op grond van hetgeen wij in dit hoofdstuk
'safe'
pb's en de Knokploegen maakten duizenden blanco pb'
s buit die in nadere bewerking genomen konden worden. De Persoonsbewijzensectie werd dan ook door de 'Top'
van de LO in het leven geroepen.
Ten aanzien van de Falsificatiecentrale lag de zaak anders. Zij vond haar oorsprong in het werk van een Nijmeegse student, Jacobus Johannes (Tacques') de Weert. Deze had in de zomer van '42 een eigen falsificatiegroep gevormd die als haar eerste geslaagde (en hoogst nuttige) falsificatie een nagemaakt abonnement-tweede-klasse van de Nederlandse Spoorwegen fabriceerde. De Weert die zich met velerlei illegaal werk beziggehouden had (hij was de eerste die systematisch gegevens over V'-Mánner ging verzamelen), werd eind maart' 44 in Amsterdam gearresteerd! - zijn werk werd voortgezet.
Bij dat werk kwam men in financiële moeilijkheden, De Falsificatiecentrale ('de Fe'
) werkte toen al enige tijd o.m. ten behoeve van de LO in Limburg - Hendrix was het die aan de opvolgers van de Weert voorstelde, zich onder de 'Top'
van de LO te plaatsen, alle fmanciële problemen zouden dan opgelost zijn. Met enig hartzeer (men gaf zijn onafhankelijkheid niet graag prijs) werd het voorstel aanvaard. Het was een juiste beslissing: als 'Fe-LO'
kon de Fe haar vleugels veel breder uitslaan, ze kwam ook via de verbindingen van de LO in contact met talrijke kleine groepen die al in bepaalde LO-districten tot het maken van falsificaties overgegaan waren. Het werk breidde zich voortdurend uit; helpers bij fotografische inrichtingen, clichéfabtieken en drukkerijen meegeteld, had de Fe-LO tenslotte ca. negenhonderd vaste medewerkers. Het 'hoofdkantoor'
bleef in Nijmegen gevestigd, maar er kwamen 'bijkantoren'
in Eindhoven, Den Haag en Zwolle - die 'kantoren'
moet men zien als distributiepunten. De productie van de falsificaties geschiedde op tal van plaatsen. Veel bedrijven werden er bij ingeschakeld, o.m. tien drukkerijen; overigens kreeg de Fe-LO tenslotte in Den Haag een eigen fabriekje voor het maken van stempels en in Leidschendam een voor het maken van cliché's.
Anders dan door de 'Amsterdamse'
PBe werden door de Falsificatiecentrale van de LO geen persoonsbewijzen nagemaakt. De Fe-LO nam wèl van de PBe nagemaakte persoonsbewijzen over (wij herinneren er aan dat van eind '43 af een groot deel van Duwaers pb'
s naar de LO ging) en zij kreeg voorts in de loop van '44 enkele nuttige illegale contacten binnen de
1'44 kreeg de Fe-LO bovendien per maand van de Algemene Landsdrukkerij uit enkele duizenden originele blanco pb'
s geleverd die zij toen van haar kant gedeeltelijk aan haar vroegere leverancier, de PBe (die Duwaer kwijtgeraakt was), doorgaf
'Het is ondoenlijk een opsomming te geven, welke papieren zoal door de Fe-LO nagemaakt werden. Men zou kunnen zeggen: wat de PBe niet namaakte, nam de Fe-LO voor haar rekening. Deze twee grote falsificatieorganisaties stonden in een nauwonderling contact: van de zomer van '44 af werd door of namens Rübsaam eens in de veertien dagen een bespreking gevoerd met de topfiguur van de Fe-LO, M. M. Oosenbrug - zo werd voorkomen dat dubbel werk verricht werd. Dat de Fe-LO veel aandacht besteedde aan het namaken van stempels, spreekt vanzelf - men denke slechts aan de nummers van de 503 distributiekringen die op alle 'gekraakte'
inlegvellen aangebracht moesten worden. Aan het einde van de bezetting had de Fe-LO in keurige stempelkasten ca. 2 000 nagemaakte stempels gereed staan. Alle leidende functionarissen van de LO beschikten over een catalogus, en de cliché's van de stempels die men nodig had, konden op nummer aangevraagd worden. Voor de illegale verbindingen zorgden, als zo vaak, koeriersters.
Evenals de PBe had de Fe-LO veel te danken aan de hulp die haar van het bedrijfsleven uit verleend werd. De drukkers die men tot medewerking bereid gevonden had, gedroegen zich, zo vertelde Oasenbrug na de oorlog,
'met zeldzame belangeloosheid. Soms hielpen ze ons voor niets ... Nooit 'sneden'
ze ons ... We hadden een interessant geval met een drukkerij, gedreven door twee compagnons. De ene was goed en werkte graag voor ons, de andere durfde niet. Toen hebben we op hem onze vervalsingskunst toegepast. We stuurden hem een brief van de Ortskommandantur met de opdracht om zoveel mogelijk exemplaren van dat en dat document te leveren. Tegen een order van de Wehrmacht had de bange drukker geen bezwaar'l
en de Fe-LO kreeg wat zij nodig had.
1 K. Norel in: Den vijand wederstaan, p.'de PBS'
) door de landelijke leiding van de LO in het leven geroepen. Dat geschiedde in de vergadering van de 'Top'
die op 22 november' 43 in Laren (N oord-Holland) gehouden werd. Met een illegale werker uit Laren, Hendrik A. van Wilgenburg, die zich tevoren met allerlei falsificatiewerk bezig gehouden had, werd daar de afspraak gemaakt dat hij zich op het wijzigen van pb's zou concentreren. De LO had daar een grote behoefte aan: veel onderduikers behoorden tot jaarklassen die voor de arbeidsinzet in aanmerking kwamen en op de pb's van de betrokkenen moest dus op zijn minst hun geboortedatum gewijzigd worden en als regel ook hun adres. In de pb's van illegale werkers der LO en van leden van de Knokploegen moesten nog veel meer wijzigingen aangebracht worden. Van Wilgenburg vestigde hiervoor een werkplaats in Blaricum waar hij spoedig per week voor het wijzigen van 600 pb's kon zorgdragen. Van de lente van '44 af sloeg hij nog een tweede weg in: hij ging toen ten behoeve van de LO met een aantal medewerkers systematisch contacten leggen bij een groot aantal bevolkingsregisters teneinde 'achterom'
echte pb's te krijgen die hij voorts bij die registers en bij de rijksinspectie liet '
rondzetten' . Het werk werd toen ook gedecentraliseerd: de 'productie'
van gewijzigde pb's ging in Blaricum door, maar voor de 'distributie'
van deze en van de 'achterom'
verkregen pb's ging van Wilgenburg elke dinsdagochtend zitting houden in een perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam; LO-koeriersters uit alle delen des lands konden zich daar vervoegen om het door hen gewenste aantal blanco pb's mee te nemen dan wel de pb'
s die in Blaricum gewijzigd waren.
In april ging alles goed, zo ook in mei - maar in juni manifesteerde zich het grootste gevaar voor alle illegale werk: het verraad.
In de loop van '43 richtte hij een groepje op dat zich op het '
achterom' verkrijgen van persoonsbewijzen toelegde en enkele overvallen ging voorbereiden. Van dat werk uit kwam hij in december in contact met de 'Top'
van de LO. Daar vernam Dobbe van. Voor Dobbe stond vast dat Brune 'fout'
was, ja Dobbe stelde er prijs op, die 'verrader'
bij de eerstvolgende ibespreking persoonlijk neer te schieten. De landelijke leiding van de Knokploegen meende dat daar niet, althans nog niet, voldoende aanleiding toe was: er waren betrouwbare illegale werkers die voor Brune de hand in het vuur staken. De zaak van zijn eventuele liquidatie was nog in beraad toen Brune in januari' 44 opnieuw gearresteerd werd - opnieuw door de Arnhemse Sicherheitspolizei en opnieuw door de interventie van johnny den Droog die nu bevreesd was dat Brune hèm zou neerschieten. Vooral ook in die tweede detentie werd Brune gruwelijk mishandeld, dagenlang. De Sicherheitspolizei was hogelijk ontevreden (wij hebben de indruk dat Brune zich het gehele jaar' 43 door voor haar onvindbaar had weten te maken) - nu moest Brune méér gaan 'presteren'
. Inderdaad legde Brune een uitgebreide bekentenis af en nadat hij eerst nog samen met zijn vriendin (een illegaal werkster die volledig onder zijn invloed stond) een geval van 'pilotenhulp'
verraden had; werd hij na enige tijd vrijgelaten, d.w.z. hij werd in Amsterdam (dat gold als het centrum van de illegaliteit) onder controle van de Sicherheitspolixei in de woning van die vriendin ondergebracht; van daaruit moest hij trachten, oude contacten aan te knopen en nieuwe te leggen. Daarbij was aan Brune duidelijk gemaakt dat als hij het waagde onder te duiken, zijn gehele familie en die van zijn vriendin samen nog met anderen wier namen hij genoemd had (minder belangrijke illegale werkers), naar de concentratiekampen gezonden zouden worden.
Voor de vrijlating van Brune moest een aannemelijke 'verklaring'
gegeven worden, welnu: de Sicherheitspolizei had zich bereid verklaard hem tegen betaling van f 100 000 uit zijn detentie te ontslaan en zij had tenslotte genoegen genomen met f 45 000 die met veel moeite bijeengebracht waren. Uit dat laatste kan men afleiden dat er onder Brune's oude makkers, vooralook onder de leden van de in '43 door hem opgerichte groep, verscheidenen waren die nog steeds geen moment aan zijn betrouwbaarheid twijfelden - wij moeten wel aannemen dat Brune weer spoedig
Hoe Brune er achter gekomen is, dat van Wilgenburg voor de PBS elke dinsdagochtend zitting hield in het perceel aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal, weten wij niet; velen waren daarvan op de hoogte. Hoe dat zij, kort voor dinsdag 13 juni '44 (een week tevoren waren de Geallieerden in Normandië geland) vertelden Brune en zijn vriendin aan een bij de staf van Lages gedetacheerde 'foute'
rechercheur, 'dat walmeer wij op een dinsdagmorgen,' aldus diens latere verklaring, 'tussen 9 en 12uur in de Nieuwe Zijds Voorburgwal no. 74 te Amsterdam zouden komen, er dan een aantal mensen zouden zijn die daar kwamen om rommel te halen en te brengen", 'als bijzonderheid'
, aldus Kriminalseleretár Blattgerste, 'werd daarbij vermeld dat er ook koeriersters bij betrokken waren. Dit' (d.w.z. het aanloopadres) 'was voor ons totaal nieuw.P
In van Wilgenburgs 'kantoor'
deed de Sicherheitspolizei op dinsdag 13 juni kort na 9 uur een inval. Allen die er zich bevonden, werden gearresteerd en diegenen die er in de loop van de ochtend aankwamen, werden eveneens in hechtenis genomen. Het 'kantoor'
bleef's middags bezet. Vermoedelijk had de Sicherheitspolizei er een lijstje gevonden met de namen van de LO-distrieten waaruit zich die dag koeriersters aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal zouden vervoegen, althans: toen de koerierster van de LO-leiding te Rotterdam er om 3 uur aanbelde en werd binnengelaten, werd zij (de boeien sloten zich al 0111 haar polsen) begroet met de woorden: 'Ah, Rotterdam, 3 Stunden zu spät.'3 Er vonden dertig .arresraties plaats, daaronder die van twee nieuwe leden van de 'Top'
van de LO: Johannes Hesselsen Marinus Westerbeek, die toevallig in Amsterdam een uur over hadden gehad en besloten hadden, eens een kijkje te nemen in het kantoor van de PBS. Westcrbeek had in zijn zakboekje de aantekening staan dat hij één dag later op het station te Zwolle 'Louis'
zou ontmoeten. Izaak van der Horst+ werd die I4de juni in Zwolle gegrepen.
Van der Horst, Hessels, Westerbeek en van Wilgenburg werden op 4 september' 44, daags voor 'Dolle Dinsdag'
, in het concentratiekamp Vlight(a.v., a-j). • Deze had zijn illegale schuilnaam 'Jacques'
kort tevoren gewijzigd tot
Van Wilgenburgs schepping: de Persoonsbewijzensectie, werd voortgezet, zelfs uitgebreid. De 'Top'
van de LO belastte Arnold Omta, gemeentesecretaris van Oldehove (Groningen) die een half jaar tevoren ondergedoken was omdat hij geweigerd had, Bombemoeiher in zijn gemeente onder te brengen, met de algemene leiding van de PBS. Inplaats van van Wilgenburgs werkplaats te Blaricum kwamen er nu verscheidene werkplaatsen elders die in ruime mate zelfstandig aan het werk sloegen, o.m. in Goes,' Breda, Woerden, Barendrecht, Rotterdam, Delft, Leiden, Amsterdam, Arnhem en wildervank. De leiding van de PBS stond daamaast in vast contact met kleine falsificatiegroepen, zelfs met individueel werkende vervalsers. Er was tenslotte praktisch geen tot de LO behorende illegale werker die niet van de LO-functionaris met wie hij verbinding had, een perfect gewijzigd persoonsbewijs kon krijgen. Hij moest er soms wel even op wachten; vooral toen door de Spoorwegstaking de treinen tot stilstand gekomen waren, namen binnen de illegaliteit de contacten, voorzover zij van plaats tot plaats gelegd moesten worden, meer tijd in beslag.
Aanvankelijk kregen, gelijk reeds vermeld, de provinciale leiders van de LO tijdens de landelijke 'beurs'
de bonkaarten uitgereikt die zij voor 'hun'
provincie nodig hadden.' Zij namen die dan mee en gaven ze, behalve wat zij zelf nodig hadden, op de provinciale 'beurzen'
aan de districtsvertegenwoordigers door. Na de rampen in Hoorn en in de provincie Utrecht verviel de landelijke 'beurs'
en werden de provinciale 'beurzen'
beperkt - het illegale CDK ging voor de transporten der bonkaarten zorgen en de wensen ten aanzien van onderduikers die men in het eigen district niet plaatsen kon, Werden, veelal schriftelijk, aan districtsleiders of plaatselijke leiders elders kenbaar gemaakt. Dat was geen voorgeschreven systeem; had bijvoorbeeld een Amsterdamse illegale werker van de LO een goed eigen contact met
1 In Rotterdam werd het 'spreekuur'
tenslotte gecamoufleerd als avondonderwijs voor het behalen van het middenstandsdiploma: 'De '
rneester' klom achter de lessenaar en de '
leerlingen' mochten om de beurt uit de bank komen om hun werk met (hem) te bespreken.' (J. Grandia-Smits in: Het Grote Gebod, dl. I, p. 282) 2
Dienske, geboren in I907, was van kantoorbediende tot procuratiehouder opgeklommen. Als reserve-officier van de artillerie werd hij in de meidagen van '40 bij Rotterdam ingezet. Na de demobilisatie ging hij zich moeite geven om voor gevangenen lectuur te verzamelen; hij had een sterke sociale inslag, die gebaseerd was op zijn gereformeerde levensovertuiging. Na het verbod van de Anti-Revolutionaire Partij (juli' 4I) was hij het vooral die in Amsterdam vooraanstaande anti-revolutionairen periodiek samenbracht op de z.g. thee-uurtjes. Hier legde hij contacten die van groot belang waren toen hij van de zomer van '42 af Ioden uit de hoofdstad hielp onderduiken in de Achterhoek, vooral in Aalten en omgeving. Beginsel en opzet van de LO waren hem uit het hart gegrepen en zijn talrijke relaties in anti-revolutionaire en kerkelijke kringen stelden hem in staat, in Amsterdam een LO-organisatie op te bouwen die uit Amsterdam duizenden onderduikers naar elders overbracht maar ook in de stad belast was met de zorg voor duizenden, een deel direct (via de LO), een deel indirect (via andere verzorgingsgroepen). Dienske alleen al kreeg begin' 44 voor Amsterdam door het illegale CDK ca. 18 000 bonkaarten geleverd - die moesten doorgegeven worden aan de leiding van andere verzorgingsgroepen, bijvoorbeeld mej. van Tongerens Groep-zooo, en aan de rayonhoofden van de LO. 'Alleen een schier bovenmenselijke werkkracht en een perfect georganiseerde dagindeling maakten dit mogelijk'
, aldus Het Grote Gebod. 'Zijn leven was één legkaart van afspraken; met zijn beroemd geworden tassen vol compromitterende papieren fietste ruj de hele dag door Amsterdam; ieder half uur had hij een afspraak in een ander deel van de stad. Welbewust laadde hij alle risico's op zichzelf'
l hij had al die transporten die bij uitstek gevaarlijk waren (een tas met bonkaarten kon moeilijk weggeredeneerd worden), natuurlijk ook aan koeriersters kunnen overlaten.
De dagelijkse spanningen van dit werk bleven niet zonder effect. Wij willen dit algemeen stellen: juist onder de vooraanstaande illegalen waren er verscheidenen die, jarenlang opgejaagd als zij waren, tenslotte risico's gingenJ.77
Tien dagen tevoren was het met Dienske niet anders gegaan.
In februari waren twee rayonhoofden van Noord-Holland gearresteerd. Welnu, medio april werd Dienske's vrouw, Bep, opgebeld door iemand die zei dat zij de dochter van een van die rayonhoofden was en dat zij aanDienske op het Spui in Amsterdam een belangrijke boodschap van haar vader over te brengen had. Dienske verzuimde na te laten gaan of dat telefonisch verzoek bonafide was, evenmin schakelde hij een tussenpersoon in of liet hij zich begeleiden. Erger nog: toen hij op 20 april op het afgesproken uur op het Spui van de fiets stapte, had hij twee tassen met bonkaarten bij zich. Hij werd onmiddellijk door de Sicherheitspolizei overmeesterd en in het Huis van Bewaring opgesloten.
Ook hèm trachtte Gen·it van der Veen op I mei te bevrijden. Johannes Post zou twee-en-een-halve maand later een tweede poging ondernemen. Kort nadien werd Dienske naar Vught overgebracht. Eén van de bewakers wist aan mej. van Tongeren nog een op sigarettenpapier gekrabbeld afscheidsbriefje te doen toekomen:
'Ik ben vol goede moed. Niets kan mij scheiden van de liefde in Christus. Maak je dus over mij niet bezorgd, God maakt het wonderlijk wel. Denk om Bep en de kinderen. Zij moeten in veiligheid gebracht worden. Vertel hun dat Vader niet bang is geweest voor de dood en dat hij gedaan heeft wat God in zijn wonderbaarlijk bestier van hem vroeg. Nederland zal herrijzen. De dageraad der bevrijding licht reeds op achter de horizon. Het werk moet voortgaan, juist nu, maar niet in eigen kracht. De Heer zal het maken."
Henk Dienske stierf in een Aussenleommando van het concentratiekamp Neuengamme in februari 1945. Het werk was voortgegaan.77
Begin '44 werden dus, gelijk vermeld, door de LO alleen al in Amsterdam direct of indirect 18 000 bonkaarten uitgereikt aan illegale werkers en onderduikers - hoeveel zijn in totaal maandelijks door de LO gedistribueerd? De organisatie had de tijd niet om die cijfers bij te houden; wij kunnen slechts afgaan op naoorlogse schattingen en op één uit de oorlog daterend gegeven: door het verraad van de koerierster van van Vliet vielen de Sicherheitspolizei namelijk in de zomer van '44 enkele door de LO opgestelde cijferstaten in handen die men aantreft in het nummer van de "Meldungen aus den Nieder landen' dat op 15 augustus' 44 in circulatie kwam. Die staten werden door de Sicherheitspolizei verkeerd geïnterpreteerd. Zij meende namelijk de cijfers te zien van de aantallen inlegvellen die na de geldigverklaring van de tweede distributiestarnkaart door de LO per provincie verworven zouden zijn: in totaal öa 190 inlegvellen, maar die cijfers hadden alleen betrekking gehad op de aantallen inlegvellen die de LO verwacht had, 'achterom'
te kunnen verwerven. hl tweeërlei opzicht waren de cijfers onvolledig: de LO-districten hadden ten eerste aan het Centraal Bureau slechts schattingen kunnen opgeven en vooral in de zomer van '44 werden die schattingen door de medewerking die men van de distributiediensten ondervond, als regel overtroffen, en ten tweede had de Sicherheitspolizei er niet op gelet dat enorme aantallen inlegvellen door de 'kraken'
aan de LO ter beschikking gesteld werden en dat de inlegvellen ook nagedrukt werden. Uit andere inbeslaggenomen staten had de Sicherheitspolizei opgemaakt dat de LO 'augenblicklich' voor bijna honderdtwintigduizend onderduikers zorgde waarmee zij op illegaal gebied 'die augenblicklich aktivste und [uhrende Organisation' zou zijn geworden- - in werkelijkheid was dat cijfer: 120 000, allang gepasseerd.
Medio' 44 werden in feite door de LO maandelijks gemiddeld ca. 220 000 bonkaarten verworven. 'Van die 220 000 kaarten schat ik'
, aldus van Riessen in zijn verklaring voor de Enquêtecommissie, 'dat er 40 à 50000 kaarten naar de verschillende groepen zijn gegaan'
(naar andere verzorgingsgroepen, maar ook naar de Raad van Verzet en naar Trouw), en van Riessen schatte voorts dat door de andere verzorgingsgroepen zèlf per maand tussen de 30000 en 40000 bonkaarten 'achterom'
verworven werden.ê Men zou hieruit kunnen afleiden dat toen in totaal 250000 à 260000 bonkaarten77'achterom'
verworven, hoofdzakelijk op nagemaakte losse coupons van het inlegvel (de Z.g. 'valse puntjes'
) .
Dat de LO/LKP op verzetsgebied een formidabele prestatie verricht heeft, is duidelijk. 'Het mag'
, schreef van Riessen later, 'geen wonder genoemd worden dat.wij iedere maand de vertwijfeling nabij waren over het dringend tekort aan bonkaarten ... De twee weken waarin de uitreiking plaatsvond' (de uitreiking van de bonkaarten door de distributiediensten aan de bevolking) 'waren altijd geladen van spanning. Kraken mislukten' (bijna de helft van de 'distributiekraken'
is mislukt) 'of werden afgelast, partijen werden door de SD in beslag genomen' (bij de menigvuldige arrestaties), 'valse partijen werden opeens niet aangenomen'
(als een 'goede'
ambtenaar door een 'foute'
vervangen was of een 'goede'
bedacht moest zijn op scherpe controle) 'en dat alles gepaard met koortsachtige acties het hele land door bij bekende contacten om nog in het nodige te voorzien.'!
Het lukte. Soms had men zelfs overschotten, d.w.z. bonkaarten teveel. Die werden enkele malen verbrand maar vaker toch maar uitgereikt: in die maand kregen niet alleen de eigen illegale werkers maar ook sommige onderduikers twee bonkaarten in plaats van één. Gefraudeerd werd er zeer weinig. Wèl constateerden Dienske's opvolgers in Amsterdam dat daar twee kleine verzorgingsgroepen waren door wie van de LO betrokken bonkaarten op de zwarte markt verkocht werden; daar werd een einde aan gemaakt. Een merkwaardig gevolg van het op grote schaal 'achterom'
ter beschikking stellen van bonkaarten was tenslotte dat men een enkele keer in een distributiekring bonkaarten voor de bevolking tekort kwam. 'Men kon dan'
, zo vermeldt Het Grote Gebod, 'moeilijk nog nieuwe exemplaren aanvragen want daarmee zou men de aandacht gevestigd hebben op de niet kloppende cijfers. In zo'n geval sprong de LO bij en hielp het distributiekantoor aan een aantal bonkaarten. Dit gebeurde o.a. in Zutfen, Sprang-Capelle en Heerhugowaard.f
Wat die 'duikbazen'
betrof: op het platteland kwam het vrij veel voor dat men het de gewoonste zaak van de wereld vond, een of meer onderduikers zonder vergoeding op te nemen; speciaal in boerengezinnen maakte het weinig uit of er een paar mensen meer aan tafel zaten. In de steden lag dat anders: de rantsoenen waren van de zomer van' 43 af aan de krappe kant en wie een onderduiker huisvestte, moest extra voedsel kopen (daarvoor werd de aan die onderduiker uitgereikte bonkaart gebruikt) en had dus extra geld nodig. Dat geld werd tegelijk met de bonkaart gebracht: eenmaal per maand dus. Als regel betaalde de LO per maand f 40 kostgeld (voor de huisvesting van Joodse onderduikers, hetgeen riskanter was, werd bijna steeds meer betaald). De onderduiker zelf kreeg alleen financiële hulp als hij die nodig had. Meestal was dat niet het geval want de opzet van de LO was i uist, onderduikers naar plaatsen te brengen waar zij aan de slag konden gaan zodat zij of in hun eigen of in een verwant vak enig geld verdienden. Op grond van dat feit vroeg de LO van eind' 42 tot in de lente van '
43 aan die onderduikers een zeker bedrag voor de maandelijkse bonkaart, als regel f 40 tot f 50. Die bedragen waren nodig om het apparaat-zelf te financieren en om het in staat te stellen, de kostgelden te betalen waar die gevraagd werden. Met de betalingen voor de bonkaart had de LO-Ieiding evenwel geen vrede; het bedrag van f 40 tot f 50 werd in de loop van' 43 eerst tot f Ia verlaagd, toen tot f 2,50 en in oktober geheel geschrapt. Gelijk gezegd: ook diegenen die door de onderduiker onderhouden waren, moesten financieel geholpen worden. Wij hebben de indruk dat die noodzaak zich slechts in een minderheid van de gevallen voordeed; de meesten immers die onderdoken, waren jongemannen die nog niet getrouwd waren.
Toen het apparaat eenmaal tot ontwikkeling gekomen was, had het ook voor de eigen werkzaamheden aanzienlijke bedragen nodig. Het werkvan de Landelijke Knokploegen vergde per maand ca. f 70 000, dat van de Persoonsbewijzensectie, de Falsificatiecentraleen de Centrale Inlichtingendienst flo 000. Die bedragen werden door de LO-Ieiding ter beschikking gesteld. Zij ontving zelf per maand ca. f roo 000 waarvan dus voor de uitgaven van de leiding-zelf ca. f 20 000 restte. Uiteraard ging er binnen de LO veel méér geld om. Hoeveel, is niet bekend en valt ook niet te schatten: Om te beginnen weten wij niet voor hoeveel onderduikers kostgeld betaald moest worden en'Top'
die, gelijk vermeld, in de zomer van ,44 per maand f roo 000 nodig had. Misschien heeft de 'Top'
in totaal f I mln uitgegeven - daarvan is ruim f 580 000 door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld, anders gezegd: er is in de LO aan de basis zoveel geld uitgegeven dat de 'Top'
tenslotte geld tekort kwam.
Het enige LO-district waarvan financiële cijfers bewaardgebleven zijn, is het district Breda. Dit district, aldus Het Grote Gebod',
'gaf in de nazomer van '
44', d.w.z, na het uitbreken van de Spoorwegstaking (17 september '44), 'maandelijks f 37000 uit voor 380 onderduikers'
(per onderduiker dus bijna f roo"), 'f 18 000 voor 120 gezinnen van onderduikers'
(f ISO per gezin), 'f 4000 voor 80 Joodse onderduikers'
(alleen kostgeld: f 50 per onderduiker), 'f 2700 voor 40 ondergedoken militairen'
(bijna f 70 per persoon), 'f 1200 voor 9 ambtenaren'
(ruim f 135 per persoon), 'f 1450 voor 9 gezinnen van gefusilleerden, gevangenen en gijzelaars' (f ISO per gezin), 'en f 40000 voor 210 spoorwegmannen'
(bijna f 200 per gezin"). Per maand werd toen dus ruim f 104°00 uitgeven. In totaal gaf het LO-district Breda ca. f 500 000. uit (Breda werd eind oktober bevrijd); daarvan was de helft door de LO zelf ingezameld, de helft door het Nationaal Steunfonds ter beschikking gesteld. Er waren overigens door dit district veel méér 'gewone'
onderduikers ondergebracht dan 380. Voor veruit de meesten behoefde niet betaald te worden en van een deel van de overigen werd de onderduik niet door
'bijvoorbeeld nam de gereformeerde diaconie aile gereformeerde onderduikers voor haar rekening."
De schaarste aan fmanciële gegevens behoeft ons niet te verhinderen om te coneluderen dat de onderduikers van de LO inderdaad de nodige geldelijke hulp ontvingen in al die gevallen waarin zij zich niet zelfkonden redden.
Hoe ging het onderbrengen van die onderduikers in zijn werk en waar werden zij ondergebracht?
De opzet van de LO was, de onderduikers zoveelmogelijk te plaatsen in hun eigen milieu en dan in omstandigheden waarin zij hun eigen vak konden uitoefenen. Dat lukte lang niet altijd, kantoorbedienden moest men als regel boerenknecht laten worden. 'Naar speciale vaklieden als kappers, kleermakers en schoenmakers was altijd veel vraag. Voor slagers en bakkers wisselden vraag en aanbod sterk a£'2 Tot in de zomer van'
44 werd de onderduik als regel goed voorbereid, nadien werd niet meer zo precies op milieu en werkgelegenheid gelet. Toen was het vinden van duikadressen ook gemakkelijker geworden - voordien stuitten de plaatselijke LO-medewerkers vaak op een weigering, vooral als het om Joodse onderduikers ging. Door verscheidene van die medewerkers werden af en toe trucs gebruikt of werd op andere wijze pressie uitgeoefend:
'Een van de medewerkers in Bloemendaal schermde met een zwarte lijst, daar kwam men op als men de gevraagde medewerking weigerde, en die lijst ging naar Londen, waar de regering al die namen registreerde. Een medewerker uit Haarlem gebruikte een nog drastischer list. Vijf minuten voor spertijd kwam hij met zijn onderduiker aan de deur, hij moest nu de man kwijt, omdat zij beiden over vijf minuten niet meer op straat mochten zijn ... Hij vroeg onder deze omstandigheden de onderduiker één nacht onderdak te verlenen ... Maar de illegale werker. '.. liet zich de eerste veertien dagen niet zien. Kwam hij eindelijk opdagen, dan was men wel over de angst heen en gewoonlijk was men met de onderduiker wel zo vertrouwd geraakt dat men hem niet meer wilde missen."
Voor de LO was het natuurlijk het gemakkelijkst indien men de onderduiker rechtstreeks naar zijn duikadres kon sturen. Dat betekende evenwel datH.Holla en A. Raaijmaakers in:p.Antoon Coolen in a.v.,p.A.v., p.'beurzen'
of anderszins doorgegeven moesten worden. Dat was riskant. Als regel werd dan ook met de onderduiker de afspraak gemaakt dat hij in de plaats waar hij zou onderduiken, een illegale werker van de LO op een bepaalde plek op een bepaald tijdstip zou kunnen ontmoeten. Over en weer was dan een herkenningsteken vastgesteld - vaak werd een stukje papier in tweeën gescheurd (een 'pasje'
of 'Turks pasje'
) waarvan de onderduiker de ene helft kreeg en degeen die hem zou opvangen, de andere. Men stelle zich dat alles niet als een perfect ordelijk geheel voor: er ging nogal eens iets mis en dan raakten onderduikers aan het 'zwerven'
. Trouwens, vooral in de eerste maanden werden de provinciale medewerkers door de landelijke 'beurs'
, aldus K. Norel,
'wel tot wanhoop gebracht door hun veel meer onderduikers op hun dak te sturen dan op de '
beurs' was afgesproken. Met grote moeite en dikwijls na veel teleurstellingen hadden zij de toegezegde mannen een tehuis bezorgd en de volgende dag stonden er alwéér een dozijn op de stoep. Zulke voldongen feiten hebben medewerkers tureluurs gemaakt en onderduikers alle moed doen verliezen.'!
Omtrent de geografische spreiding van de onderduikers der LO-zijn geen nauwkeurige gegevens beschikbaar - zij zaten praktisch overal. Wèl, wat het platteland betrof, in typische eoncentratics die bepaald werden door de mogelijkheden (enkele duizenden zaten in de Noordoostpolder, 'Nederlands Onderduikers Paradijs'
, zoals men de polder wel aanduidde), door de geaardheid van de bevolking en door de ijver van plaatselijke medewerkers. Verscheidene plattelandsgemeenten waren er waar de onderduikers IQ % van de bevolking vormden, in de Achterhoek had Aalten op een gegeven moment op ruim dertienduizend inwoners vijf-en-twintighonderd onderduikers.
Veruit de meesten van die onderduikers, misschien wel 90 %, waren jongens en mannen die zich aan de arbeidsinzet wilden onttrekken; zij vielen in hoofdzaak in de jongere leeftijdsgroepen. 'Meisjes mogen niet meer zwemmen'
, werd rondverteld, 'er zijn namelijk teveel jongens onder water.'
Het aan het werk houden van die onderduikers was vaak een probleem. Soms verleenden ambtenaren van de GAB's daar clandestiene hulp bij (de LO- Amsterdam had een illegale arbeids beurs die via het GAB ca. achtduizend onderduikers aan werk hielp), soms werden door of met medewerking van de LO kleine bedrijfjes opgericht welker bestaan, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, door de meeste van de desbetreffende rijksbureaus voor handel en
! K. Nore! in: a.v., p. 35.' Over het gehalte van de onderduikers in verband met de arbeidsinzet raakte de La-leiding in de loop van '
44 minder tevreden: er waren er toen die niet om principiële redenen onderdoken maar louter omdat zij de Geallieerde bombardementen op de Duitse steden duchtten. 'Van deze slappelingen'
, zo werd over Zuid-Holland in Het Grote Gebod gerapporteerd,
'kwamen de eindeloze klachten op de provinciale en districtsvergaderingen : van Jan die zo'n tochtig kamertje had; van Piet die iedere dag aardappels moest schillen; van Kees die zelf z'n was moest doen, en zo tot in 't oneindige '
tWas niet zeldzaam als men van een aspirant-onderduiker, die niet binnen een week een plaats met toebehoren had gekregen, te horen kreeg dat hij inmiddels voor de Wehrmacht was gaan werken"
en dat alles was dan nog maar een deel van de moeilijkheden die de illegale werkers van de La moesten opvangen. Hier waren onderduikers die de stellige indruk hadden dat zij door boeren of ambachtslieden bij wie zij geplaatst waren, uitgebuit werden, daar was, aldus weer van Riessen, 'een onderduiker die stal, een onderduiker met verkeerde sexuele aanleg, een onderduiker die teveel toegenegenheid voor de dochter des huizes aan den dag legde, een onderduiker die niet wou werken, een onderduiker uit een Christelijk gezin die langzamerhand geestelijk niet meer meeleefde, enzovoort, enzovoort'?
- vooral de onvoorzichtigheid van onderduikers gaf menigmaal aanleiding tot klachten. De meeste La-medewerkers hebben van de lente van '43 af twee jaar lang moeten werken om aan al die problemen het hoofd te bieden. Men moet daarbij in het oog houden dat het aantal onderduikers na de zomer van' 44 nog belangrijk steeg. Alleen al de La heeft uiteindelijk misschien wel voor omstreeks driehonderdduizend onderduikers gezorgd - driehonderdduizend wier arbeidskracht aan Duitsland onthouden werd.
Het is een indrukwekkend cijfer.
Wat de LO aangaat, vielen de slachtoffers tot in de zomer van '44 naar verhouding vooral in de hogere regionen, d.w.z. bij de landelijke leiding en onder de provinciale-, de districtsen de rayonleiders. De lege plaatsen werden steeds door anderen ingenomen. Noord-Holland had successievelijk zes provinciale leiders, van de vijf die gearresteerd waren, kwamen drie om. Op 21 juni '44 werd de gehele LO-Ieiding in Limburg opgerold! (bij die gelegenheid vielen Hendrix en kapelaan Naus in Duitse handen, hetgeen
1 De LO-Ieiding vergaderde op 21 juni te Weert. Dat was bekend aan een illegaal werker, Bob Jesse. Jesse was een Amsterdammer die werkzaam was geweest in de illegale groep die De Vonk uitgaf, maar die van de zomer van' 42 af dit werk was gaan combineren met het over de grens brengen van Joden. Daarbij was hij in contact gekomen met de LO. Hij verrichtte, zo schreef Het Grafe Gebod, 'meer werk dan zijn zenuwen konden verdragen en (trok) zich in overspalmen toestand uit het werk terug ... Zijn medestrijders zochten hem op en overreedden hem, ... zijn oude plaats in de illegaliteit weer in te nemen. Hij deed het ... en (werd) gevangen genomen. Hij vertelt dat hij ondanks bedreiging en mishandeling gezwegen heeft, totdat de Duitsers een Joodse moeder binnenbrachten met twee jonge kinderen. De Duitsers dreigden Bob dat zij in zijn tegenwoordigheid deze beide kinderen de benen zouden breken, indien hij bij zijn zwijgen bleef volharden .... In dat donkere' uur, geestelijk murw geslagen door angst en ellende en door de smeekbeden van de Joodse moeder, is Bob bezweken.' (Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p. 146). Hij begaf zich op de vastgestelde dag naar Weert, liet zich daar door een keerierster naar het klooster St. Louis brengen waar de leiding van de LO-Limburg die dag in vergadering bijeen was - en werd door de Sicherheitspolizei gevolgd die'Top'
van de LO betreft, memoreerden wij al dat vóór Hendrix in april Dienske gearresteerd was, voorts op 13 juni bij de overval aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal te Amsterdam twee andere leden van de 'Top'
: Hessels en Westerbeek, en op 14 juni in Zwolle Izaak van der Horst. Alleen Pruys, van Vliet en Hendrix waren toen nog over, en van hen werd Hendrix dus een week later, 21 juni, gegrepen. Men moet zich dat concreet voorstellen: daar is, na Dienske's uitschakeling, een college van zes mannen die eens per week bijeenkomen om in een diepe kameraadschap, gestaald door gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid en gezamenlijk doorstane spanningen, de problemen te bespreken waar hun organisatie met haar vertakkingen in het ganse land voor staat - plots ontbreken er twee, een dag later de derde, zeven dagen daarna de vierde. Het werk zelf was almoeilijk genoeg, moeilijker nog was het, het voort te zetten ondanks dergelijke zware slagen.
Slagen van dien aard troffen ook de leiding van de Landelijke Knokploegen: Izaak van der Horst, Hilbert van Dijk, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Eerder wezen wij er op dat die leiding, wat de operaties betrof, vooral bij Valstar en Scheepstra berustte. Hun samenwerking was bij uitstek harmonisch - maar Valstar was tien jaar ouder dan Scheepstra en het zou ons niet verbazen wanneer dit leeftijdsverschil hem een zeker natuurlijk overwicht op Scheepstra gegeven had. Helaas, op 15 mei '44 werd Valstar in Delft door een ongelukkige samenloop van omstandigheden gearresteerd. Hij had er zijn vrouw op haar onderduikadres bezocht, moest haastig naar de trein, stapte op weg naar het station in een bosje om te urineren en werd aangehouden door een agent (de politie keek in die buurt naar een exhibitionist uit). Valstar moest mee naar het hoofdbureau. Zijn valse papieren waren prima in orde - maar in februari had hij ongemaskerd leiding gegeven aan de 'wapenkraak'
in datzelfde hoofdbureau: behalve het politiebureau in zijn woonplaats Naaldwijk was het Delftse hoofdbureau het enige waar hij zich persé niet vertonen kon. Op een gegeven moment rende hij dus weg, hield zich in een steegje verborgen, kwam te voorschijn, werd door dezelfde agent weer aangehouden - nu schoot Valstar de agent in de benen. Hij ontrukte een fietser zijn fiets, zette een spurt in, werd door het publiek tegengehouden, viel en blesseerde zijn knie. Kort nadien zat hij in een cel van het
onmiddellijk het klooster binnenviel. Van de twaalf aanwezige LO-Ieiders wisten vier te ontkomen. Jesse trok nadien naar Amsterdam waar Dobbe hem nog trachtte te liquideren; dat mislukte.
Wij vermelden in dit verband dat drs. Moonen, de mentor van het onderduikwerk in Limburg, in augustus '44 gearresteerd werd; ook hij is in een coneentratiekamp
Ook hij werd er op 4 september gefusilleerd.
De leiding der Knokploegen in het westen des lands was na zijn arrestatie door Johannes Post overgenomen.
Het was bij uitstek de situatie waarin een of meer vooraanstaande figuren uit de illegalireit gearresteerd waren, die telkens weer de illegale groepen stimuleerde om te trachten, deze en andere gevangenen te bevrijden. Soms kon men die vrijlating bereiken door een hoge losprijs te betalen, maar op dergelijke aanbiedingen ging de Sicherheitspolizei, als het topfiguren betrof, nooit in. Dan restte slechts één mogelijkheid: een overval, een bevrijdingsactie. Tot begin september '44 zijn de Knokploegen er in 36 gevallen in geslaagd, één of meer gevangenen te bevrijden. Dat lukte Scheepstra en zijn Knokploeg spectaculair opmei '44 toen men de kort tevoren gearresteerde ds. Slomp vrij kreeg uit de gevangenis te Arnhem, 'de Koepel'
(uitroep van Slomp: 'Jongens, jullie zijn helden', antwoord van een der KP'ers:Ging niet uit eigen kracht, dominee"): het lukte opnieuw opjuni toen een Rotterdamse Knokploeg zeventien illegale werkers van de
1 Anne de Vries in: Het Grote Gebod, dl. II, p.'de Koepel'
in Arnhem binnendrongen(honderddertig gevangenen konden weggaan, vier-en-vijftig deden het) - en nog geen twee weken na deze triomf, op 23 juni, werd Johannes Posts boezemvriend Jan Wildschut in Haarlem gearresteerd.
Dat zou tot een ramp leiden.
Post had het plan opgevat, het grote distributiekantoor te Haarlem te kraken. Hij had dat goed voorbereid: met medewerking van de chef van de uitreikingsdienst zouden twee KP' ers zich '
s middags in de kluis laten opsluiten; zij zouden deze' s avonds om 8 uur met een nagemaakte sleutel verlaten en dan dertien andere KP'
ers toegang geven tot het gebouw. Niet Posts eigen Knokploeg zou de operatie uitvoeren maar een Noordhollandse. Die Noordhollandse wenste evenwel dat zich onder de twee die in de kluis opgesloten zouden worden, een bij uitstek ervaren KP' er zou bevinden. Post wees daar jan Wildschut voor aan. Dat zei hij hem niet zelf (Post wist dat zijn Knokploeg het onjuist achtte dat hij die belangrijke operatie aan anderen toevertrouwd had) - hij liet het hem op 22 juni zeggen door een van zijn koeriersters, Hilde Dekker. 'Ik zal nooit Jans gezicht vergeten'
, aldus Martha van Huessenpikaar die zich bij 'de jongens'
bevond
'hij is helemaal van streek en hangt zo'
n beetje tegen de schoorsteenmantel op. Hij was toch aloverspannen de laatste tijd en daarom blijfik aandringen dat onze mannen mee zullen gaan. Die zijn het met me eens.Waarom isJohannes niet zelf even gekomen, maar heeft hij de boodschap aan Hilde meegegeven? 'Bevel is bevel, jongens, daar ontkom ik niet aan', zegt Jan resoluut. De prettige avond is bedorven, ieder is met zijn eigen gedachten bezig tot Jan plotseling zegt 'Waarom komt er toch geen einde aan al deze narigheid? Maar wat zit er anders op dan door te gaan?'
Hij geeft achteloos zijn sigaren weg en begint door de kamer te ijsberen. Wij worden er allemaal zenuwachtig van.
. .. De volgende morgen gaat hij alleen weg."
, Men kwam het gebouw binnen doordat de Rotterdamse KP-leider Samuel Esmeyer zich voor SS-officier uitgafAls eerste kwam hier Johannes Post het gebouw binnen, z.g. als gevangenispredikant. 3 M. van Huessen-Pikaar ; Wij en
De overval mislukte. De KP' ers, binnengelaten door wildschut en de tweede KP' er die zich had laten insluiten, waren nog met het inpakken van de buit bezig, toen onverwachts enkele werksters verschenen. Een onderdeel van het plan was geweest dat die werksters op het laatste moment het consigne zouden krijgen weg te blijven - daarmee was blijkbaar iets misgegaan. Inbraak vermoedend holde één werkster meteen de straat op en waarschuwde een slager. De slager sloeg alarm, rende het gebouw binnen, werd daar door Wildschut uit verdreven, maar toen deze om zich heen keek, waren de andere KP' ers al weg. wildschut zelf trachtte nu te vluchten, nam een jongen zijn fiets af, maar voor hij de straat uit was, gooide een NSB' er zijn fiets voor die van wildschut. Deze viel en werd gegrepen. Hij werd naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans te Amsterdam overgebracht.
Martha van Huessen-Pikaar :
'Onze Jan, hij is niet meer uit onze gedachten. Hij moet vrij komen, hoe dan ook. Hij ligt gebonden in een cel en het eten wordt hem in zijn mond gegoten. Deze berichten krijgen we van een jongen van Trouw die uit de Weteringschans ontslagen is. Hij wordt wel niet meer vertrouwd, maar er wordt toch naar hem geluisterd. Jan wordt zwaar mishandeld bij het verhoren. 0 Jan, jongen, niets kan ons meer schelen nu jij zo in nood verkeert. Ik zie hem voor me zoals hij was, wanneer hij bad, Jan, die nooit iets deed zonder zijn gebed, Jan, die voor ieder van ons zijn leven zou geven, moet het zijne verliezen ... Dit is de eerste keer dat ze mij zien huilen, maar ik houd zoveel van die trouwe medewerker.
... We gaan op inlichtingen uit in Amsterdam: hoe zit het op de Weteringschans? Zou er iemand goed zijn van de bewaking? Is die waakhond er nog die al eenseen overval heeft doen mislukken ?We rijden in de tram door Amsterdam; als de conducteur de halte Weteringschans afroept, rijzen onze haren te berge. Hier zit Jan gevangen, 0 jongen, als we je eens mochten helpen'!
mochten helpen? Het moest! Dat leed voor Johannes Post geen enkele twijfel.
Wij zijn er niet zeker van dat Rogier van Aerde het in Het Grote Gebod zuiver gesteld heeft toen hij, de achtergrond weergevend van waaruit Johannes Post totzijn overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans kwam, er in de eerste plaats op wees dat Post in het westen des lands zijn autoriteit over de Knokploegen wilde versterken en dat dat streven de instemming had van de redactie van Trouw waarmee Post regelmatig contact had. 2 Het kan wel zijn dat dergelijke gedachten in algemene zin bij Post en de redacteuren van Trouw leefden, maar die motieven zijn, dunkt ons, niet nodig wanneer men de vraag stelt waarom Post tot zijn overval
1 A.v., p. 72. 2 Rogier van Aerde in: Het Grote Gebod, dl. I, p.
Vanuit een woning in de Witte de Withstraat in Amsterdam-west waar hij met enkele van zijn naaste medewerkers zijn intrek genomen heeft bij een echtpaar van Dam, trekt Johannes Post er al enkele dagen na de 23ste juni op uit om te zien welke mogelijkheden er zijn om het Huis van Bewaring binnen te komen. Hilbert van Dijk komt voor overleg naar Amsterdam en Post spreekt ook herhaaldelijk met de centrale figuur uit de organisatie van Trouw, Wim Speelman. Hij komt in contact met een bewaker, zekere van Agteren, die van harte bereid is tot medewerking, maar die waarschuwt dat het eerste plan dat Post met hem bespreekt: een soort gewapende bestorming van het gevangeniscomplex, onuitvoerbaar is.
Men moet list gebruiken.
Op list wordt het tweede plan gebaseerd: een aantal KP' ers zal ergens in Amsterdam z.g. een inbraak plegen, rechercheurs die 'goed'
zijn, zullen hen arresteren, de officier van justitie, mr. H. A. Wassenbergh, zal er voor zorgen dat zij in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans opgesloten zullen worden, daar zal bewaker van Agteren wapens naar binnen smokkelen en hij zal dan op een nacht de cel of cellen van de KP' ers openen die vervolgens van binnen het gebouw uit tot de bevrijdingsactie zullen overgaan; buiten zullen de gevangenen, eenmaal bevrijd, door illegale werkers van Trouw opgewacht en naar onderduikadressen gebracht worden - daar zal Wim Speelman opdracht toe geven.
Die opzet wordt met van Agteren doorgenomen. Deze wijst op de waakhonden. Afgesproken wordt dat hij hun vlak voor de actie een stuk worsttreffend relaas hebben we de namen in overeenstemming gebracht met die welke wij'zware gevallen'
met wie hetzelfde gebeuren kan: politieke gevangenen wier leven op het spel staat; Henk Dienske is een van hen.
In die eerste week van juli brengt Johannes Post samen met Hilbert van Dijk een bezoek aan de conciergewoning die terzijde van het gevangeniscomplex ligt, dicht bij de Singelgracht. Van die woning uit kan men in een gang komen die via een deur toegang geeft tot de binnenplaats aan de zijkant van het cellengebouw. In die deur zit een slot dat alleen van die binnenplaats uit geopend kan worden. Op de binnenplaats staat een barak die gebruikt wordt voor het gevangen houden van opgespoorde Joodse onderduikers; daarin bevinden zich dag en nacht twee 'foute'
Nederlandse bewakers. De deur die van die binnenplaats uit toegang geeft tot het cellengebouw, kan ook alleen van binnen uit geopend worden: uit het cellengebouw dus. Maakt men van de route via de conciergewoning gebruik, dan zullen dus twee deuren geopend moeten worden of open moeten staan, en zal men de twee bewakers in de barak tijdig moeten uitschakelen, alles als het ware in één ruk: als er op de binnenplaats geschoten wordt, zullen de eerste KP' ers zich al in het cellengebouw moeten bevinden om er de bewakers, voorzover nodig, te overmeesteren.
De gegevens over de binnenplaats die door de concierge bereidwillig verstrekt worden, laten slechts één conclusie toe: de derde opzet (een rush
Sinds enige tijd is in het complex een nieuwe 'foute'
bewaker werkzaam, Jan Boogaard. Deze had zich in februari' 41 aangemeld als vrijwilliger bij de Waffen-SS, was evenwel in de loop van '43 uit de militaire dienst ontslagen en had toen een bewakersfunctie in het complex aan de Weteringschans aanvaard; hij woont bij zijn moeder, een weduwe, in de Kinkerstraat in Amsterdam-west, een half uur lopen van het Huis van Bewaring. Tijdens zijn werk in de gevangenis had Boogaard vooral in '44 in enkele gevallen clandestiene hulp geboden aan gevangenen, ook aan enkele Joden onder hen. De impuls daartoe ging evenwel niet erg diep bij hem - hij had zich soms laten betalen. Met die Boogaard nu komt (wij weten niet precies hoe) een lid van de Amsterdamse KP op maandag IQ juli in contact en dat lid krijgt daarbij de indruk dat Boogaard spijt gekregen heeft van zijn 'foute'
houding, zich wil rehabiliteren en bereid is tot medewerking aan een overval. De leider van die Knokploeg gaat dan onmiddellijk bij van Agteren vragen hoe Boogaard door deze beoordeeld wordt; van Agteren zegt, schijnt het, dat hij Boogaard niet langer als onbetrouwbaar beschouwt en dat is in elk geval de stellige indruk die de Amsterdamse KP-leider in een gesprek bij Boogaard thuis op dinsdagavond II juli krijgt. Hilbert van Dijk wordt ingelicht en ontmoet Boogaard woensdagmiddag in een café. Hij vindt Boogaard een nogal slome jongeman maar een jongeman die inderdaad meent dat hij iets goed te maken heeft en daarbij maar één voorwaarde stelt: zijn moeder moet een paar duizend gulden krijgen. Later die woensdagmiddag spreekt van Dijk met Johannes Post: bij Post ligt de beslissing. Hachelijke zaak! Wat als Boogaard dubbel spel speelt? Maar Post, vindingrijk als hij is, ziet een kans om die mogelijkheid te elimineren: vóór de overval zal Boogaards moeder naar een ver onderduikadres gebracht worden en aan Boogaard zal worden gezegd dat, als hij een verrader blijkt te zijn, zij geliquideerd zal worden.
Woensdagavond eten Post en van Dijk in de Witte de Withstraat. Ze vertellen daar van de nieuwe mogelijkheid die zich voordoet om toch het Huis van Bewaring binnen te komen. Twijfel alom. Een SS'er! Johannes' broer Marinus, ook aanwezig, zegt dat hij en zijn Knokploeg zich in geen geval op samenwerking met die sinjeurzullen inlaten, Maar van Dijk is vol vertrouwen. Johannes Post, die Boogaard nog niet gezien heeft, is zo ver nog niet: ja, eigenlijk wil hij wel, maar is het verantwoord? Hij zit ofloopt voortdurend te bidden of kauwt nerveus op de ene sigaar na de andere.
Boogaard had, wellicht al na het eerste contact met de Amsterdamse KP' er maar in elk geval na de gesprekken met diens leider en met Hilbert van Dijk, de staf van Lages ingelicht. Hem was opdracht gegeven, met overtuiging de rol te blijven spelen van de 'foute'
bewaker die zijn leven wil beteren. Boogaard speelt die rol als een volleerde toneelspeler. Hij is het die aan de hand van een door de Amsterdamse KP-leider meegebrachte plattegrond (via Wim Speelman verkregen) de situatie toelicht; hij is het die het gevaar van de waakhonden onderstreept. Dat lijken evenzovele bewijzen van betrouwbaarheid. Alle reden is er nu, vast te houden aan de opzet die al eerder overwogen is: de rush uit de conciergewoning. Afgesproken wordt dat de overval in die vorm in de vroege uren van zaterdag IS juli uitgevoerd zal worden. Boogaard moet, zegt hij, die nacht om 2 uur als bewaker aantreden; hij zal een tweede ss' er die mèt hem wacht heeft, dronken voeren, de sleutels bemachtigen, de honden vergiftigen, om vijf over drie de deur naar de binnenplaats openen en een kwartier later (de KP' ers zullen zich dan op kousevoeten in het duister op die binnenplaats verzameld hebben) de deur naar het cellengebouw. Dan zullen de barak en het cellengebouw tegelijk bestormd worden - elke KP' er zal weten wat hij te doen heeft.
Voor zijn moeder neemt Boogaard die woensdagavond f 3200 in ontvangst. Post zegt hem dat ze morgen-, donderdagmiddag, naar Groningen gebracht zal worden. Dat zij gijzelaarster zal worden, is Boogaard natuurlijk onmiddellijk duidelijk. Hij spreekt in de achterkamer met zijn moeder en als zij naar voren komt, uit ze reeksen bezwaren. Maar Post is onverbiddelijk: donderdagmiddag moet ze weg, hij zal haar zelfkomen halen.
In de nacht van woensdag op donderdag voert Post een lange bespreking in Den Haag. Donderdagmiddag komt hij in de Kinkerstraat. Daar wacht hem een teleurstelling: Boogaards moeder weigert met hem mee te gaan wèl vrijdag, zegt ze, dàn is ze bereid. Post slikt zijn teleurstelling in; trouwens, of de Knokploegen die gijzelaarster vrijdagmiddag in plaats van donderdagmiddag in handen hebben, maakt geen wezenlijk verschil. Natuurlijk kwelt hem de gedachte dat hij misschien aan het lijntje gehouden wordt. Is Boogaard tóch onbetrouwbaar? Maar dan kan het hele plan niet doorgaan! En
Later op die donderdag neemt Post in de Witte de Withstraat het plan met zijn KP' ers door. Er wordt twijfel geuit. Post wijst er op dat bij Boogaards moeder een portret van de koningin hing met een vlaggetje er bij. 'Misleiding!'
roept Martha van Huessen-Pikaar, Maar Post is niet van zijn opzet af te brengen: Boogaard zal toch niet zijn bloedeigen moeder opofleren l De overvalploeg wordt samengesteld: achttien man, de meesten uit Posts eigen Knokploeg, twee vrijwilligers uit de groep van Marinus, voorts nog een vriend van Jan Wildschut en een relatie van de Amsterdamse Knokploeg, oud-lid van de uiteengeslagen verzetsgroep CS-6. De KP-Waterland weigert medewerking: evenals Marinus Post wijst zij de opzet af
Die donderdag zijn door de Trouw-organisatie aile onderduikadressen voor de te bevrijden gevangenen in orde gemaakt. Donderdagavond reist Johannes Post naar Rijnsburg. W éér heeft hij er eenlange nachtelijke vergadering, nu o.m, met Pruys en Russchen, een van de leden van het illegale CDK. Hij neemt er afscheid van zijn vrouw, krijgt van een medicus de cyaankali voor de waakhonden mee en reist vrijdagochtend (hij heeft maar een uur kunnen rusten, pervitine moet hem nieuwe energie geven) naar Amsterdam terug om er als eerste taak nu eindelijk Boogaards moeder af te halen.
Opnieuw weigert ze mee te gaan. Nu grijpt Post krachtig in: hij zegt haar dat die middag om half vier een jonge vrouw bij haar zal komen (een van zijn koeriersters, Betsy Trompetter, een zes-en-twintigjarige Joodse jonge vrouw) die haar zal helpen met inpakken en om 8 uur zal dan een auto voorrijden om haar naar Haarlem te brengen; dan zal haar zoon, voor hij naar zijn onderduikadres gebracht wordt, zaterdagochtend nog even bij haar langs komen: ze zal dan met eigen ogen kunnen zien dat hem niets overkomen is. Voor dat laatste is ze bang; tenminste, dat zegt ze. Boogaard heeft het toneelspelers bloed van geen vreemde.
Vrijdagmiddag komt de overvalploeg samen in de consistoriekamer van de gereformeerde kerk aan de Amsterdamse Keizersgracht. Het operatieplan wordt opnieuw doorgenomen. Daarbij blijkt dat Post en van Dijk wel de conciergewoning zullen bezetten maar deze weer zullen verlaten en dus ook persoonlijk niet aan de eigenlijke overval zullen deelnemen (waarom niet? Wij weten het niet. Vermoedelijk meenden zij dat de operatie waarbij het vóór alles op snelheid aankwam, beter aan de jongeren overgelaten kon worden). Post en van Dijk zullen de nacht van vrijdag op zaterdag doorbrengen in een woning in de Kinkerstraat die een paar honderd meter van die van Boogaard verwijderd is. Lang en vurig is het gebed waarmee Post de samenkomst in de kerk besluit. Dan pas valt de nervositeit van hem af die hem de gehele week al geteisterd heeft.
Maar wat betekent dit alles? Toch niets anders dan dat de overval uitgevoerd zal worden zonder dat Post de gijzelaarster op een onderduikadres in handen heeft.
Dat wordt aan de deelnemers aan de overval niet meegedeeld.
Die vrijdagavond eten Johannes Post en zijn eigen KP' ers met Hilbert van Dijk in de Witte de Withstraat. Anne de Vries:
'De eetlust is niet groot. Telkens gaan de ogen naar de klok. Op de rand van de borden ligt de as van de sigaretten. Hilbert eet nog een paar happen van de pudding met een brandende sigaret in zijn linkerhand. Johannes spreekt het dankgebed uit. De tafel wordt afgeruimd .
. . . Nog een uurtje hebben ze de tijd. Frits gaat aan de piano zitten en slaat gedachteloos een paar toetsen aan. Martha, die achter hem staat, ziet hem zuchten. Ze legt de handen op zijn schouders. Hij kijkt omhoog met een weemoedige lach.
'Martha'
, zegt
'het is rotzooi, hè, dieWeteringschans?'
Ze knikt .
. . . 'En ga je toch?'
vraagt ze.
'Natuurlijk'
, zegt Frits. 'Wat anders ?Wij moéten toch voor onze vrienden.'
Waarschuwingen komen binnen: van Gerben Wagenaar die van het plan vernomen en er geen grein vertrouwen in heeft, ook van anderen. Mr. Wassenbergh doet via een tussenpersoon weten dat Lages die middag in het Huis van Bewaring is geweest en dat de wacht er versterkt is. Maar Johannes Post, innerlijk steeds met zijn plan, steeds ook met Jan Wildschut bezig,
1 Anne de Vries: De levensroman van Johannes Post, p.
Martha:
'Het tijdstip om de overval te beginnen nadert. Om half negen moeten de mannen die er aan deelnemen, op het Leidseplein aanwezig zijn. Johannes bidt of de overval mag lukken en dan gaan ze twee aan twee op weg naar het plein. De angst vreet ze op; er is van alle kanten bericht gekomen dat er verraad in het spel is, de Duitsers zijn op hun hoede. Maar de mannen kunnennu nietmeer terug."
Twintig man moeten op het Leidseplein verschijnen, Post en van Dijk inbegrepen. Twee blijven weg.
Om half negen bellen Post en van Dijk bij de concierge aan met wie zij eerder gesproken hebben. Eenmaal binnen, eisen zij de sleutel van zijn huisdeur op. Twee KP' ers worden door hen toegelaten. Dan gaan Post en van Dijk weg, naar de Kinkerstraat, en twee aan twee kunnen de overige leden van de overvalploeg de conciergewoning betreden. 'Ze kijken somber'
, aldus Martha die hen zag passeren, 'en hun gezicht is spierwit (Ik) krijg zo'n buikkramp dat ik niet meer weet waar ik blijven moet. Johannes en Hilbert zijn niet meer te zien. Wij, de vrouwen, gaan nu ook maar weg naar ons toevluchtsoord op een van de grachten.lê
Van de zestien leden van de overvalploeg zullen twee bij de deur van de conciergewoning op wacht blijven staan, één bij de concierge en zijn vrouw blijven, één bij de deur naar de binnenplaats postvatten, de twaalf overigen zullen om vijf over drie, als die deur geopend wordt, de binnenplaats opsluipen om dan een kwartier later tot de aanval over te gaan.
Inderdaad, om vijf over drie (het is nog pikdonker) doet Boogaard de denr open. De twaalf man sluipen naar binnen en verzamelen zich daar na enige tijd bij de deur naar het cellengebouw. Terwijl zij daar staan (Boogaard heeft zich even verwijderd), wordt opeens 'Handen omhoog!'
geroepen en wordt ook het vuur op hen geopend, uit de barak zelfs met een machinegeweer. De mannen laten zich vallen, vuren links en rechts hun revolvers af, de79'Ik wist me geen raad meer'
, vertelde Jan Wildschuts broer, een van de Kp'ers die ontsnapte, zaterdag aan Martha 'Jaap viellanguit en Eddie kreeg een kogel door zijn schouder. Wij grepen elkaar vast en juist op het moment dat ze even ophielden met schieten, holden we de gang in waaruit we gekomen waren en probeerden een uitweg te zoeken. Alles zat op slot en we hoorden ze lachen. Om de binnenplaats liep een muur van ongeveer vier meter hoog, nergens konden we heen, steeds maar die muur en de donkerte om je heen. Als muizen zaten we gevangen.'!
De vier KP' ers die niet de binnenplaats hebben moeten betreden, weten te ontkomen. Van de twaalf die zich daar bevinden, worden in eerste instantie vijf gegrepen, zeven komen met inspanning van al hun krachten, zich vastklampend aan kleine oneffenheden (ze schaven er hun tenen bij kapot), via een gemetselde verbindingsgang buiten het complex - twee gaan nadien schuilen onder de brug tussen het Leidseplein en het Leidsebosje en kunnen een uur of wat later onder het vuilnis meevaren op een passerende vuilnisschuit. De vijf anderen die buiten het complex gekomen zijn, sluipen Î11 het donker naar andere punten (Duitse politie is overal aan het zoeken), Jan Wildschuts vriend die zwaargewond is, zakt bij het Leidseplein Ul een portiek meen.
Vier uur is het einde van de spertijd en kort nadien moeten de helpers die de onderduikadressen kennen, bij het Leidseplein verschijnen. De hele omgeving is er afgezet. Wie er aankomt, wordt met zijnhanden omhoog tegen de muren van de huizen gezet. Gerben Wagenaar die opzettelijk in de buurt is blijven slapen, hoort kort na drie uur het schieten, is toch naar het Leidseplein gelopen, raakt er in een vuurgevecht verwikkeld maar ontkomt.ê Om vier uur is ook Martha met twee andere helpsters van Johannes Posts Knokploeg, een van hen zijn koerierster Hilde, op pad gegaan - ze heeft geen oog dichtgedaan maar het schieten niet gehoord. Gedrieën lopen ze naar de gevangenis.79
'op straat te kreunen: '0, mijn vrouwen kinderen, had ik het maar niet gedaan.'
Voor we bij hem kunnen zijn, giert er een overvalwagen langs ons heen. Er springen soldaten uit die even later de man naar binnen sleuren.
In een portiek vinden we een man ineengedoken zitten met verwrongen trekken. Als ik hem beet pak, spuit er een straal bloed uit zijn rug. 'Is het mis'
vragen we doordringend. Hij knikt. Het is, geloof ik, Guus, de vriend van Jan. Juist als we willen proberen hem weg te halen, komt er weer een overvalwagen aanrijden. Duitsers in uniform springen er uit. Wij moeten onze persoonsbewijzen laten zien ... 'Was moehen Sie hier!' 'We willen die man helpen.' '
0, dat doen wij wel.' Meteen sleuren ze hem weg.'!
Om tien voor half drie, drie kwartier voor de overval zal beginnen, is Betsy Trompetter, de koerierster van Post die bij de moeder van Boogaard is blijven slapen, ruw wakkergeschud. Politie! Vier kerels. 'Toen moest ik'
, vertelde ze na de oorlog, na haar terugkeer uit het concentratiekamp Ravensbrück,
'mij aankleden waar ze met hun vieren bijstonden. Ik dacht toen maar: voor honden geneer je je ook niet en deze zijn nog minder dan honden. Maar toen ik klaar was met aankleden, lag daar nog mijn corset vol met bonkaarten, twee zakboekjes vanjoharmes met afspraken die ik altijd voor hem bij mij droeg, geheime papieren, blanco Ausweise voor de PTT, bandenbonnen, fietsbonnen, formulieren voor textiel en veel geld, f 5600. Enfin, ik tilde doodkalm mijn rok op en gespte het corset om. Toen ik in de gevangenis aankwam, moest ik gefouilleerd worden, maar de kerels die er bij hadden gestaan toen ik mij aankleedde en niets hadden gezien, zeiden dat het wel in orde was ... In mijn cel had ik een ton en daarin heb ik dagenlang de papieren gegooid. De eerste dag heb ik de twee zakboekjes en nog wat geheime papieren door het eten gemixed en opgegeten.v
Kort na vier uur (Post heeft geen afspraak gemaakt dat iemand hem onmiddellijk na het einde van de spertijd zal inlichten hoe de overval verlopen is) lopen ze de Kinkerstraat af en gaan schuin tegenover Boogaards woning in een portiek staan wachten. Er komt een auto aan. Boogaard stapt uit. Gelukt! Ze steken de straat over om Boogaards moeder en Betsy Trompetter te halen plotseling, uit de auto: Lages, in volle lengte, revolver in de hand: 'Hánde hoch!' Van Dijk rent weg, Lages schietend achter hem aan (en raakt hem, maar van Dijk loopt door), Post vuurt op Lages (en mist), wordt onmiddellijk nadien besprongen, in een vechtpartij overmeesterd, geboeid, mishandeld, weggevoerd ('Een stem boven uit een huis gilt: 'Beulen! Vuile beulen!' '
1). De poort van het Huis van Bewaring sluit zich achter hem.
Enkele uren later sluit diezelfde poort zich achter Hilbert van Dijk. Deze is, door twee kogels getroffen, een tuintje ingevlucht en er in een duivenhok weggekropen. Hij heeft veel bloed verloren, wordt er gevonden door de bewoners en hoewel van Dijk smeekt dat na te laten, waarschuwen dezen de politie en de politie waarschuwt de Sicherheitspoiizei.
Op zaterdag wordt in Amsterdam dicht bij de Aussenstelle der Sicherheus polizei und des SD een aanslag gepleegd op een van de leden van Lages' staf, Kriminaloberassistent SS-Hauptscharführer Ernst Wehner. Een dader wordt gegrepen. Wehner sterft in de nacht van zaterdag op zondag. Dat kan er toe bijgedragen hebben dat toen onmiddellijk het besluit viel om die dader nog op zondag zonder vorm van proces te executeren, samen met Johannes Post, Hilbert van Dijk en de gevangengenomen leden van de ploeg die het Huis van Bewaring heeft trachten binnen te komen; één, Jan Wildschuts vriend die een schot in de rug kreeg, is overleden, er resten er vijf. Aan die groep van acht zullen zeven ter dood veroordeelde andere illegale werkers toegevoegd worden.p.
Zondagmorgen worden Post en van Dijk nog aan een kort verhoor onderworpen. Zij vertellen wie zij zijn en laten het daarbij. Meer wordt ook niet gevraagd. De 'SD'
heeft haast.
Vroeg in de middag worden de vijftien uit hun cellen gehaald, twee op brancards - een daarvan is Hilbert van Dijk, de ander een zwaargewonde KP' er. Ze worden met overvalwagens naar de duinen bij Overveen gebracht waar Walter Albers, die zijn hond bij zich heeft, al een groot grafheeft laten delven. Als de wagens naderen, wordt de hond onrustig, Albers loopt met hem weg maar ziet Lages nog uitstappen. Lages heeft die ochtend een heftig conflict gehad met Kriminalinspektor Julius Dettmann die de executie zal leiden. Dettmann die de methoden kent die door de Duitsers toegepast worden in Oost-Europa (hij heeft er ook Schöngarth, Naumanns opvolger als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, leren kennen) heeft voorgesteld, de vijftien door middel van een nekschot af te maken nadat zij eerst in het graf zijn gaan liggen. Lages heeft zich daartegen verzet, Schöngarth (het kan zijn dat het overlijden van Wehner ook daarbij een rol gespeeld heeft) heeft Dettmann in het gelijk gesteld.
Uit de vijftien worden drie groepen gevormd, twee van vijf, een van drie personen, die, met touwen aan elkaar gebonden, groep na groep in het graf moeten gaan Iiggen. Dertien keer weerklinkt een pistoolschot. Dan worden de twee brancards naar het graf gedragen. Nog twee schoten knallen.
Zij kwamen alle uit het pistool van een Nederlandse SS'er.
Gepast leek het ons, het beeld dat wij althans in dit deel van de werkzaamheden van de LO/LKP hebben willen geven, te besluiten met de beschrijving van de mislukte overval van IS juli '44 een beschrijving waaraan wij slechts toe te voegen hebben dat Boogaard, de verrader, nog op zaterdag 16 juli haastig naar de Sicherheitspolizei te Utrecht overgeplaatst werd' en dat Jan Wildschut, wiens gevangenneming zulk een belangrijke rol gespeeld had, kort voor het einde van de oorlog in een Duits concentratiekamp stierf.
Waarom leek ons die beschrijving van de overval van IS juli gepast?
Nadedood van JohannesPost en Hilbert van Dijk was van de tevoren al tot drie mannen gereduceerde landelijke leiding der Knokploegen: Scheepstra, Post, van Dijk (Valstar was in mei, van der Horst injuni uitgeschakeld), nog maar één over: Scheepstra, de jongste. Welke problemen dat schiep voor de misschien veertig of vijftig Knokploegen die er op dat moment in bezet Nederland waren, hopen wij in deel 10 te beschrijven.
Hier willen wij opnieuwonderstrepen dat de verzetsprestaties die in de periode zomer' 43-zomer '
44 door de LO verricht zijn, geen moment losgemaakt kunnen worden van de nog gevaarlijker prestatiesder Knokploegen. Wij moeten die prestaties zien als een spontaan reageren - een reageren bovendien dat zich geleidelijk maar onstuitbaar in aile delen des lands aftekende zonder enig contact met buiten Nederland gevestigde autoriteiten. Andere grote illegale organisaties als de Ordedienst, Vrij Nederland en Het Parool stonden in die tijd in min of meer regelmatige verbinding met de regering te Londen, verscheidene grote spionagegroepen hadden de steun van geheime agenten en marconisten die door het Bureau Inlichtingen uitgezonden waren, maar afgezien van de algemene oproepen tot hulpverlening aan vervolgden die door Radio Oranje uitgezonden werden, ontvingen de verzorgingsgroepen in het algemeen en speciaalook de LOjLKP althans tot april' 44 uit Londen geen enkele steun, zulks dan met uitzondering van het feit dat de (ook al spontaan geboden) financiële hulp van het Nationaal Steunfonds, waarover straks meer, van januari' 44 af plaats vond met machtiging van de Nederlandse regering. Die machtiging was overigens: afgegeven zonder dat die regering van het bestaan van de LOjLKP op de hoogte was, laat staan dat zij wist hoe uitgebreid en efficiënt dit grote illegaliteits-complex functioneerde. Er zijn echter, merkwaardig genoeg, in' 43, voorzover bekend, van de zijde van de LOjLKP ook geen pogingen ondernomen om de regering daaromtrent te informeren.
Tot twee pogingen kwam het in de lente van' 44.
In april trachtte prof. mr. V. H. Rutgers samen met enkele anderen met een bootje de Noordzee over te steken teneinde de regering in te lichten omtrent het verzet dat van gereformeerde kringen uit geboden werd. Rutgers. was goed van Trouw op de hoogte en hij had van Bruins Slot en anderen ook veel over de LOjLKP gehoord. Zijn overtocht mislukte evenwel. De tweede'Top'
van de LO of de landelijke leiding van de Knokploegen uit, maar van de Limburgse leiding ; wij nemen evenwel aan dat Hendrix, die toen nog niet gearresteerd was, de 'Top'
van de LO, waar hij lid van was, wèl heeft ingelicht. De missie werd toevertrouwd aan pater Bleys die in februari op het nippertje aan arrestatie ontkomen was. Bleys trok naar Zwitserland, samen met een geheime agent van het Bureau Inlichtingen, Schreinemachers, die een aantal maanden in bezet Nederland gewerkt had, hoofdzakelijk in het zuiden. Samen konden zij, dank zij de medewerking van de Zwitserse geheime dienst, begin mei de Zwitserse grens passeren en samen schreven zij een kleine week later in Genève een voor de regering bestemd 'Beknopt rapport over het illegale werk van de landelijke duikorganisatie'
.1 Zij berichtten daarin dat er 'tussen de tweehonderdduizend en tweehonderdvijftigduizend'
onderduikers waren en noemden het een 'enorm voordeel'
dat 'bijna alle duikwerk'
(dat ging te ver) in de LO samengebundeld was, onderstreepten dat de Knokploegen 'in het algemeen afwijzend'
stonden tegenover de Raad van Verzet, schreven kritisch over de illegale pers (die zich van 'zuivere verzetspers'
ontwikkeld zou hebben tot 'geheime propagandapers van verschillende politieke groepen'
) en keerden zich ook tegen de 'partijenpolitiek'
die men evenwel, schreven zij, in de LO totaal niet aantrof:
'De partijenpolitiek zoals men ze kende van vóór IO mei 1940, en zoals sommigen die op de dag van de bevrijding zouden willen herstellen, is in het nationale duikwerk niet bekend. Protestanten, katholieken, socialisten en mensen die tot geen politieke schakering behoren, hebben zich in eerlijke solidariteit aaneengesloten, met geen andere bedoeling dan om (zo nodig ten koste van zichzelf) zoveel mogelijk anderen van de Duitse arbeids- of intemeringsslavernij te redden en aldus de godsdienstige en morele gaafheid van ons Nederlandse volk voor de komende toekomst te bewaren.'
Toen Bleys eenmaal in Londen gearriveerd was (maar dat was pas in augustus het geval), kon hij op grond van zijn eigen leidende rol in de LOLimburg de regering als eerste een duidelijk, zij het op dat-moment alweer ietwat verouderd beeld geven van de werkwijzen van de LO/LKP en van de behaalde resultaten.
1 Tekst in 'Lodewijk'
(ps. van L. Bleys): Verantwoording
'althans tot april'
44' geen feitelijke steun uit Londen ontvingen? Het antwoord is dat men het bombardement dat de Royal Air Force in het midden van die maand op de in het gebouw Kleykamp (Den Haag) ondergebrachte rijksinspectie van de bevolkingsregisters uitvoerde, inderdaad als zodanige steun beschouwen mag.