Veruit de meesten van die onderduikers, misschien wel 90 %, waren jongens en mannen die zich aan de arbeidsinzet wilden onttrekken; zij vielen in hoofdzaak in de jongere leeftijdsgroepen. 'Meisjes mogen niet meer zwemmen'
, werd rondverteld, 'er zijn namelijk teveel jongens onder water.'
Het aan het werk houden van die onderduikers was vaak een probleem. Soms verleenden ambtenaren van de GAB's daar clandestiene hulp bij (de LO- Amsterdam had een illegale arbeids beurs die via het GAB ca. achtduizend onderduikers aan werk hielp), soms werden door of met medewerking van de LO kleine bedrijfjes opgericht welker bestaan, gelijk reeds in hoofdstuk I vermeld, door de meeste van de desbetreffende rijksbureaus voor handel en