Wij hebben bij de beschrijving van dat begin vier namen genoemd: Hilbert van Dijk, Izaak van der Horst, Leendert Valstar en Liepke Scheepstra. Van hen vieren heeft in zekere zin van der Horst de grootste prestatie verricht, want deze Kampense notarisklerk (hij was voordien kapper geweest) miste de gave van de fysieke moed. Het KP-werk was, aldus Het Grote Gebod,
'geheel tegen zijn natuur. Hij was voorzichtig. Hij was - men zou zeggen: bang, wanneer niet juist de grootste moed nodig is voor de overwinning van zichzelf. Het was voor hem een offer dat God van hem vroeg, waaraan hij zich niet onttrekken wilde, maar dat hem toch heel zwaar viel.'!
Dat offer bracht hij en dat gaf hem ook de kracht, zich tegen zijn stadgenoot Hilbert van Dijk te verzetten wanneer deze, waar hij de neiging toe had, te bazig werd. Van Dijk viel het illegale werk veel gemakkelijker; hij was joviaal, gemoedelijk en 'uiterst koelbloedig'
: