Dobbe, in de zomer van' 40 de man die springstoffen opsloeg, in mei' 4I de pleger van de aanslag aan de Bernard Zweerskade te Amsterdam, in oktober '42 de organisator van de eerste '
bonnenkraak' (joure), was, zoals wij in OilS vorige deel beschreven, in de lente van '43 in Arnhem ondergedoken. Vandaar trok hij korte tijd later naar Nijmegen. Hij beloofde er zijn vrouw, die zwaar geleden had onder de spanningen die haar man sinds '40 doorstaan had (in de herfst van '4I was Dobbe al eens een keer gearresteerd geweest - hij was toen uit de gevangenis ontsnapt), dat hij niet meer aan illegaal werk zou deelnemen. Hij deed het toch. Hij kon het niet laten. Zijn eigen KP was een van de meest actieve, maar toen Scheepstra hem in november' 43 vroeg, zich met het organiseren van Knokploegen in Limburg en Noord-Brabant te belasten, bleek die taak hem ('de vrijbuiter, de dadenmens', aldus Het Grote Gebod 1) minder goed te liggen. Geknipt was hij daarentegen voor het liquideren van verraders. De laatste liquidatie die hij ondernam, zou overigens in september '44 niet de verrader maar hemzelf het leven kosten. Er waren in de illegaliteit toen maar weinigen die op een staat van dienst van vier volle jaren konden wijzen.