Van augustus' 43 tot maart'
44 bestond de leiding van de Landelijke Knokploegen uitsluitend uit Valstar, Scheepstra, van Dijk en van der Horst. Deze laatste vormde de schakel met de LO-Ieiding; hij gaf telkens op, aan hoeveel bonkaarten de LO behoefte had, en regelde voorts de fmanciën van de Knokploegen. Het geld dat daarvoor nodig was, werd aanvankelijk louter uit fondsen van de LO ter beschikking gesteld, later mede uit die van het Nationaal Steunfonds. Er moest veel gereisd en getrokken worden, soms waren bedragen voor aankopen nodig en voorts kregen de leiders en leden der Knokploegen een wekelijkse vergoeding als zij daar behoefte aan hadden. Dat laatste was steeds het geval bij de KP' ers die ondergedokenleefden. Veel geld kregen zij niet: per ongehuwde f 25 per week, gehuwden kregen iets meer - dat hing van de gezinsgrootte af. Voorts ontvingen alle KP' ers twee bonkaarten per maand in plaats van één en met de '
rokerskaarten' was men nog iets royaler.